De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Minister, om de zoveel tijd lezen we in de pers en in tal van vakbladen alarmerende berichten over de alsmaar toenemende everzwijnenpopulatie. Zo konden we recent in Het Belang Van Limburg lezen dat er het voorbije jaar maar liefst 700 evers werden geschoten in Limburg. In totaal zouden er 870 geschoten zijn, maar we weten natuurlijk dat de evers vooral in de Limburgse bossen foerageren, en die Limburgse bossen zijn natuurlijk zeer talrijk!
In het verleden heb ik hierover al meermaals vragen gesteld. In november 2016 hebben we het hier nog uitgebreid gehad over de everpopulatie en uiteraard ook over de schade die deze dieren kunnen veroorzaken, de kans op dodelijke verkeersongevallen, maar ook de landbouwschade.
De jagers melden dat in Limburg 15.000 tot 20.000 hectare onbejaagd is. Onder andere Natuurpunt geeft geen toelating om te bejagen in de gebieden die zij beheren of in eigendom hebben. Limburgs Landschap, de kleinere broer van Natuurpunt, laat gelukkig wel toe dat er kan worden gejaagd in de gebieden die zij beheren. Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) laat ook in heel wat gebieden niet toe dat er gejaagd wordt. Op een aantal wel, maar nog steeds niet overal.
Recent vond het eerste faunabeheeroverleg plaats, zoals dat wordt voorzien door artikel 54 en 55 van het Jachtvoorwaardenbesluit. We vernemen dat op deze faunabeheeroverlegvergaderingen de belangen van de stakeholders continu diametraal tegenover elkaar staan. Natuurorganisaties juichen de aanwezigheid van everzwijnen toe. De landbouwers willen ze weg. Bepaalde diensten vrezen steeds meer verkeersongevallen. De jagers vrezen steeds meer schadeclaims.
Minister, welke stappen gaat u ondernemen om de gevaren van overlast terug te dringen? Zult u aan tafel zitten met Natuurpunt en het ANB? In oktober 2016 antwoordde u op mijn schriftelijke vraag dat u zeker het ANB zou aanmoedigen om al het mogelijke te doen om maatregelen te nemen. Vandaar deze vraag.
Zijn er recent nog stappen gezet in het onderzoek naar het gebruik van drones met warmtecamera’s voor het detecteren van wild? Dit gebeurt onder meer in het Verenigd Koninkrijk. Daar worden in een project een helikopter en warmtebeeldcamera’s ingezet om de wildpopulaties te tellen. Is dat hier ook mogelijk? Van het INBO maar ook van anderen horen we dat we op dit ogenblik nog altijd geen duidelijke inschatting kunnen maken van de huidige populatie. Als men de populatie wil intomen, zal men minstens ook moeten weten hoe groot ze op dit ogenblik is. Zal men grondiger bekijken hoe men het wild kan detecteren? Welke middelen zal men daar eventueel voor vrijmaken?
Welke stappen werden nog ondernomen om de monitoring van everzwijnen te optimaliseren en de everzwijnpopulatie in Vlaanderen verder in toom te houden?
Jaarlijks worden de afschotmeldingen en de ecologische karakteristieken van geschoten everzwijnen verzameld en geanalyseerd door het INBO. Dat gebeurt in het kader van zijn vastgelegde kerntaken. Kunt u een overzicht van deze resultaten bezorgen? Desgevallend kan dat schriftelijk omdat het gedetailleerd is.
Tot 2018 loopt er in het kader van schadebeheer een onderzoek naar de ruimtelijke en temporele bewegingspatronen van everzwijnen. In uitvoering van artikel 56 van het Jachtvoorwaardenbesluit voert het INBO verder onderzoek uit naar de maatschappelijke draagkracht voor de aanwezigheid van everzwijnen in Vlaanderen en de gevolgen ervan voor zowel het beheer als het beleid omtrent everzwijnen. Kunt u ook over dit onderzoek al meer informatie geven?
