De voorzitter
De heer Sanctorum-Vandevoorde heeft het woord.
Hermes Sanctorum-Vandevoorde (Onafhankelijke)
Minister, in de Franstalige krant Le Soir kwam aan bod dat er nieuwe cijfers gerapporteerd zouden zijn aan de Europese Commissie inzake uitstoot van broeikasgassen. Volgens die informatie zou in 2016 0,7 procent meer zijn uitgestoten dan in 2015. In 2015 lag de uitstoot al 2,9 procent hoger dan het jaar daarvoor. Ik denk dat het gaat om voorlopige cijfers, maar dat betekent niet dat ze onbelangrijk zouden zijn.
Deze cijfers bevestigen eerdere waarschuwingen vanuit de samenleving en het parlement dat de Vlaamse Regering nog altijd geen passend antwoord heeft op de klimaatuitdagingen.
Ik denk dat u het zelfs eens zult zijn met die stelling dat er vandaag nog altijd geen perspectief bestaat om de doelstelling in 2030 te halen. We weten ook dat transport de grootste uitdaging is. Al jaren geven prognoses aan dat de uitstoot in deze sector blijft stijgen. De voorbije jaren hebben trouwens ook de weersomstandigheden bijgedragen tot een verhoogde uitstoot omdat het koude winters waren, wat meteen een effect heeft op de sector woningen. Het toont aan dat we in Vlaanderen bijzonder kwetsbaar zijn op het vlak van gebouwenverwarming. Het moet maar een koude winter zijn en het wordt al krap wanneer het gaat over tussentijdse ambities.
Minister, klopt het dat de voorlopige cijfers voor 2016 een stijging van de broeikasgasuitstoot tonen? Zijn er afzonderlijke cijfers voor Vlaanderen beschikbaar voor de voorbije jaren? Wat is de trend voor Vlaanderen?
Welke conclusie trekt u op basis van de recente gegevens over de broeikasgasuitstoot in Vlaanderen? Hoe kan de uitstoot voor de transportsector verminderd worden? Hoe kan de broeikasgasuitstoot minder vatbaar worden voor koude winters?
Wat is de stand van zaken wat het nieuwe klimaat- en energieplan voor de periode tussen 2021 en 2030 betreft?
De voorzitter
De heer Danen heeft het woord.
Johan Danen (Groen)
Zoals afgesproken in het VN-Klimaatverdrag maakte België op 25 juli 2017 het tussentijdse rapport met de geschatte uitstoot van broeikasgassen in 2016 over aan het secretariaat van United Nations Framework Convention on Climate Change (UNFCCC).
Wanneer de definitieve rapportering ‘Nationale inventaris voor broeikasgasemissies’, ingediend op 10 april 2017 voor de periode 1990-2015, samen met de twee tussentijdse rapporteringen wordt bekeken, dan kunnen een aantal conclusies worden getrokken. Behalve één goed jaar – 2014 – zitten we niet op schema om de 2020-doelstellingen te halen. Het is zelfs nog maar de vraag of België de 2020-doelstellingen zal realiseren aangezien de trend erg negatief is. Daarnaast is het ook duidelijk dat het huidige beleid ruim onvoldoende is om de 2030-klimaatdoelstellingen van Parijs te halen.
De afstand tot het te behalen doel wordt groter. Alle knipperlichten moeten op oranje of op groen springen, naargelang hoe u het bekijkt. Het is tijd om in te grijpen.
De stijging is vooral te wijten aan de transportsector maar ook in de residentiële sector, de gebouwensector, en handel nemen de broeikasgasemissies toe. Opvallend is ook dat de opslagcapaciteit van broeikasgassen in de bodem dramatisch achteruitgaat door een afname van het aantal bossen en weiden. Het gaat over een daling met meer dan 20 procent ten opzichte van 2010.
Minister, de gerapporteerde cijfers hebben betrekking op de lidstaat België. Kunnen dezelfde conclusies getrokken worden voor Vlaanderen? Zijn er significante verschillen, en welke dan, tussen de Vlaamse cijfers en de Belgische cijfers?
In de transportsector, de residentiële sector en de handel nemen de broeikasgasemissies significant toe. Wat is de verklaring voor deze stijgende tendensen? Welke maatregelen zult u nemen om deze tendensen om te keren? Tegen wanneer mogen deze maatregelen worden verwacht?
