Akkerbouw
Algemeen
Dieren
Economie
Markten
Mechanisatie
Milieu
Politiek
Tuinbouw
Veehouderij
Voeding
Inloggen
 
 
 
Klik hier om u te registreren en te abonneren
(72,60 euro per jaar)
 
Wachtwoord vergeten

 08 feb 2018 10:03 

Besluit Vlaamse Regering tot wijziging van het Mestdecreet


Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006

DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 16.3.9, § 2, eerste lid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij het decreet van 25 mei 2012;
Gelet op het Mestdecreet van 22 december 2006, artikel 3, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 30 juni 2017, artikel 4, het laatst gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 8, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 13, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 30 juni 2017, artikel 14, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 30 juni 2017, artikel 17, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 22, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008, 23 december 2010, 1 maart 2013, 28 februari 2014 en 12 juni 2015, artikel 23, het laatst gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 24, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008, 23 december 2010, 28 februari 2014 en 12 juni 2015, artikel 25, 26, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008 en 12 juni 2015, artikel 27, het laatst gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 28, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 29, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 30, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008 en 30 juni 2017, artikel 31, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008 en 23 december 2010, artikel 32, gewijzigd bij het decreet van 12 december 2008, artikel 33, 34, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 35, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 12 juni 2015 en 25 april 2014, artikel 36, 37, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 28 februari 2014, artikel 39, 41bis, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2008 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, artikel 47, gewijzigd bij de decreten van 6 mei 2011, 12 juni 2015 en 25 april 2014, artikel 48, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008, 23 december 2010, 6 mei 2011 en 12 juni 2015, artikel 49, vervangen bij het decreet van 6 mei 2011 en gewijzigd bij de decreten van 1 maart 2013, 28 februari 2014, 12 juni 2015 en 30 juni 2017, artikel 52, gewijzigd bij het decreet van 23 december 2010, artikel 59, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 64, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, artikel 66, 67, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 12 juni 2015, en artikel 68,;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 3 april 2009 betreffende de nadere regels inzake het nutriëntenbalansstelsel als vermeld in artikel 25 van het Mestdecreet;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2010 betreffende de inventarisatie, de kennisgeving, de aanvraag tot correctie en de oprichting en de werking van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis van het mestdecreet van 22 december 2006, en betreffende wijziging van artikelen 13 en 33 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2011 tot uitvoering van diverse bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2012 tot bepaling van de nitraatresidudrempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2013 tot bepaling van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitwerking van de uitzonderingen voor educatieve demonstraties en wetenschappelijke proefnemingen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 betreffende de indeling van percelen in een klasse op basis van een bodemanalyse, vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en tot wijziging van het VLAREL van 19 november 2010, wat betreft de bepalingen voor de erkenning van laboratoria in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006;
Gelet op de VLAREME van 28 oktober 2016;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 22 augustus 2017;
Gelet op het advies van de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij, gegeven op 27 oktober 2017;
Gelet op de brief van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, gegeven op 30 oktober 2017;
Gelet op advies 62.500/1 van de Raad van State, gegeven op 19 december 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1. In artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, het laatst gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 2° wordt vervangen door wat volgt:
"

2° VARKENS
Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg
Beren
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg
Andere varkens:
van 20 tot 110 kg
van 110 kg of meer

1,38
15,25
15,25
4,97
15,25

2,18
29,61
29,61
12,68
29,61


2° in punt 5° wordt punt a) vervangen door wat volgt:
"

a) Konijnen
Gesloten bedrijven (per vrouwelijk konijn)
Vetmesterij (per dier)
Kwekerij (per volwassen dier)