De onderzoekscapaciteit rond everzwijnen wordt versterkt door twee doctoraatsprojecten: een eerste in samenwerking met de Universiteit Antwerpen over het risico op landbouwschade door everzwijnen, en een tweede in samenwerking met de Universiteit Hasselt over het impactbeheer van everzwijnen in en rond het Nationaal Park Hoge Kempen. Ook daarover had ik graag meer informatie, mocht dat al mogelijk zijn.
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Mevrouw Peeters, bedankt voor uw opvolgingsvraag. In 2014 hebben wij de mogelijkheden om te jagen op everzwijnen sterk aangepast en geoptimaliseerd. Daarnaast werden duidelijke preventieve maatregelen geïnventariseerd en gerealiseerd om de schade te voorkomen. Het gaat daarbij onder meer over de vaststelling van een code goede praktijk en de stapsgewijze realisatie van wildrasters. Volgens het ANB en het INBO zijn er momenteel geen andere efficiënte en maatschappelijk aanvaardbare middelen gekend dan die die zijn opgenomen in het Jachtvoorwaardenbesluit. Zodra er nieuwe en efficiënte alternatieven bekend zijn, zullen wij die graag implementeren.
In het overleg over de everzwijnen in de verschillende faunabeheerzones, onder andere in Limburg, zijn Natuurpunt en Limburgs Landschap als terreinbeherende verenigingen betrokken partners in het overleg over de optimalisatie. Dat dit overleg tussen verschillende partijen met soms tegengestelde belangen niet evident is, spreekt voor zich. Ik ben ervan overtuigd dat Natuurpunt de ernst van de situatie kent en al het mogelijke doet om mee tot een constructieve oplossing te komen.
Wat betreft de bejaagbaarheid van percelen, liggen het jachtrecht en ook de verantwoordelijkheid voor het wildbeheer bij de eigenaar. Het is van overheidswege niet mogelijk om de eigenaar tot welke vorm van wildbeheer dan ook te dwingen.
Ik heb al een aantal keer geantwoord op een paar vragen van deze commissie, onder andere in november 2016. De toelichting die ik toen gaf, blijft nog altijd actueel. Het gebruik van de technieken waarover u het hebt in uw vraag, mevrouw Peeters, lijkt veelbelovend in functie van detectie en opmeting van schade. In functie van de inzetbaarheid van deze technieken voor jachtdoeleinden geven verschillende onderzoeken en praktijkexperts momenteel aan dat de efficiëntie onvoldoende is door een beperkt onderscheidend vermogen, zeker in bossen en waar er een dichte dekking is. Bijkomend heeft de precieze plaatsbepaling, anders dan in minder versnipperde regio’s dan Vlaanderen, slechts een beperkte meerwaarde voor de effectieve bejaging. Door de snelheid en beweeglijkheid van de dieren garandeert een goede detectie niet noodzakelijk een efficiëntere en dus ook veiligere bejaging.
Qua monitoring zijn er geen recente doorbraken die toelaten om de populatiegrootte beter in te schatten. Qua beheer zijn er evenmin recente doorbraken. We zetten dus maximaal in op de actueel beschikbare methoden qua monitoring en beheer. Via het structureel overleg in de faunabeheerzones proberen we alle betrokken partijen ertoe aan te zetten om gezamenlijk de meest beschikbare mogelijkheden maximaal te benutten en daardoor monitoring en beheer te optimaliseren.
Zoals ik in het verleden al vaak heb aangegeven, vormen de analyse en rapportage van afschotmeldingen de enige beschikbare index. Verdere inspanningen zullen geleverd worden om de kwaliteit van de beschikbare data die de basis vormen van deze analyses, te verbeteren. Het INBO volgt wel verder de wetenschappelijke ontwikkelingen over monitoringmethoden op, waarbij de mogelijke inzet van cameravallen als monitoringtool een piste is die internationaal verder onderzocht wordt en waarvan bepaalde aspecten deel uitmaken van het doctoraatsonderzoek in samenwerking met de Universiteit Hasselt.
Het INBO verwerkt nu de afschotgegevens van 2015 en 2016. De gegevens tot en met 2014 werden reeds gepubliceerd. De gegevens van 2015 en 2016 worden gecontroleerd op fouten en verwerkt. De voorlopige cijfers zal ik aan het secretariaat overhandigen.