De opslagcapaciteit in de bodem gaat drastisch achteruit. Deze achteruitgang wordt grotendeels verklaard door de afname van het aantal bossen en weiden. Deze vaststelling is in tegenspraak met de ambitie van deze regering om het Vlaamse bosareaal te doen toenemen. Wat is de oorzaak van de afname van het bos- en weideareaal? Welke maatregelen zult u nemen om deze tendens te doen keren? Tegen wanneer mogen deze maatregelen worden verwacht?
Zullen de 2020-doelstellingen worden bereikt? Welke bijkomende maatregelen zijn hier nodig? Hoeveel middelen hebt u hiervoor uitgetrokken in 2017 en 2018?
Welke bijkomende maatregelen zijn er nodig om de 2030-doelstellingen te behalen?
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
De eerste inschattingen van de nationale broeikasgasemissies voor het jaar 2016 tonen inderdaad een stijging van 0,6 procent in vergelijking met het jaar 2015. Deze stijging is hoofdzakelijk te wijten aan een stijging van de emissies in de sector gebouwenverwarming, veroorzaakt door een kouder jaar.
De Belgische emissie-inventaris wordt opgesteld door een compilatie van de gewestelijke emissie-inventarissen. De opmaak van de Vlaamse emissie-inventaris behoort tot de bevoegdheid van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). De Vlaamse emissiecijfers zijn dus beschikbaar voor de volledige tijdsreeks vanaf 1990 tot nu.
Voor Vlaanderen geven de eerste inschattingen voor 2016 weinig veranderingen ten opzichte van 2015. De daling van de emissies in de elektriciteitssector door de sluiting van de laatste kolencentrale van Langerlo in 2016 wordt gecompenseerd door een stijging van de emissies van de gebouwenverwarming door een hoger gebruik van aardgas en vloeibare brandstoffen te wijten aan een kouder jaar 2016. In 2015 zagen we in Vlaanderen een daling van de totale broeikasgasemissies van 8,9 procent ten opzichte van 1990.
Trends in emissies voor de sectoren gebouwenverwarming en transport zijn min of meer gelijklopend voor Vlaanderen en Wallonië in de periode 1990-2015. Vlaanderen heeft het grootste aandeel in de totale broeikasgasemissies in België. Het aandeel van transport in de Vlaamse broeikasgasemissies is 21 procent, dat van gebouwenverwarming 19 procent in 2015.
Methodes om de emissies van de verschillende sectoren te berekenen, zijn afgestemd tussen de verschillende gewesten en gebaseerd op wat er internationaal is vastgelegd.
Voor de niet-ETS-trend (emissions trading scheme) van de voorbije jaren verwijs ik naar de mededeling aan de Vlaamse Regering van 17 februari 2017 waarin de evolutie tussen 2005 en 2015 wordt toegelicht. Daarin staat dat in de periode van 2005 tot 2015 een daling werd gerealiseerd door de sectoren energie, gebouwen, landbouw en afval, terwijl er een stijging in uitstoot van broeikasgassen wordt vastgesteld in de sectoren industrie en transport.
De stijging van de broeikasgasemissies in de transportsector in de periode 1990-2015 in Vlaanderen is voornamelijk te wijten aan het wegverkeer dat het grootste aandeel van de broeikasgasemissies in de transportsector vertegenwoordigt. De uitstoot door personenwagens heeft het overheersende aandeel in de CO2-emissie in deze sector. Het aandeel nieuw verkochte wagens met een lage CO2-uitstoot blijft wel stijgen. Maar omdat het wagenpark blijft groeien en het aantal kilometers dat gereden wordt op jaarbasis blijft stijgen, nemen de CO2-emissies door personenwagens nog altijd toe. Daarnaast blijft het vrachtverkeer toenemen.
Vanaf 2016 is volgens een eerste inschatting voor de nationale inventaris een lichte daling merkbaar ten opzichte van de emissies in 2015. De reden is vooral een daling van het dieselverbruik met 4,5 procent. De broeikasgasemissies in de sector gebouwenverwarming kennen een dalende trend voor de periode 1990-2015 in Vlaanderen en dit weerspiegelt zich voornamelijk in de residentiële sector. De stijgende energieprijzen en de verbeterde isolatie dragen bij tot een daling van het energieverbruik. Ook hebben de toename van het gasverbruik sinds 1990 en een afname van de vaste en vloeibare brandstoffen geleid tot lagere emissies.