3,91
0,368
1,619

7,22
0,621
3,06


".
Art. 2. In het besluit van de Vlaamse Regering van 9 maart 2007 tot uitvoering van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016, worden hoofdstuk IV, dat bestaat uit artikel 11 tot en met 13, en hoofdstuk VII, dat bestaat uit artikel 16, opgeheven.
Art. 3. Aan artikel 29 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van 30 april 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"7° artikel 10, § 1, 1° en 3°, van het decreet Integraal Waterbeleid.".
Art. 4. In het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 betreffende de indeling van percelen in een klasse op basis van een bodemanalyse, vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en tot wijziging van het VLAREL van 19 november 2010, wat betreft de bepalingen voor de erkenning van laboratoria in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt hoofdstuk 1, dat bestaat uit artikel 1 tot en met 6, opgeheven.
Art. 5. Aan artikel 1.1.2 van de VLAREME van 28 oktober 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° er worden een punt 2° /1 en een punt 2° /2 ingevoegd, die luiden als volgt:
"2° /1 Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem, afgekort GBCS: het GBCS, vermeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 22 december 2006 houdende inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid;
2° /2 INBO: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2015 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek;";
2° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"5° werkdag: een dag in de week die niet valt op een zaterdag, een zondag, een wettelijke feestdag of in de periode tussen 25 december en 1 januari.".
Art. 6. Artikel 1.1.5 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 1.1.5. De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "vervoer". Het betreffen de volgende definities:
1° AGR-GPS: het Automatische Gegevens Registratie-Global Positioning System;
2° AGR-GPS-apparaat: het apparaat dat vast aanwezig is op het transportmiddel en dat op een automatische en voorgeprogrammeerde wijze de gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt naar een GPS-dienstverlener;
3° AGR-GPS-apparatuur: het geheel van apparaten, sensoren en instrumenten aanwezig op de transportmiddelen dat gegevens van mesttransporten registreert en doorstuurt;
4° AGR-GPS-systeem: het geheel van onder meer AGR-GPS-apparatuur, software, processen en protocols die gebruikt worden om de nodige gegevens van mesttransporten vanaf het transportmiddel via de GPS-dienstverlener ter beschikking te stellen van de Mestbank;
5° burenregeling: een schriftelijke overeenkomst als vermeld in artikel 49, § 1, tweede lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
6° erkende mestvoerder: een door de Mestbank erkende mestvoerder als vermeld in artikel 48, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
7° erkend verzender: een door de Mestbank erkende aanbieder van meststoffen als vermeld in artikel 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
8° gewestgrensoverschrijdend bedrijf: de exploitatie waar dieren als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden gehouden en die landbouwactiviteiten uitoefent op het grondgebied van het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest, waarbij de afstand in vogelvlucht:
a) van de exploitatie en van de percelen waarop mest wordt uitgereden, tot de gewestgrens minder dan 25 kilometer bedraagt;
b) tussen de exploitatie enerzijds en de percelen anderzijds niet groter mag zijn dan 40 kilometer;
9° gewest van bestemming: het gewest waarbinnen het geografische grondgebied ligt waarop de dierlijke mest van het gewestgrensoverschrijdende bedrijf wordt gespreid;
10° gewest van oorsprong: het gewest waarbinnen het geografische grondgebied ligt waar de dierlijke productie van het gewestgrensoverschrijdende bedrijf zich bevindt;
11° GPS-dienstverlener: de aanbieder van diensten, onafhankelijk van de erkende mestvoerder en de Mestbank, die via een online verbinding gegevens van de AGR-GPS-apparatuur ontvangt en doorstuurt naar de Mestbank;
12° transportdocument: een document als vermeld in artikel 47 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
13° vracht: één rit van aanbieder naar afnemer met een volledige vervoerscombinatie.".
Art. 7. Aan hoofdstuk 1, afdeling 1, van hetzelfde besluit, worden een artikel 1.1.6 tot en met 1.1.9 toegevoegd, die luiden als volgt:
"Art. 1.1.6. De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "stallen". Het betreffen de volgende definities:
1° P-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee, vermeld in hoofdstuk 4 van bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
2° S-lijst: de lijst van technieken die de uitgaande stallucht zuiveren, vermeld in hoofdstuk 5 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit;
3° stallenlijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor pluimvee of varkens, vermeld in hoofdstuk 3 of 4 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit;
4° V-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen voor varkens, vermeld in hoofdstuk 3 van bijlage I bij het voormelde ministerieel besluit.
Art. 1.1.7. De definitie, vermeld in het tweede lid, is gerelateerd aan het thema "bemesting".
Onder perceelnummer wordt verstaan: het unieke referentienummer van het perceel, vermeld op een verzamelaanvraag, en het kalenderjaar waarop die verzamelaanvraag betrekking heeft.
Art. 1.1.8. De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "bemonstering en analyses". Het betreffen de volgende definities:
1° BAM: het door de minister, ter uitvoering van artikel 4, § 1, 20°, van het VLAREL van 19 november 2010, goedgekeurde compendium bemonsterings- en analysemethodes in het kader van het Mestdecreet, vermeld in artikel 45, § 1, 4°, van het voormelde besluit;
2° BOC: het door de minister, ter uitvoering van artikel 4, § 1, 20°, van het VLAREL van 19 november 2010, goedgekeurde compendium voor de monsterneming, meting en analyse in het kader van bodembescherming, vermeld in artikel 45, § 1, 3°, van het voormelde besluit.
Art. 1.1.9. De definities, vermeld in dit artikel, zijn gerelateerd aan het thema "voeders". Het betreffen de volgende definities:
1° convenant laag-eiwitvoeder: een overeenkomst betreffende veevoeder met een laag gehalte aan eiwit gesloten tussen het Vlaamse Gewest en organisaties die producenten of handelaars van mengvoeders vertegenwoordigen;
2° convenant laag-fosforvoeder: een overeenkomst betreffende veevoeder met een laag gehalte aan fosfor gesloten tussen het Vlaamse Gewest en organisaties die producenten of handelaars van mengvoeders vertegenwoordigen;
3° diervoeder: iedere stof die de nutriënten P2O5 of N bevat en die bestemd kan zijn om gevoederd te worden aan een van de diercategorieën als vermeld in de tabel in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