U vroeg toelichting bij het onderzoek naar de ruimtelijke en temporele bewegingspatronen van everzwijnen dat loopt tot 2018. Het INBO onderzoekt de ruimtelijke en temporele bewegingspatronen van everzwijnen al sinds 2012. Hierbij werd veel ervaring en kennis opgebouwd rond het gebruik van vangkooien voor everzwijnen. Deze kennis werd reeds verschillende malen toegelicht door het ANB en de provincie West-Vlaanderen in het kader van het inzetten van vangkooien als bestrijdingsmethode. Naast het opbouwen van deze kennis lag de focus van het onderzoek tot op heden op het verzamelen van de gegevens. De data-analyse is voorzien voor het najaar 2017. De resultaten van dit onderzoek zullen dus beschikbaar zijn in het voorjaar 2018.
In overleg met het ANB werd beslist om in 2016 het eerste luik van de bevraging in het kader van het maatschappelijk draagvlakonderzoek te richten op de doelgroepen die direct met everzwijnen te maken hebben, namelijk natuur, jacht en landbouw, en dit alleen in de provincie Limburg en het deel van de provincie Antwerpen waar reeds everzwijnen voorkomen. In de zomer van 2016 werd, in samenwerking met de betreffende stakeholdergroepen, een vragenlijst verstuurd. Elke vragenlijst kon maar één keer en alleen door de geadresseerde ingevuld worden. 810 personen beantwoordden deze vragenlijst online. Momenteel loopt de data-analyse. In het najaar van 2017 zal, als tweede luik van dit maatschappelijk onderzoek, een bevraging naar het brede publiek uitgevoerd worden.
Het doctoraatsonderzoek aan de Universiteit Antwerpen loopt sinds 2015 in twee studiegebieden. Het eerste bestaat uit Maaseik, Kinrooi, Bocholt, Bree en Meeuwen-Gruitrode, en het zuidelijk studiegebied is Bilzen. Daarbij worden zo veel mogelijk van de schadegevallen in detail opgemeten. Hiervoor wordt nauw samengewerkt met de lokale landbouwers en jagers. Momenteel wordt een methode uitgetest om op basis van de foto’s van de beschadigde percelen van 2015, 2016 en 2017, op een geautomatiseerde en op een geobjectiveerde manier, het beschadigde aandeel per perceel te kunnen bepalen. De resultaten hiervan worden in de loop van 2018 verwacht. Recent werd, als deel van dit doctoraatsonderzoek, ook een eerste manuscript op basis van een bevraging uit 2015 omtrent schade bij landbouwers vrijgegeven voor publicatie.
Het tweede doctoraatsonderzoek aan de universiteit Hasselt is pas gestart op 1 oktober 2016. De camera’s voor het terreinwerk werden vorige maand geleverd en een infovergadering met de betrokken jagers en terreinbeheerders vond plaats op 24 april 2017. Het verzamelen van de terreingegevens zal binnenkort van start gaan. Ook dit doctoraat zal lopen over een periode van vier jaar.
De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. In het najaar zal ik wellicht meer informatie kunnen krijgen over de analyse van de antwoorden die na de bevraging zijn binnengekomen. U zegt dat daar een bredere maatschappelijke bevraging op zal volgen.
U zegt terecht dat jachtrechten niet afgedwongen kunnen worden. Maar al sinds 2011 en 2012 wordt gezegd dat de everzwijnpopulatie op een of andere manier moet worden ingetoomd. Het INBO heeft destijds ook heel wat methoden in kaart gebracht om die populatie in te tomen. Zolang we niet weten hoe groot die populatie is, is het ook moeilijk effectieve maatregelen te treffen voor de regulatie van die everzwijnenpopulatie. We moeten blijven zoeken welke maatregelen kunnen worden genomen om tot een juist beeld te komen van de huidige populatie. We weten dat die everzwijnen zich heel snel voortplanten, en dan groeit de populatie exponentieel.