De commerciële en institutionele sector kent een stijging in energieverbruik: meer werknemers in de sector, stijging van het elektriciteitsverbruik en stijgend gebruik van koeling en airco. Deze stijging wordt gedeeltelijk tenietgedaan door de switch van vloeibare naar gasvormige brandstoffen. Daarnaast zijn de emissies in de sector gebouwenverwarming sterk klimaatgerelateerd. Eerste inschattingen van deze emissies voor het jaar 2016 tonen een stijging ten opzichte van 2015 door een hoger gebruik van aardgas en vloeibare brandstoffen te wijten aan een kouder jaar.
Bij de industrie speelt vooral de uitstoot van gefluoreerde gassen waarvan het gebruik als alternatief voor ozonafbrekende stoffen sinds de eeuwwisseling is toegenomen. De trend van de gefluoreerde gassen is sinds 2013 wel gekeerd dankzij het gevoerde beleid.
Deze recente gegevens bevestigen de beleidsanalyses die ik de voorbije jaren heb gecommuniceerd, onder andere via de voortgangsrapporten van het Vlaams Klimaatplan 2013-2020 en in het kader van de Vlaamse klimaattop. Deze analyses vormen de basis voor de uitwerking van het Vlaams klimaat- en energieplan 2021-2030. Zoals vermeld in het Vlaamse Klimaat- en energiepact zal het ontwerp in de loop van 2018 worden afgerond. Deze timing ligt tevens in lijn met de huidige Europese ontwerpinstructies.
De evolutie van de opslag van koolstof in de bodems is genuanceerder. Uit de finale inventaris van de broeikasgassentuitstoot die België indiende bij het secretariaat van het UNFCCC, blijkt dat de opslag van koolstof door bossen door de tijd heen eerder stabiel is. In de LULUCF-sector (Land use and land-use change and forestry) worden in Vlaanderen verschillende trends geobserveerd. De bestaande bossen zijn en blijven een belangrijke netto ‘sink’. Ze zorgen dus voor de verwijdering van CO2 uit de atmosfeer.
De omzetting van bepaalde percelen van de categorie bestaande bossen naar andere bodemcategorieën leidt tot een lichte afname in de opslag van koolstof door deze bodemcategorie. Het areaal permanent grasland daalt door de omzetting van sommige percelen naar akkerland of bebouwing. In beperktere mate vindt er ook een omzetting plaats van akkerland naar bebouwing.
Er zijn dus uiteenlopende trends, en uiteraard wordt vanuit zowel het landbouwbeleid, het milieubeleid als het ruimtelijk beleid gewerkt aan de bescherming van de koolstofopslag door bodems en biomassa.
In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbouwbeleid zijn landbouwers verplicht om hun blijvend grasland te behouden. Daardoor blijven grote hoeveelheden koolstof als organische stof in de bodem opgeslagen. Indien de verhouding wijzigt, dan komt er een algemeen omzetverbod.
Verder zijn in Natura 2000-gebieden graslanden waarvan het behoud noodzakelijk is om de Natura 2000-doelstellingen te behalen, aangeduid als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland. Deze graslanden mogen in geen geval geploegd of omgezet worden. In de polders zijn ook buiten de Natura 2000-gebieden blijvende graslanden als ecologisch kwetsbaar aangeduid.
Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen streeft ook naar een betere bescherming van de Vlaamse open ruimte. Aangezien de bebouwde omgeving de bodembezetting is met de laagste koolstofopslag, zal dit een gunstig effect hebben op de opslag van koolstof.
Er vinden in Vlaanderen zowel bebossingen als ontbossingen plaats. Beide bewegingen schommelen lichtjes van jaar tot jaar, maar de netto jaarlijkse evolutie speelt zich voor zover gekend af in grootteordes van tientallen of maximaal enkele honderden hectare. Dat zijn kleine nuances die geen direct effect hebben op de uitstoot van Vlaanderen.