4° laag-eiwitvoeder: het volledige voeder dat op het moment dat het geproduceerd is, voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
a) het gehalte aan ruw eiwit in het betrokken voeder overschrijdt het voor de betrokken diercategorie bepaalde maximumgehalte, vermeld in artikel 6.3.2.3, tweede lid, niet;
b) de fabrikant van het betrokken voeder voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1) hij heeft voor het betrokken kalenderjaar een organisatie, die producenten en handelaars van mengvoeders vertegenwoordigt, gemandateerd om het convenant laag-eiwitvoeder te ondertekenen;
2) hij heeft bewezen dat hij voldoet aan de toetredingsvoorwaarden van het convenant laag-eiwitvoeder;
3) hij heeft zich in het voorgaande kalenderjaar gehouden aan de verbintenissen die voortvloeien uit het convenant laag-eiwitvoeder, als hij in het voorgaande kalenderjaar betrokken was bij het convenant laag-eiwitvoeder,;
5° laag-fosforvoeder: het volledige voeder dat voldoet aan de volgende twee voorwaarden op het moment dat het geproduceerd is:
a) het gehalte aan totaal fosfor in het betrokken voeder overschrijdt het voor de betrokken diercategorie bepaalde maximumgehalte, vermeld in artikel 6.3.2.2, tweede lid, niet;
b) de fabrikant van het betrokken voeder voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1) hij heeft voor het betrokken kalenderjaar een organisatie, die producenten en handelaars van mengvoeders vertegenwoordigt, gemandateerd om het convenant laag-fosforvoeder te ondertekenen;
2) hij heeft bewezen dat hij voldoet aan de toetredingsvoorwaarden van het convenant laag-fosforvoeder;
3) hij heeft zich in het voorgaande kalenderjaar gehouden aan de verbintenissen die voortvloeien uit het convenant laag-fosforvoeder, als hij in het voorgaande kalenderjaar betrokken was bij het convenant laag-fosforvoeder,;
6° nutriëntenarm voeder: het voeder dat zowel laag-eiwitvoeder als laag-fosforvoeder is.".
Art. 8. In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk 2, dat bestaat uit artikel 2, vervangen door wat volgt:
"HOOFDSTUK 2. - Aangiftes en registers
Afdeling 1. - De aangiftes
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen over de aangiftes
Art. 2.1.1.1. De aangifteplichtigen, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doen uiterlijk op 15 februari aangifte bij de Mestbank via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De minister kan bepalen dat een of meer aangiftegegevens als vermeld in artikel 23, § 5, van het voormelde decreet, of in deze afdeling, door de Mestbank, op een andere wijze dan vermeld in deze afdeling, verkregen zullen worden.
De minister kan nadere regels vastleggen voor de werking van het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Art. 2.1.1.2. Iedereen die een uitbating of delen van een uitbating opstart of overneemt, of die zijn uitbating dermate uitbreidt dat hij aangifteplichtig wordt conform artikel 23 van het voormelde decreet, brengt de Mestbank daarvan op de hoogte voor de opstart, de overname of de uitbreiding.
De aangifteplichtige levert op vraag van de Mestbank alle identificatiegegevens die de Mestbank nodig heeft.
Art. 2.1.1.3. Voor aangiftegegevens waarvoor een specificatie gevraagd wordt naar de soort, de vorm, het type of een andere eigenschap van het aangiftegegeven, maakt de Mestbank, per aangiftegegeven, lijsten op van de verschillende soorten, vormen, types of andere eigenschappen van dat aangiftegegevens en stelt die ter beschikking van de aangifteplichtigen. Als de aangifteplichtige bij het invullen van de aangifte de soort, de vorm, het type of een andere eigenschap van een aangiftegegeven moet specificeren, gebruikt de aangifteplichtige de voormelde lijsten.
Art. 2.1.1.4. Tenzij het expliciet anders bepaald is, hebben de aangiftegegevens, vermeld in dit hoofdstuk, betrekking op het afgelopen kalenderjaar.
Onderafdeling 2. - De aangifteverplichtingen van landbouwers
Art. 2.1.2.1. § 1. Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1° of 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per exploitatie, naast de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, van het voormelde decreet, minstens aangifte bij de Mestbank van de gegevens, vermeld in deze onderafdeling.
Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1° of 7°, van het voormelde decreet, moet op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.
§ 2. Elke aangifte vermeldt de identificatiegegevens, opgenomen in het GBCS, van:
1° de exploitatie waarop de aangifte betrekking heeft. Daaronder wordt minstens verstaan het exploitatienummer en het adres;
2° de exploitant van de exploitatie, vermeld in punt 1°. Daaronder wordt minstens verstaan de naam, het adres, het exploitantnummer en het ondernemingsnummer van de exploitant van de betrokken exploitatie;
3° de landbouwer waartoe de exploitant, vermeld in punt 2°, behoort. Daaronder wordt minstens verstaan de naam, het adres en het landbouwernummer.
§ 3. Iedereen die in de loop van een kalenderjaar, door het opstarten of overnemen van een exploitatie of delen van een exploitatie of door het uitbreiden van zijn exploitatie, een aangifteplichtige landbouwer als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt, laat zich als landbouwer identificeren in het GBCS of past zijn bestaande identificatie in het GBCS aan.
Na de identificatie in het GBCS ontvangen de betrokken landbouwers een verzamelaanvraag waarop ze voor het betreffende kalenderjaar aangifte doen van de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het voormelde decreet. De betrokken landbouwer dient die ingevulde en ondertekende verzamelaanvraag in conform de bepalingen van het ministerieel besluit van 23 juni 2015 houdende vaststelling van de verzamelaanvraag en de nadere regels voor de gemeenschappelijke identificatie van percelen, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid.
Art. 2.1.2.2. § 1. Als op de exploitatie waarop de aangifte betrekking heeft, dieren als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, werden gehouden, worden de volgende gegevens aangegeven:
1° voor alle dieren, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet, die op de betrokken exploitatie werden gehouden: het staltype of de staltypes waarin de dieren op de betrokken exploitatie worden gehouden. In voorkomend geval, het staltype, vermeld in de stallenlijst. Per staltype wordt het gemiddelde aantal dieren vermeld, gespecificeerd naar diercategorie, dat in het betrokken staltype werd gehouden;
2° als de dieren die door de landbouwer gehouden werden een bepaalde tijd van het kalenderjaar graasden: het percentage van de tijd dat de dieren aan begrazing deden, gespecificeerd naar diercategorie;
3° als op de betrokken exploitatie, melkvee als vermeld in artikel 27, § 1, 1°, a), van het voormelde decreet, werd gehouden: de hoeveelheid melk, uitgedrukt in liter, die door de betrokken dieren werd geproduceerd;
