De voorzitter
De heer De Meyer heeft het woord
Jos De Meyer (CD&V)
In uw antwoord, minister, op mijn vraag nr. 101 van 30 oktober 2017 vernam ik interessante gegevens over de verdeling van de rechtstreekse EU-inkomenssteun aan landbouwers in Vlaanderen. De overgrote meerderheid, 99,2 procent, van de landbouwers verkrijgt samen 93,4 procent van de steun, een kleine minderheid van 0,8 procent krijgt 6,2 procent van de steun. Dat is een opmerkelijke vaststelling voor de subsidieverdeling in Vlaanderen. De verdeling kan samenhangen met beleidsopties.
Waarop is de steuntoekenning gebaseerd? Hebben de criteria enkel te maken met bedrijfsgrootte of met de totale oppervlakte aan bedrijfsgrond? Of zijn er ook nog andere criteria?
Is het al dan niet de bedoeling om de bestaande criteria en de huidige verdeeltechniek te behouden in de toekomst? Welke visie wordt gehanteerd voor deze criteria? Welke beleidsvisie hebt u ter zake?
Is de discrepantie tussen de grootte van de bedrijfssteun en het aandeel van de bedrijven in het totaal in andere EU-landen vergelijkbaar met die in Vlaanderen? Worden er verschillende visies gehanteerd in deze materie naargelang de Europese regio?
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Sinds de GLB-hervorming (gemeenschappelijk landbouwbeleid) van 2005 is het gros van de inkomenssteun losgekoppeld van de economische bedrijfsproductie. Landbouwers krijgen sindsdien geen inkomenssteun meer voor wat of voor hoeveel ze precies telen of kweken, maar wel voor het naleven van een reeks beheerseisen op het vlak van milieu, natuur, klimaat, bodem, voedselveiligheid, traceerbaarheid en dierenwelzijn.
De Europese Unie compenseert op die manier de strenge eisen die ze stelt voor de productierandvoorwaarden die wettelijk zijn opgelegd. Landbouwers buiten de EU zijn daar niet of nauwelijks aan onderworpen, en om een gelijk speelveld te hebben, wordt dat dus gecompenseerd.
Sinds 2005 is bijna alle steun areaalgebonden. Elke actieve landbouwer kreeg individuele betalingsrechten toegewezen op basis van een referentieareaal dat hij of zij in een bepaalde referentieperiode gebruikte. Een betalingsrecht kan jaarlijks worden geactiveerd door enerzijds een hectare landbouwgrond te gebruiken en anderzijds de EU-productierandvoorwaarden na te leven.
Door het areaalgebonden karakter van de steun is het doorgaans zo dat hoe meer hectaren een bedrijf bewerkt, hoe meer betalingsrechten het heeft. Ik sprak van ‘doorgaans’, want betalingsrechten zijn vrij verhandelbaar en dus niet gekoppeld aan individuele hectaren. Het is dus niet omdat een hectare wordt verkocht of verpacht, dat de verkoper of verpachter ook een betalingsrecht mee zal overdragen. Dat zijn transacties die zich afspelen in de private ondernemingssfeer.
Af en toe wordt er kritiek geuit op dit systeem omdat het er op EU-niveau toe leidt dat 80 procent van de steun naar slechts 20 procent van de bedrijven gaat. Die kritiek zou terecht zijn, mocht de inkomenssteun zomaar worden gegeven zonder dat er verplichtingen aan gekoppeld zijn. Maar dat is niet zo. Landbouwers krijgen geen subsidies om ‘alleen maar te boeren’. Neen, ze krijgen een compensatie voor die productierandvoorwaarden die ze moeten naleven, en dat wordt gecontroleerd.
Hoe groter een bedrijf, hoe hoger de ‘compliance cost’ om aan de EU-productierandvoorwaarden te voldoen, en hoe groter de compenserende betaling. Bijvoorbeeld: iemand die 80 hectare onder natuurbeheer heeft, heeft voor 80 eenheden beheerskosten. Zijn collega die 20 hectare onder natuurbeheer heeft, voor 20 eenheden. Het is dan ook gerechtvaardigd dat iemand met een groter areaal een hogere subsidie ontvangt.
Wat betreft de vergelijking met andere lidstaten, blijkt uit cijfers dat België geen grote landbouwbedrijven heeft die inkomenssteun ontvangen. Bij de laatste hervorming heeft de Europese Unie de zogenaamde ‘capping’ ingesteld. Dat is een grenswaarde van 150.000 euro waarboven de GLB-steun die men normaal zou ontvangen, wordt afgetopt. Maar in tegenstelling tot andere lidstaten, hebben we dus geen enkel landbouwbedrijf waarop dat van toepassing is in ons land. Net zoals in alle andere EU-lidstaten verandert ook bij ons de gemiddelde bedrijfsgrootte, maar ‘megabedrijven’ zoals in Oost-Europa hebben we hier dus niet.