De stand van zaken van de Vlaamse niet-ETS-doelstellingen en bijhorende budgetinschattingen werd toegelicht in het laatste voortgangsrapport dat is gepubliceerd in 2016. Uit deze analyses bleek dat de gecumuleerde doelstelling over de periode 2013-2020 een grote uitdaging vormt maar nog binnen bereik ligt. Er rusten natuurlijk grote onzekerheden op de gehanteerde prognoses die verbonden zijn aan het effect van het bestaande en nieuw geplande beleid en de impact van externe parameters zoals weersomstandigheden, economische groei of energieprijzen.
Tegen eind dit jaar zal er een nieuw voortgangsrapport zijn waarin een update van deze analyses zal worden opgenomen op basis van al deze parameters. In dat voortgangsrapport zal ook gerapporteerd worden over de stand van de uitvoering van de engagementen die al de ministers genomen hebben in het kader van het klimaatpact dat we op 1 december 2016 hebben afgesloten. Ik heb begrepen dat ook in het parlement op basis van de resolutie nog verdere hoorzittingen of besprekingen zouden plaatsvinden.
De voorzitter
De heer Sanctorum heeft het woord.
Hermes Sanctorum-Vandevoorde (Onafhankelijke)
Het is dus uitkijken naar een plan dat in de nabije toekomst zal worden voorgelegd, in dit geval het klimaat- en energieplan voor 2021-2030. Ik heb in mijn vraag al benadrukt dat het verontrustend is dat we geen positieve evolutie zien in die transportsector. Ik ben echt wel heel benieuwd naar wat er in het komende plan zal staan over transport. Transport blijft volgens de prognoses gewoon stijgen tot 2030 en zelfs nadien, hoewel de onzekerheden natuurlijk groter worden naarmate men verder kijkt.
Volgens de prognoses zou de gebouwenverwarming afnemen maar zodra er een koude winter optreedt, worden onze voornemens weggevaagd. Er kan dan een stabiele of zelfs een hogere uitstoot optreden. Ik denk dat we ons behoorlijk zorgen mogen maken als het gaat over het halen van die doelstellingen 2021-2030.
Ik zou de kritiek van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) hier even op tafel willen leggen. Er zijn collega’s die minister Tommelein daar ook over hebben ondervraagd. Het ging over klimaat en energie.
De kritiek vanuit de SERV was ook dat er heel veel processen en intenties bestaan, maar dat er eigenlijk weinig samenhang is, dat er weinig overleg wordt gepleegd, zowel onder beleidsdomeinen als ook zeker tussen de verschillende beleidsniveaus. Ik zou graag willen weten hoe u daar tegenover staat. Denkt u dat er nood is aan meer samenwerking, zowel tussen de beleidsdomeinen als tussen de verschillende beleidsniveaus?
De voorzitter
De heer Danen heeft het woord.
Johan Danen (Groen)
Ik was blij een tijd geleden te horen dat er een aantal jaren voordien een koppeling had plaatsgevonden tussen de CO2-uitstoot en de economische groei. Maar ik stel inderdaad vast dat een aantal sectoren ontsnappen aan dat mechanisme, onder andere transport. Ik vind dat een heel hardnekkig fenomeen. Ik stel vast dat er zonder harde maatregelen geen echte resultaten worden bereikt. Misschien zult u erin slagen met wat, met alle respect, laten we het beperkte maatregelen noemen – ik zal beleefd blijven – de komende jaren een kleine terugval te bewerkstelligen wat transport betreft. Maar zolang we blijven inzetten op Vlaanderen als transportland en daarop volop al onze talenten en beleidsmaatregelen inzetten, lijkt het mij heel moeilijk om een kentering te krijgen op dat vlak.
Minister, ik vraag mij echt af hoe u dat wilt doen. Want het is toch dramatisch om vast te stellen dat deze sector voor een stuk heel moeilijk aan te pakken valt en van de radar valt als het gaat over het beperken van CO2-uitstoot. Ook landbouw is blijkbaar niet zo gemakkelijk om aan te pakken. Een aantal industriële processen blijken heel moeilijk te zijn.