4° als de landbouwer op een exploitatie gekozen heeft voor het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken, vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3° : de gegevens vermeld in artikel 6.3.4.2 van dit besluit;
5° in voorkomend geval, de vermelding van het soort luchtwassysteem, vermeld op de S-lijst, dat op de exploitatie gebruikt wordt;
6° in voorkomend geval, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van de op de exploitatie geproduceerde hoeveelheid spuiwater, uitgedrukt in kg N;
7° als het op de exploitatie geproduceerde spuiwater een nabehandeling ondergaat op de exploitatie waardoor de stikstof in het spuiwater omgezet wordt in N2: de gegevens die noodzakelijk zijn voor de berekening van het aantal liter spuiwater dat nabehandeld is en van het resultaat van die nabehandeling;
8° in voorkomend geval, de op de eigen exploitatie geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg N, en gespecificeerd naar mestsoort, die op de eigen exploitatie verwerkt werd.
§ 2. Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de op de betrokken exploitatie geproduceerde hoeveelheid spuiwater, uitgedrukt in kg N, vermeld in paragraaf 1, 6°, wordt het verschil tussen de stand van de spuiwatermeter op 1 januari van dat bepaalde kalenderjaar en 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar, in voorkomend geval omgerekend naar liter, vermenigvuldigd met de gemiddelde concentratie aan stikstof in het spuiwater, zoals blijkt uit de analyses, uitgevoerd overeenkomstig de S-lijst, van dat kalenderjaar.
Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van het resultaat van de nabehandeling, vermeld in paragraaf 1, 7°, wordt de hoeveelheid vloeistof die de landbouwer overhield na de nabehandeling, uitgedrukt in liter, vermenigvuldigd met de overeenkomstige concentratie aan stikstof. Voor het bepalen van de overeenkomstige concentratie aan stikstof, gebruikt de landbouwer het gemiddelde van minstens twee door een erkend laboratorium, in het betreffende kalenderjaar, conform het compendium uitgevoerde analyses.
Voor de berekening in een bepaald kalenderjaar van de op de eigen exploitatie geproduceerde hoeveelheid dierlijke mest die op de eigen exploitatie verwerkt werd, vermeld in paragraaf 1, 8°, maakt de landbouwer een balans op die gestaafd is door analyses, uitgevoerd door een erkend laboratorium, in het betreffende kalenderjaar, conform het compendium. De minister kan nadere regels bepalen voor de balans en de analyses die nodig zijn voor de staving van die balans.
Art. 2.1.2.3. § 1. In afwijking van artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, worden de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, via de verzamelaanvraag aangegeven.
In afwijking van het eerste lid doet een exploitant die gewassen teelt op groeimedium:
1° via de verzamelaanvraag aangifte van de oppervlakte van de gebouwen of bedrijfsruimtes waarin hij gewassen op groeimedium teelt en duidt hij die aan op cartografisch materiaal;
2° via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, vermeld in artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, aangifte van de effectieve oppervlakte groeimedium, vermeld in artikel 23, § 1, derde lid, van het voormelde decreet.
§ 2. Als de aangifte betrekking heeft op een landbouwer die gevestigd is buiten het Vlaamse Gewest maar waarvan een gedeelte van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond binnen het Vlaamse Gewest gelegen is, worden al de volgende gegevens aangegeven:
1° de dierlijke mest die geproduceerd werd op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties, gelegen buiten het Vlaamse Gewest, en die opgebracht werd, inclusief opbrenging via rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De landbouwer vermeldt de soort dierlijke mest, en per soort dierlijke mest, de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in ton, en de naam en het adres van de betrokken mestvoerder of de betrokken mestvoerders;
2° de andere meststoffen die geproduceerd werden op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties, gelegen buiten het Vlaamse Gewest, en die opgebracht werden op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest. De landbouwer vermeldt de soort andere meststoffen en per soort andere meststoffen de hoeveelheid andere meststoffen, uitgedrukt in ton, en de naam en het adres van de betrokken mestvoerder of de betrokken mestvoerders.
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 9°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, hebben alleen betrekking op de hoeveelheid dierlijke mest, andere meststoffen of kunstmest, die nog niet vermeld is op een of meer transportdocumenten.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, 1°, doet de landbouwer die als grensboer is geregistreerd als vermeld in artikel 9.5.5.1, of de landbouwer die een gewestgrensboer is als vermeld in artikel 9.5.10.1, geen aangifte van de dierlijke mest die geproduceerd werd op een van de tot het bedrijf behorende exploitaties en die opgebracht werd op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.
Art. 2.1.2.4. Voor wat betreft de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gelden de volgende aanvullingen of wijzigingen.
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, 3° en 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten gespecificeerd per soort mest aangegeven worden.
De gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, 6° en 7° van het Mestdecreet van 22 december 2006, moeten alleen via de verzamelaanvraag aangegeven worden als ze betrekking hebben op onroerende goederen die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest.
Art. 2.1.2.5. Elke landbouwer die niet aangifteplichtig is conform artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan eenmalig, via de verzamelaanvraag, een aangifte doen van de gegevens, vermeld in artikel 23, § 5, eerste lid, 6° en 7°, van het voormelde decreet. Hij moet daarvoor op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.
Als de niet-aangifteplichtige landbouwer die eenmalig een aangifte heeft gedaan, vermeld in het eerste lid, de tot zijn exploitatie behorende oppervlakte landbouwgrond wijzigt of als hij zijn exploitatie stopzet, brengt hij op eigen initiatief de bevoegde instantie, vermeld in artikel 2, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, daarvan binnen drie maanden na de wijziging of de stopzetting, op de hoogte. Als de tot de exploitatie behorende oppervlakte landbouwgrond wijzigt, moet de landbouwer opnieuw een verzamelaanvraag indienen.
Onderafdeling 3. - De aangifteverplichtingen van de uitbaters van een mestverzamelpunt, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 2.1.3.1. De uitbater van een mestverzamelpunt, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per mestverzamelpunt, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van het mestverzamelpunt;