Of de steun in de toekomst areaalgebonden zal blijven, kunnen we vandaag nog niet zeggen. Dat zal de komende twee jaar duidelijk worden in het kader van het nieuwe GLB na 2020.
De voorzitter
De heer De Meyer heeft het woord.
Jos De Meyer (CD&V)
Dank u voor uw antwoord, minister. Twee zaken ga ik zeker onthouden: dat we deze inkomenssteun in het juiste historisch kader moeten plaatsen en dus weten wat het verleden was; en twee, dat de discrepantie tussen grote en kleine bedrijven in Vlaanderen en België geringer is dan in de andere Europese landen.
We weten met ons allen dat ten gevolge van de brexit de Europese middelen niet zullen toenemen, maar eerder zullen afnemen. Dus het is bijzonder belangrijk dat de middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet, om effectief bij de landbouwers en zo veel mogelijk landbouwers terecht te komen. Een formule zou kunnen zijn dat men werkt met bijvoorbeeld een verplichte plafonnering met degressieve betalingen, meer nadruk op een herverdelingsbetaling en dat men er zeker voor zorgt dat de steunverlening enkel terechtkomt bij de echte landbouwers.
Ik weet dat we daar in de loop van de volgende maanden nog uitgebreid op zullen kunnen terugkomen en dat dit uiteindelijk uiteraard niet in Vlaanderen maar op Europees niveau wordt beslist. Ik wou dit toch even meegeven.
De voorzitter
De heer De Croo heeft het woord.
Herman De Croo (Open Vld)
Voorzitter, het is een interessant debat. Zoals de minister perfect uitlegde: het is een compensatie. Bij het handelsverdrag met Canada zijn andere regels vastgelegd inzake de productie van landbouw. Ik begrijp zeer goed dat die voorwaarden er zijn. Ze zijn gesofisticeerd, als ik het zo mag zeggen, en ze zijn Europees vastgelegd. We hebben natuurlijk bijkomende mogelijkheden die we kunnen gebruiken.
De vraag van de heer De Meyer is interessant in die zin dat we misschien in onze microkosmos in België kunnen vergelijken hoe het zit de steun voor landbouwbedrijven, daarom geen Waalse, ook veel Vlaamse, die in een andere regio van het land liggen.
Is daar iets leerrijks uit te puren in die zin dat we waarschijnlijk een sleutel hebben tussen de twee regio's en dat ook het profiel van de bedrijven anders ligt? Misschien is daar een mogelijkheid voor de suggestie die ik heb gehoord van collega De Meyer om na te kijken of we dat profiel nog kunnen verfijnen in overleg of misschien met een gemeenschappelijke actie, dat profiel dat ruimer en intensiever is in de bedrijven in Wallonië, dat anders ligt dan bij ons, ofschoon wij toch ook belangrijke bedrijven beginnen te krijgen. Zijn dan die voorwaarden die men Europees vaststelt, wel voldoende geknipt, ‘tailored’ zou men in het Engels zeggen, op maat van de landbouwactiviteiten die wij hebben, wel wetende dat een aantal producten niet gesubsidieerd worden, zoals groenten, varkensvlees, fruit en dies meer, ofschoon er verschillen zijn? Ik denk dat wij alleen maar koppelen aan de runder- en veesector en in Wallonië ook aan de schapensector. Wij moeten ver buiten onze natuurlijke grenzen van Vlaanderen gaan om te weten of we ergens iets kunnen leren.
De voorzitter
Mevrouw Joosen heeft het woord.
Sofie Joosen (N-VA)
Voorzitter, die criteria zijn natuurlijk wel degelijk te vinden via de website van het departement. Het is altijd goed om dit thema hier nog een keer aan te kaarten. Het debat rond de directe inkomenssteun is actueel, zeker in het kader van de hervorming van het GLB. Dat is een belangrijk debat dat wij hier in de commissie zeker moeten voeren.
