Een snelle opsporing van verschillende soorten graanparasiterende aaltjes in Syrië én een sprong vooruit in de veredeling naar resistente tarwerassen, dat is het resultaat van het onderzoek van ILVO-UGent medewerker Fateh Toumi. Hij ontwikkelde een methode om aaltjes nauwkeurig en in één dag te identificeren en te kwantificeren. Bovendien zocht en vond hij interessante resistentiekenmerken in nieuw genetisch materiaal van tarwe.
Uit drie verzamelingen onderzocht Toumi in totaal 217 synthetische wintertarwelijnen (kruisingen van emmertarwe en drienaald-geiteoog) op resistentie tegen H. filipjevi. Hetzelfde genetisch materiaal werd ook bestudeerd door middel van ‘Amplified Fragment Length Polymorphism’ (AFLP). In elke verzameling bleken bepaalde lijnen veelbelovend vanwege het klein aantal nieuwe cysten dat gevormd werd. Dit genetisch materiaal wordt als resistent (R) of gematigd resistent (MR) beschouwd. Bieuw genetisch materiaal van tarwe bevatten dus resistentiegenen. Op basis hiervan kunnen veelbelovende tarwevariëteiten worden ontwikkeld met een resistentie tegen graancysteaaltjes.
De graancysteaaltjes Heterodera avenae, H. latipons en H. filipjevi worden beschouwd als de belangrijkste soorten voor granen. Tot nu toe ontbrak echter gedegen informatie over hun verspreiding in Syrië. Een juiste identificatie en kwantificatie van deze drie soorten graancysteaaltjes is essentieel om hun verspreiding na te gaan en voor het ontwikkelen van noodzakelijk en effectieve geïntegreerde bestrijdingsmaatregelen. Omdat identificatie en tellingen via microscopie zeer tijdrovend zijn, ontwikkelde Fateh Toumi moleculaire methodes. Bovendien screende hij tarwelijnen op resistentie tegen H. filipjevi.
Hij verzamelde 167 bodemmonsters uit evenveel velden met tarwe of gerst. De cysten werden uit de grond geëxtraheerd, geteld en geïdentificeerd tot op soortniveau met zowel morfologische als moleculaire methoden. Voor deze laatste methode werd een specifieke en gevoelige soort-specifieke PCR voor H. latipons ontwikkeld op basis van het actine-1 gen. Voor de detectie van H. avenae en H. filipjevi werden soort-specifieke primers ontwikkeld op basis van het COI-gen. Voor H. avenae en H. latipons werden bovendien qPCR testen ontwikkeld die toelaten het aantal juvenielen in een staal moleculair te bepalen. De resultaten van de survey tonen aan dat de aaltjes wijd verspreid zijn (62% van de velden) en in hoge aantallen voorkomen (tot 116 cysten per 200 g grond). Dit is waarschijnlijk het gevolg van het telen van tarwe en gerst in monocultuur en het feit dat de telers geen kennis hebben over het bestaan van aaltjes noch van resistente graancultivars.