2° de soorten meststoffen die in het mestverzamelpunt opgeslagen worden;
3° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen;
4° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide. De opgeslagen hoeveelheid mest, uitgedrukt in kg stikstof en in kg difosforpentoxide, wordt bepaald op basis van de samenstelling, opgenomen in het register, vermeld in artikel 24, § 3, van het voormelde decreet;
5° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en de sector van bestemming van de betrokken meststoffen;
6° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van het register, vermeld in artikel 9.5.4.1 van dit besluit.
Onderafdeling 4. De aangifteverplichtingen van de uitbaters van een bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 2.1.4.1. Elke aangifteplichtige uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per bewerkings- of verwerkingseenheid, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken bewerkings- of verwerkingseenheid;
2° het type van activiteit dat op de betrokken uitbating uitgeoefend wordt;
3° de soorten meststoffen die op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
4° de soorten grondstoffen, andere dan meststoffen, die op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
5° de afgewerkte producten die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten, de regio van bestemming en de sector van bestemming van de betrokken afgewerkte producten;
6° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen;
7° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
8° de opslagcapaciteit van grondstoffen, andere dan meststoffen, op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort grondstoffen, andere dan meststoffen;
9° de opgeslagen hoeveelheid grondstoffen, andere dan meststoffen, op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort grondstoffen, andere dan meststoffen, en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
10° de opslagcapaciteit van afgewerkte producten op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten;
11° de opgeslagen hoeveelheid afgewerkte producten op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort afgewerkte producten en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide;
12° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en de sector van bestemming van de betrokken meststoffen;
13° in voorkomend geval, de meststoffen die, ter uitvoering van artikel 9.5.4.1 van dit besluit, op de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar ontvangen werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort meststoffen.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van de nutriëntenbalans, vermeld in artikel 8.1.1.4, § 2, van dit besluit, en in voorkomend geval, een kopie van het register, vermeld in artikel 9.5.4.1 van dit besluit.
Onderafdeling 5. - De aangifteverplichtingen van producenten of verdelers van andere meststoffen als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 2.1.5.1. Elke aangifteplichtige producent of verdeler van andere meststoffen, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating;
2° de hoeveelheid andere meststoffen die in het vorige kalenderjaar op de betrokken uitbating geproduceerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide, gespecificeerd naar de soort andere meststoffen en met vermelding van de overeenkomstige meststofcode;
3° de opslagcapaciteit van andere meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort andere meststoffen;
4° de opgeslagen hoeveelheid andere meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort andere meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide.
Onderafdeling 6. - De aangifteverplichtingen van producenten, verdelers, importeurs of exporteurs van kunstmest als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 2.1.6.1. Elke aangifteplichtige producent, verdeler, importeur of exporteur van kunstmest, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 5°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating of van de betrokken importeur of exporteur;
2° de soorten kunstmest die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden, uitgedrukt in ton, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de soort kunstmest, de regio van bestemming en de sector van bestemming van de betrokken afgewerkte producten.
De aangifteplichtige voegt bij zijn aangifte een kopie van het register, vermeld in artikel 24, § 2, van het voormelde decreet.
Onderafdeling 7. - De aangifteverplichtingen van producenten, invoerders of verkopers van diervoeders als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 6°, van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 2.1.7.1. Ter uitvoering van artikel 23, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt de aangifteplicht voor producenten, invoerders of verkopers van diervoeders, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 6°, van het voormelde decreet, beperkt tot iedereen die diervoeders of bestanddelen voor diervoeders levert aan landbouwers en die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° diervoeders produceren op een in het Vlaamse Gewest gelegen uitbating en in het kader van de verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne bij het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen erkend of geregistreerd zijn als producent van diervoeders;
2° diervoeders invoeren die geproduceerd zijn door een producent die in het kader van de voormelde verordening hetzij bij het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen, hetzij bij de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat, erkend of geregistreerd zijn als producent van diervoeders;
3° diervoeders of bestanddelen voor diervoeders verkopen die geproduceerd zijn door een producent van diervoeders als vermeld in punt 1°, 2°, 5° en 6° ;
4° perspulp van suikerbieten leveren aan landbouwers, van wie de exploitatie gelegen is in het Vlaamse Gewest;
5° diervoeders produceren in de vorm van brijvoeders;
6° diervoeders produceren in de vorm van producten uit de voedingsindustrie.
Art. 2.1.7.2. De producenten, invoerders of verkopers van diervoeders, vermeld in artikel 2.1.7.1 van dit besluit, doen elk kalenderjaar, per uitbating of per invoerder, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de naam, het adres, in voorkomend geval de geboortedatum, het telefoonnummer en het ondernemingsnummer van de uitbater van de betrokken uitbating of van de betrokken invoerder;
2° de aanduiding of het gaat om een uitbating waar diervoeders worden geproduceerd, om een uitbating waar diervoeders worden verkocht of om een invoerder van diervoeders;