Ik stel vast dat op een ander domein het zogenaamde laaghangend fruit – ik ben dat al beu gehoord – voor een stuk geplukt is. Ook daar zal het moeilijk zijn om, zonder echte systeemveranderingen, die afname nog sterker te laten plaatsvinden.
Ik maak me er echt zorgen over. Ik vraag me echt af hoe u dat zult doen. We zullen daarover hier in de commissie niet voor het laatst hebben gesproken.
Minister, heel concreet: hoe zult u transport aanpakken? Wat zult u doen op het vlak van landbouw? Hoe zult u ervoor zorgen dat die sectoren die het laaghangend fruit hebben geplukt, gestimuleerd worden om nog verdere inspanningen te doen om die CO2-uitstoot te beperken?
De heer Sanctorum verwees naar de SERV. Ik stel die vraag ook aan minister Tommelein. Er is een probleem met samenhang, met een geïntegreerd beleid rond energie en klimaat. Men wil eind dit jaar landen met het grote energiepact, maar ik stel vast dat het waarschijnlijk over het jaareinde zal worden getild. Wat zal er echt overblijven van het Klimaatpact? Ook daarover maak ik mij zorgen.
Het is natuurlijk gemakkelijk om vanop de banken te zeggen wat er misloopt. Maar het is wel jullie verantwoordelijkheid, als ministers, om ervoor te zorgen dat er een geïntegreerd beleid wordt uitgerold. En dat zie ik eerlijk gezegd niet echt plaatsvinden.
De voorzitter
De heer Bothuyne heeft het woord.
Robrecht Bothuyne (CD&V)
Voorzitter, minister, collega’s, de hele discussie wordt de hele legislatuur al op een gelijkaardige manier gevoerd. Sinds vorig jaar hebben we gezamenlijk een spoor getrokken met de Klimaatresolutie die is goedgekeurd. De minister verwees er ook naar. Dat is ondertussen bijna een jaar geleden. Voorzitter, daarom zou ik durven voorstellen om daaromtrent in de loop van de komende weken alle verantwoordelijke ministers hier te horen: welke stappen zijn er gezet om effectief werk te maken van dat geïntegreerde klimaatbeleid? De sectoren zijn voor iedereen gekend en duidelijk: mobiliteit, wonen en dergelijke meer.
Ik denk dat we daarover in de regeling van de werkzaamheden tot een aantal afspraken moeten komen, want anders kunnen we hier rondjes blijven draaien. Uiteraard zal de minister bevoegd voor het klimaat vinden dat er op dat vlak zaken moeten gebeuren. Wij vinden dat allemaal ook. Maar ik vind het belangrijk om de dialoog te organiseren met de verantwoordelijken van elk beleidsdomein zelf. Ik denk dat we dat hier ook het best zelf organiseren in de loop van de komende weken. En met de klimaattop in Bonn op de achtergrond lijkt mij dat het goede moment.
De voorzitter
Collega, onze hersenen zitten op dezelfde golflengte. Ik heb ondertussen dat voorstel op mijn papier genoteerd. We hebben dat trouwens ook afgesproken in de commissie. In principe zouden alle hersenen dus op dezelfde golflengte moeten kunnen zitten. Het is goed dat u eraan herinnert dat we inderdaad een terugkoppeling moeten doen met alle ministers. Dat staat hier op de planning. Laat ons dit straks verder concretiseren.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Ik wil even reageren op de opmerking dat er weinig geïntegreerd beleid is.
Het huidige klimaatbeleidsplan, maar ook het komende plan – en dat is dan een klimaat- en energiepact 2021 tot 2030 – is een geïntegreerd plan. Dat wordt door de volledige Vlaamse Regering goedgekeurd. Het bevat de aanpak van elk verschillend beleidsdomein, maar vormt een geheel.
Mijnheer Danen, ik antwoord op uw vraag in verband met het transport. We hebben heel concreet al maanden geleden aan de bevoegde collega, minister Weyts en zijn diensten, gevraagd om een insteek te geven hoe hij de uitstoot van CO2 en broeikasgassen in de transportsector zal verminderen. Hetzelfde is gebeurd bij de collega bevoegd voor het wonen, minister Homans en haar diensten. We hebben dat bij iedereen gedaan: bij economie, financiën enzovoort. Alle collega’s zijn bevraagd. Zij dienen allemaal een insteek in. Onze diensten brengen dat nu allemaal samen en bekijken wat daarvan het resultaat is.