Daarom denk ik dat het belangrijk is dat everzwijnen op zo veel mogelijk gebieden bejaagd kunnen worden. U zegt dat het niet kan worden afgedwongen, maar anderzijds denk ik wel dat overleg met Natuurpunt en met ANB toch aangewezen is om te zorgen voor een zo groot mogelijk jachtgebied, zeker in Limburg en de Antwerpse Kempen, waar het everzwijn sterk aanwezig is, om te komen tot een optimale bejaging.
We hadden begrepen dat op dit ogenblik met het ANB al onderzocht werd om gebieden kleiner dan 40 hectare te kunnen bejagen. Men is daar een aantal gebieden aan het selecteren. Kunt u in dat verband ook al een stand van zaken geven? Is daar ook specifiek onderzocht of men in die kleinere gebieden ook effectief zal overgaan tot bejaging van everzwijnen? Het is volgens mij van belang om daarop te blijven inzetten voor de toekomst.
De voorzitter
De heer Danen heeft het woord.
Johan Danen (Groen)
Er bestaan geen mirakeloplossingen en er ontbreekt ons nog heel wat kennis. Ik begrijp ook dat heel wat kennis nog in opbouw is, wat op zich een goede zaak is. Minister, het is al vaak gezegd dat preventie belangrijk is. We moeten niet de indruk geven dat als we beter en meer kunnen bejagen, het probleem dan opgelost is. Het kan ertoe bijdragen, maar het is niet de enige en misschien ook niet de belangrijkste oplossing.
In een vorig antwoord gaf u ook al aan dat overleg binnen de faunabeheerszones soms mank loopt of dat het niet altijd evident is om tot oplossingen te komen. Hebt u de indruk dat het beter loopt dan voorheen? Of blijft dat problematisch? Ik had daar graag iets meer over geweten omdat u regelmatig in de antwoorden op dit soort vragen hebt aangegeven dat de belangen niet altijd gelijklopen, om het eufemistisch te stellen. Betekent dat dan dat er weinig of weinig doordachte oplossingen worden voorgesteld?
U zei ook dat als we de detectiemethodes verbeteren, dat niet noodzakelijk tot betere oplossingen leidt. Ik kan dat aannemen, want het is bekend dat die dieren zich over grote afstanden bewegen. Ze blijken ook vrij intelligent te zijn. U stelde in een vorig antwoord op een vraag dat er rond die wilddetectiesystemen proefprojecten lopen. Zijn er intussen succesvolle proefprojecten afgelopen wat betreft die wilddetectiesystemen?
Tinne Rombouts (CD&V)
Ik sluit mij aan bij de bezorgdheid hieromtrent. Het gaat inderdaad om een soort die zich tamelijk snel en op grote afstand verplaatst en dus blijkbaar moeilijker in te dijken is.
Minister, ik weet dat u heel wat inspanningen op dat vlak doet en dat u bezorgd bent over de manier waarop onze everzwijnen zich verplaatsen en verspreiden en zich dus zo maar niet laten indijken. Ik ben benieuwd naar de resultaten van de onderzoeken en naar de elementen waar u terecht op inzet, terwijl er op het terrein nog heel wat bezorgdheid leeft. Mensen zouden die diersoort liever enigszins ingedijkt zien, gelet op de schade die ze veroorzaakt.
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Het gevoel, tijdens vorige besprekingen hier, dat die faunabeheerszones niet van de grond kwamen, was terecht. Ik was het een beetje beu dat daar zo getalmd werd. Ik heb nog eens duidelijk en schriftelijk de opdracht gegeven om daar werk van te maken. Men is daar dan intensiever aan beginnen te werken. Het goede nieuws is dat dit ook wel resultaat heeft. Er is een volledige consensus over zes van de tien zones. Bij één is er nog geen consensus over de maatregelen die men wil inzetten en in drie zones is er zowel over het doel als over de middelen nog geen consensus. Er wordt wel verder aan gewerkt.
Mevrouw Peeters, ik heb geen zicht op de situatie in verband met uw bijkomende vraag met betrekking tot de kleinere gebieden. Dat moet ik navragen.