3° de diervoeders die vanuit de betrokken uitbating in het vorige kalenderjaar afgevoerd werden naar landbouwers, uitgedrukt in ton, in kg ruw eiwit en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd naar de identiteit van de afnemer. Daarbij wordt ook vermeld of het een voeder betreft waarvan de fabrikant in het kader van de productnormering een wijziging van de P2O5- of N-uitscheiding heeft gewaarborgd als vermeld in artikel 26, § 2, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
In het eerste lid, 3°, wordt verstaan onder identiteit van de afnemer: de naam, het adres en in voorkomend getal het exploitatienummer van de landbouwer die de betrokken diervoeders heeft ontvangen.
Onderafdeling 8. - De aangifteverplichtingen van erkende mestvoerders als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 8°, van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 2.1.8.1. Elke erkende mestvoerder, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 8°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, doet elk kalenderjaar, per uitbating, minstens aangifte bij de Mestbank van de volgende gegevens:
1° de opslagcapaciteit van meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, uitgedrukt in m3, en gespecificeerd naar de soort meststoffen, en voor elke tijdelijk verplaatsbare opslag, de gemeente waar die gelegen is, en het nummer, vermeld in artikel 9.4.5.2 van dit besluit, dat aan die opslag is toegekend;
2° de opgeslagen hoeveelheid meststoffen op 1 januari van het lopende kalenderjaar, gespecificeerd naar de soort meststoffen en uitgedrukt in m3, in kg stikstof en in kg difosforpentoxide en gespecificeerd per opslag.
Afdeling 2. - De registers
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen over de registers
Art. 2.2.1.1. De Mestbank stelt, voor de registers, vermeld in deze afdeling, een model digitaal ter beschikking van de registerplichtigen, vermeld in artikel 24 van het Mestdecreet van 22 december 2006. De betrokkene is verantwoordelijk voor het bijhouden van het register.
De minister kan nadere regels vaststellen voor de registers die digitaal ter beschikking worden gesteld.
Art. 2.2.1.2. Uiterlijk de dag na de dag waarin de feiten die in het register vermeld moeten worden, gebeurden, wordt het register ingevuld.
In afwijking van het eerste lid noteert de landbouwer aanpassingen aan het dierregister hetzij uiterlijk op de dag na de dag waarin de feiten die aanleiding gaven tot een aanpassing, gebeurden, hetzij, voor een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°, uiterlijk op de derde dag na het verstrijken van elke maand.
Art. 2.2.1.3. Het register wordt per exploitatie of per uitbating bijgehouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt. Voor het bemestingsregister op perceelsniveau wordt daaronder het adres van de exploitatie waar de betrokken percelen toe behoren, verstaan.
Voor registers die digitaal worden bijgehouden, wordt onder het bijhouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt, verstaan dat het register minstens op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt, consulteerbaar is. De stukken voor de staving van het register die ook digitaal beschikbaar zijn, worden samen met het register digitaal opgeslagen. De stukken voor de staving van het register die niet digitaal beschikbaar zijn, worden bijgehouden op de plaats waar de registerplichtige activiteit uitgevoerd wordt.
Het register wordt bewaard samen met al de stukken die nodig zijn voor de staving ervan, zoals de transportdocumenten die erop betrekking hebben, en de weegbonnen en analyseresultaten die door erkende laboratoria afgeleverd zijn. De stukken die nodig zijn voor de staving van het register, worden zo bijgehouden dat duidelijk is op welke notitie in het register het betreffende stavingsstuk betrekking heeft.
Onderafdeling 2. - Het dierregister
Art. 2.2.2.1. Ter uitvoering van artikel 24, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006 houdt elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor elk van zijn exploitaties waar hij dieren houdt, voor elk van de diersoorten die hij gedurende het afgelopen kalenderjaar op zijn exploitatie heeft gehouden, met uitzondering van de dieren die behoren tot de diersoort rundvee, per kalenderjaar, een dierregister bij. De landbouwer heeft daarbij de keuze tussen de volgende types van dierregister:
1° een maandregister;
2° een ronderegister;
3° een veranderingsregister.
Het ronderegister, vermeld in het eerste lid, 2°, kan alleen gebruikt worden voor diercategorieën die gehouden worden volgens een rondesysteem.
Art. 2.2.2.2. De landbouwer die gekozen heeft voor een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°, noteert na afloop van elke maand, per diercategorie, hoeveel dieren van die diercategorie er de voorbije maand gemiddeld op de exploitatie aanwezig waren.
Art. 2.2.2.3. § 1. De landbouwer die gekozen heeft voor een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, noteert per ronde:
1° de startdatum van de betrokken ronde;
2° het aantal dieren dat bij de start van de ronde opgezet werd;
3° de einddatum van de betrokken ronde;
4° het aantal dieren dat op het einde van de ronde nog aanwezig was.
Als er op 1 januari een ronde lopende is, noteert de landbouwer in het dierregister het aantal dieren dat op 1 januari in de exploitatie aanwezig is. Als er op 31 december een ronde lopende is, noteert de landbouwer in het dierregister het aantal dieren dat op 31 december in de exploitatie aanwezig is.
§ 2. Als een landbouwer op zijn exploitatie meerdere stallen of delen van stallen heeft waarin hij een rondesysteem toepast, moet hij voor elke stal of elk deel van een stal een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, bijhouden, als de rondes in de verschillende stallen of delen van stallen een van de volgende kenmerken hebben:
1° de rondes starten niet op hetzelfde tijdstip;
2° de rondes stoppen niet op hetzelfde tijdstip;
3° de rondes hebben geen betrekking op dezelfde diercategorieën.
Art. 2.2.2.4. § 1. De landbouwer die gekozen heeft voor een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°, noteert in het dierregister het aantal dieren en de overeenkomstige diercategorieën die op 1 januari op de exploitatie aanwezig zijn en elke verandering van het aantal dieren en de diercategorieën die op de exploitatie aanwezig zijn.
Als een verandering van het aantal dieren en de diercategorieën die op de exploitatie aanwezig zijn, worden beschouwd:
1° elk dier dat de exploitatie levend verlaat;
2° elk dier dat op de exploitatie arriveert;
3° elke geboorte van een dier op de exploitatie;
4° elke dood van een dier op de exploitatie, met inbegrip van het slachten op de exploitatie zelf;
5° elke overgang van de ene diercategorie naar de andere.