Ik vind dat een geïntegreerde aanpak. Ik zou niet weten hoe we het nog meer geïntegreerd moeten doen dan op die manier.
Het feit dat dat van 2021 tot 2030 samen met een energiepact is, toont dat zowel minder uitstoot van broeikasgassen als de energiepoot wordt meegenomen.
Wat de interne Belgische afstemming betreft, weet u dat we ook afspraken hebben tot de periode 2020. Wij moeten onze officiële Europese doelstelling nog krijgen en dan zullen we opnieuw moeten afstemmen. Maar voor Europa zijn wij één lidstaat die ook gezamenlijk rapporteert. Dat gebeurt dus gezamenlijk. Ik vind dat die afstemming behoorlijk gebeurt. We moeten niet doen uitschijnen alsof we naast elkaar zouden werken.
We hebben natuurlijk een complex land. Dat vraagt wat overleg. Maar we hebben onze Nationale Klimaatcommissie, die, vind ik, toch wel goed werk levert. Het kan altijd beter. U hoort mij dat niet zeggen. Maar ik vind dat we in Vlaanderen een goed systeem hebben gevonden met onze klimaatbeleidsplannen, met jaarlijkse rapportage, het feit dat het op de regering komt en dat er op die manier een goede afstemming is.
Elke collega zal in de beleidsbrief ook aangeven hoe hij of zij is tegemoetgekomen aan de klimaatresolutie van het parlement. Daarin zal ook veel informatie staan.
De voorzitter
De heer Sanctorum heeft het woord.
Hermes Sanctorum-Vandevoorde (Onafhankelijke)
Ik ben het er volmondig mee eens dat die geïntegreerde aanpak noodzakelijk is. Want anders gaan we het zéker nooit halen tegen 2030.
Ik zou zelfs verder willen gaan. U hebt uw collega's gevraagd om insteken aan te leveren om minder CO2 uit te stoten. Laat ons de geïntegreerde aanpak van de regering en van het parlement voortzetten, wat eigenlijk is gebeurd met de klimaatresolutie, waarbij het parlement een grote verantwoordelijkheid op zich heeft genomen.
Misschien is er een formule werkbaar – en dat moeten we dan maar eens bekijken in de regeling van de werkzaamheden – waarbij er over grenzen van meerderheid en oppositie heen ook kan worden gekeken naar welke concrete maatregelen we nu het best kunnen nemen om die doelstellingen tegen 2030 te halen. Ik wil mij daartoe gerust engageren. Ik weet dat dat niet echt een normale gang van zaken is. De bekommernis die vandaag bij iedereen hier leeft om die doelstelling tegen 2030 te halen, is oprecht. Wel, ik denk dat iedereen hierin ook een verantwoordelijkheid kan opnemen. Ik hoop dat dat mogelijk is. We kunnen dat verder in de toekomst eens bekijken in de regeling van de werkzaamheden.
De voorzitter
De heer Danen heeft het woord.
Johan Danen (Groen)
Minister, ik neem aan dat u inderdaad de coördinerend minister van Klimaat bent en dat dat inderdaad meer betekent dan vraagjes stellen aan de collega's, kijken wat binnenkomt en dan eens zien wat u daarmee zult doen. Ik verwacht daar inderdaad een actievere houding rond.
Nogmaals, ik ben de eerste om te zeggen dat ik constructief wil meewerken aan projecten die daaraan een bijdrage kunnen leveren.
Het overviel mij een beetje toen minister Tommelein een paar weken geleden op de radio een aantal ministers de wacht aanzegde. Hij zei: ‘Die minister doet te weinig op dat vlak, die minister op dat vlak.’ Ik dacht toen: weten we dan niet van elkaar wat er precies gebeurt? Ik maak me daar echt zorgen over. En dat nu de vraag wordt gesteld, kan misschien een goed begin zijn. Maar het had natuurlijk al veel eerder moeten gebeuren.
De uitdagingen zijn inderdaad gigantisch groot. Ik verwacht dat daartegenover een gigantisch goed en geïntegreerd beleid staat. En dat zie ik nu nog niet echt gebeuren.
De voorzitter
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.