Minister, u gaf in december in de commissie reeds aan dat u geen problemen zou hebben met een eventuele plafonnering als die ten voordele van zou zijn van de kleinere bedrijven. 80 procent van de Europese landbouwsteun gaat inderdaad naar 20 procent van de landbouwers. De clausule actieve landbouwer werd in het GLB geïntroduceerd om de beschikbare financiële middelen echt naar de landbouwers te laten gaan. Voor de hernieuwing van het GLB dreigt men nu terug te keren naar het oude systeem waarbij men die definitie zou schrappen. We hebben dat debat hier toen ook al gevoerd. Het lijkt me niet correct dat die middelen naar niet-landbouwers dreigen te gaan – ook in tijden van onzekerheid over hoe groot de financiële pot zal zijn. Daar moeten we ook niet flauw over doen denk ik. De brexit hangt boven ons hoofd, en dus zijn er grote vraagtekens rond de financiële middelen die ter beschikking zullen worden gesteld. We moeten er dus over waken dat kleine bedrijven ook daar nog voldoende kansen zullen krijgen in de toekomst.
Minister, u hebt in mei op een vraag om uitleg aangegeven dat u achter de definitie van de actieve landbouwer blijft staan en dat u de toepassing in Vlaanderen wilt blijven garanderen. Of u dat behoud zult garanderen na 2020 bij de hernieuwing, moet natuurlijk nog blijken. Ik wil even polsen of u de drijfveren kent van een aantal lidstaten die de criteria voor actieve landbouwer zouden willen versoepelen of eventueel laten verdwijnen.
De voorzitter
De heer Caron heeft het woord.
Bart Caron (Groen)
De thematiek die in de laatste vraag van collega Joosen werd gesteld, is een belangrijke kwestie. Ik denk dat rechtstreekse inkomenssteun zou moeten dienen om de kosten van de inspanningen die landbouwers doen of handicaps die landbouwers hebben, zoals schaalgrootte, milieu-inspanningen, vergroening en dergelijke meer, te compenseren. Dat is ook deels gezegd door de minister. Dat moet de basis van die Europese landbouwsteun zijn. Je kunt die aanvullen met een aantal vormen van steun aan het inkomen wanneer door omstandigheden een productie wijzigt, een product of een techniek niet meer rendabel zou zijn en in transitie zit. Voor jongere landbouwers zijn er ook vormen van hectaresteun die niet gerelateerd zijn aan pakweg milieu-inspanningen en dergelijke meer. Daar kan ik ook mee leven. We moeten tenslotte een mooie toekomst hebben voor onze landbouw. Gelet ook op de vorige vraag van collega Sintobin, moeten de leefbaarheid en een leefbaar inkomen voor de landbouwers kunnen worden gegarandeerd.
Ik sluit me ook aan bij iedereen die zegt dat inkomenssteun niet gerelateerd kan zijn aan eigendom maar aan activiteit. De term actieve landbouwer is door de minister en door collega Joosen gebruikt. Ik vind dat een fundamentele kwestie. Om niet van de heer De Croo maar van Queen Elizabeth te spreken: er is nog schaalverschil in de landbouw. (Opmerkingen van Herman De Croo)
In ouderdom ook? Er is toch bijna een generatie verschil, dat is waar.
Tekstfragment nog niet beschikbaar.
De voorzitter
Tekstfragment nog niet beschikbaar.
Stefaan Sintobin (Vlaams Belang)
Tekstfragment nog niet beschikbaar.
De voorzitter
Tekstfragment nog niet beschikbaar.
Minister Joke Schauvliege
Tekstfragment nog niet beschikbaar.
We moeten goed bewaken dat onze boeren daar geen slachtoffer van worden. Wij zijn een toplandbouwland, we hebben zeer goede klimatologische omstandigheden, maar we hebben ook landbouwers die perfect geïntegreerd zijn in een dichtbevolkte regio. Dat wil zeggen dat zij top zijn op het vlak van duurzaamheidsinvesteringen en investeringen op het vlak van dierenwelzijn. We zijn daar top in, en we mogen daar ook niet het slachtoffer van worden doordat we er minder compensatie voor krijgen, want dan zitten we weer in het debat over de manier van steun geven. Het is iets dat we zeker heel goed moeten opvolgen.
Het areaal dat je bezit, is ook geen strikt criterium. We moeten er ons vooral blijven op focussen dat er compensatie moet zijn voor een soort concurrentievervalsing door het feit dat er bijkomende strenge voorwaarden worden opgelegd binnen Europa. Er is daar ook mogelijkheid tot maatwerk, maar dat maatwerk mag ook niet te ver gaan, waardoor je dan weer geen gelijk speelveld meer zou hebben binnen Europa. Dat is het evenwicht waaraan we zullen moeten werken. We zullen dat ook goed opvolgen, want het is heel belangrijk.
De voorzitter
De heer De Meyer heeft het woord.
Jos De Meyer (CD&V)
Ik wil nog eens benadrukken dat de verdeling in Vlaanderen veel genuanceerder is dan in de rest van Europa. Voor mij is het belangrijk dat de inkomenssteun naar alle landbouwers gaat, en uitsluitend naar actieve landbouwers.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.