§ 2. Voor elk van de veranderingen, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, noteert de landbouwer de datum, het aantal betrokken dieren, de betrokken diercategorie en de aard van de verandering. Bij de overgang van de ene diercategorie naar de andere noteert de landbouwer de diercategorie waartoe het betrokken dier na de overgang behoort.
Onderafdeling 3. - Het register voor producenten, verdelers, importeurs en exporteurs van kunstmest en voor uitbaters van een mestverzamelpunt, een bewerkings- of verwerkingseenheid
Art. 2.2.3.1. Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, per uitbating, voor alle meststoffen die vanuit de uitbating vertrekken:
1° de exploitatie of de uitbating waar de meststoffen geproduceerd werden en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater als de betrokken meststoffen niet op de uitbating zelf geproduceerd zijn;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
4° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die vanuit de uitbating vertrokken is en de soort meststoffen die vanuit de uitbating vertrokken is. Als de meststoffen op verschillende plaatsen gelost zijn, wordt voor elke losplaats vermeld hoeveel meststoffen er gelost zijn;
5° de identificatie van de betrokken transporteur. Daaronder wordt verstaan: de naam, het adres en in voorkomende geval het uitbatingsnummer of het exploitatienummer van de betrokken transporteur.
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, per uitbating, voor alle meststoffen die op de uitbating worden ontvangen:
1° de exploitatie of de uitbating waar de ontvangen meststoffen geproduceerd werden en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de naam en het adres van de aanbieder van de meststoffen als de aanbieder van de meststoffen niet de persoon, vermeld in punt 1°, is;
3° de laadplaats of, als de meststoffen op verschillende plaatsen geladen zijn, de laadplaatsen;
4° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
5° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die ontvangen is en de soort ontvangen meststoffen;
6° de identificatie van de betrokken transporteur. Daaronder wordt verstaan: de naam, het adres en in voorkomende geval het uitbatingsnummer van de betrokken transporteur.
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens voor elke import van meststoffen:
1° de exploitatie of de uitbating van waar de meststoffen afkomstig zijn en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
4° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die geïmporteerd is en de aard en de vorm van de geïmporteerde meststoffen. Als de meststoffen op verschillende plaatsen gelost zijn, wordt voor elke losplaats vermeld hoeveel meststoffen er gelost zijn;
5° als de importeur niet zelf instaat voor het transport, de identificatie van de betrokken transporteur. Daaronder wordt verstaan: de naam, het adres en in voorkomende geval het uitbatingsnummer van de betrokken transporteur.
Iedereen die een register als vermeld in artikel 24, § 2 of § 3, van het voormelde decreet, moet bijhouden, noteert de volgende gegevens, voor elke export van meststoffen:
1° de exploitatie of de uitbating van waar de meststoffen afkomstig zijn en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater;
2° de exploitatie of de uitbating naar waar de meststoffen vertrekken en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater. Als de meststoffen naar verschillende exploitaties of uitbatingen vertrekken, wordt voor elk van de betrokken exploitaties of uitbatingen, het adres en de naam van de betrokken landbouwer of uitbater genoteerd;
3° de laadplaats of, als de meststoffen op verschillende plaatsen geladen zijn, de laadplaatsen;
4° de datum van transport. Als de begin- en einddatum van het transport verschillen, wordt zowel de begin- als de einddatum vermeld;
5° de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5, in kg N en in ton die geëxporteerd is en de soort geëxporteerde meststoffen;
6° als de exporteur niet zelf instaat voor het transport, de identificatie van de betrokken transporteur. Daaronder wordt verstaan: de naam, het adres en in voorkomende geval het uitbatingsnummer van de betrokken transporteur.
Art. 2.2.3.2. Als voor een vertrek, een ontvangst, een import of een export van meststoffen een transportdocument is opgemaakt, worden, in afwijking van artikel 2.2.3.1 in het register alleen de volgende gegevens genoteerd:
1° het nummer van het betrokken transportdocument;
2° in voorkomend geval, de datum waarop dat transportdocument bij de Mestbank is aangemeld;
3° de gegevens die conform artikel 2.2.3.1 in het register genoteerd moeten worden en die niet op het betrokken document vermeld zijn.".
Art. 9. In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk 3, dat bestaat uit artikel 3, vervangen door wat volgt:
"HOOFDSTUK 3. - Gebiedsspecifieke karakteristieken
Afdeling 1. - De afbakening van focusgebieden en fosfaatverzadigde gebieden en de bepaling van de gemeentelijke productiedruk
Art. 3.1.1. Ter uitvoering van artikel 14, § 1, vierde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 worden de focusgebieden bepaald.
De focusgebieden worden jaarlijks herzien, op basis van de evolutie van de oppervlaktewater- en grondwaterkwaliteit.
De minister wijst de focusgebieden aan, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.
Art. 3.1.2. Ter uitvoering van artikel 17, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden de gebieden die aangeduid zijn op de kaart, opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, als fosfaatverzadigde gebieden afgebakend."
Art. 10. In hetzelfde besluit wordt een artikel 3.1.3 ingevoegd, dat luidt als volgt
"Art. 3.1.3. Ter uitvoering van artikel 29, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006 wordt de gemeentelijke productiedruk vastgesteld in de lijst, opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
De lijst, vermeld in het eerste lid, wordt ten minste om de acht jaar geëvalueerd en als dat nodig is aangepast.".
Art. 11. Aan hoofdstuk 3 van hetzelfde besluit wordt een afdeling 2, die bestaat uit artikel 3.2.1 tot en met 3.2.6, een afdeling 3, die bestaat uit artikel 3.3.1.1 tot en met 3.3.3.4, en een afdeling 4, die bestaat uit artikel 3.4.1 tot en met 3.4.5, toegevoegd, die luiden als volgt:
"Afdeling 2. - Landbouwgronden die gelegen zijn in gebieden die aangewezen zijn op gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en ressorteren onder de categorie van gebiedsaanduiding "bos" of "reservaat en natuur", ter uitvoering van artikel 41bis van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 3.2.1. Voor elk perceel grasland in de gebieden, vermeld in artikel 41bis, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, vermeldt de Mestbank in zijn databank of het perceel een intensief grasland is of niet.
De Mestbank gebruikt voor de vermelding, vermeld in het eerste lid, de recentste biologische waarderingskaart van het INBO, in voorkomend geval aangevuld met de gegevens naar aanleiding van een recent plaatsbezoek door een deskundige in opdracht van de Mestbank.
De deskundige maakt van het plaatsbezoek een verslag op, waarin hij de biologische waardering van het betrokken perceel vermeldt. Dat verslag wordt bezorgd aan het INBO. Als het INBO binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag geen bezwaar maakt, wordt de in het verslag van de deskundige opgenomen kwalificatie aanvaard. Als het INBO wel bezwaar heeft tegen de in het verslag vermelde kwalificatie, meldt het dat binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag. Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verslag deelt het INBO aan de VLM zijn kwalificatie van het betrokken perceel mee, samen met de gegevens waarop die kwalificatie is gebaseerd.
Art. 3.2.2. Voor elk perceel landbouwgrond, vermeld in artikel 41bis, § 3, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, controleert de Mestbank welke landbouwers het betrokken perceel in gebruik hadden. Die controle wordt uitgevoerd op basis van de recentst beschikbare gegevens van de verzamelaanvraag. Op basis van die gegevens bepaalt de Mestbank de vermoedelijke gebruiker van het perceel op 1 januari van het kalenderjaar vanaf wanneer er op het betrokken perceel een bemestingsverbod geldt, conform artikel 41bis, § 1, eerste lid, van het voormelde decreet. De Mestbank stuurt die landbouwer een kennisgeving als vermeld in artikel 41bis, § 3, van het voormelde decreet.
Art. 3.2.3. § 1. Als de landbouwer niet akkoord gaat met de kennisgeving, vermeld in artikel 3.2.2, kan hij een aanvraag tot correctie indienen.
§ 2. De Mestbank kan een deskundige opdracht geven om via een plaatsbezoek recente gegevens te verzamelen over een perceel waarvoor er een aanvraag tot correctie als vermeld in paragraaf 1, is ingediend.
Als de deskundige gegevens over de biologische kwalificatie van een perceel moet verzamelen, wordt het plaatsbezoek uitgevoerd in een periode waarin de vegetatie herkenbaar is.
De deskundige maakt van het plaatsbezoek een verslag op, waarin hij de biologische waardering van het betrokken perceel vermeldt, en bezorgt het verslag aan de Mestbank. De Mestbank bezorgt dat verslag aan het INBO. Als het INBO binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag geen bezwaar maakt, wordt de in het verslag van de deskundige opgenomen kwalificatie aanvaard. Als het INBO wel bezwaar heeft tegen de in het verslag vermelde kwalificatie, meldt het dat binnen twee werkdagen na ontvangst van het verslag. Binnen zeven werkdagen na ontvangst van het verslag deelt het INBO aan de VLM zijn kwalificatie van het betrokken perceel mee, samen met de gegevens waarop die kwalificatie is gebaseerd.
§ 3. De Mestbank maakt voor elke aanvraag tot correctie een dossier op dat minstens de volgende stukken bevat:
1° een kopie van de kennisgeving;
2° een kopie van de aanvraag tot correctie;
3° de gegevens over de biologische waardering van het perceel, die de Mestbank gebruikt heeft om te bepalen of het perceel een intensief grasland is of niet;
4° in voorkomend geval, een kopie van het verslag van de deskundige, vermeld in paragraaf 2, derde lid;
5° in voorkomend geval, een kopie van de kwalificatie van het betrokken perceel door het INBO en van de gegevens waarop het INBO zich voor zijn kwalificatie heeft gebaseerd, vermeld in paragraaf 2, derde lid.
Art. 3.2.4. § 1 Van elk dossier, vermeld in artikel 3.2.3, § 3, wordt een kopie bezorgd aan de voorzitter van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 12.1.1, met het verzoek om over het betreffende dossier een advies te verlenen.
Bij de ontvangst van het dossier stelt de voorzitter van de voormelde Verificatiecommissie een zittingsdag vast. Hij deelt de datum van de zittingsdag mee aan de leden van de voormelde Verificatiecommissie en bezorgt hun een kopie van de stukken, vermeld in artikel 3.2.3, § 3, 3° en 4°
§ 2. De voormelde Verificatiecommissie beraadslaagt met gesloten deuren.
De voormelde Verificatiecommissie beraadslaagt geldig als minstens de helft van de effectieve of plaatsvervangende leden aanwezig is. De plaatsvervanger mag alleen zetelen als het effectieve lid verhinderd is.
§ 3. De voormelde Verificatiecommissie beslist over haar advies bij meerderheid van de aanwezige leden. In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.
§ 4. Het advies van de voormelde Verificatiecommissie wordt samen met het dossier aan de Mestbank bezorgd.
§ 5. Van elke vergadering van de voormelde Verificatiecommissie stelt de secretaris een verslag op. Elk commissielid kan op eenvoudig verzoek een kopie van het verslag krijgen.
§ 6. De voormelde Verificatiecommissie kan een huishoudelijk reglement opstellen.
Art. 3.2.5. De beslissing van de Mestbank over een aanvraag tot correctie wordt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan de betrokken landbouwer bezorgd. Bij de beslissing van de Mestbank is een kopie gevoegd van het advies van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 12.1.1.
Afdeling 3. - Mogelijkheden voor individuele percelen landbouwgrond om de kwalificatie als zandgrond of als niet-zware kleigrond te wijzigen
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen voor het wijzigen voor een individueel perceel van de kwalificatie zandgrond of niet-zware kleigrond
Art. 3.3.1.1. Een landbouwer die voor een individueel perceel de kwalificatie als zandgrond of de kwalificatie als niet-zware kleigrond wil wijzigen, moet beschikken over een textuuranalyse van dat perceel.
De bemonstering van het perceel en de textuuranalyse zijn uitgevoerd door een laboratorium dat beschikt over een erkenning conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de categorie, vermeld in artikel 6, 5°, c), van het voormelde besluit, en zijn uitgevoerd conform de bepalingen van het BOC.
De textuuranalyse vermeldt de coördinaten, bepaald conform de bepalingen van het BOC, van het perceel dat geanalyseerd is, ofwel het perceelnummer.
Art. 3.3.1.2. De landbouwer bezorgt de textuuranalyse, vermeld in artikel 3.3.1.1, aan de Mestbank met een beveiligde zending. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en landbouwernummer.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen dat de textuuranalyse geheel of gedeeltelijk ingediend moet worden via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
Art. 3.3.1.3. De Mestbank beoordeelt de ontvangen textuuranalyse en meldt de betrokken landbouwer binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van de textuuranalyse de percelen die niet langer beschouwd worden als zandgronden of de percelen die als zware kleigrond beschouwd worden.
Art. 3.3.1.4. Als de Mestbank, na de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, kennis krijgt van een textuuranalyse, uitgevoerd conform artikel 3.3.1.1, die recenter is dan de door de landbouwer bezorgde textuuranalyse, en waaruit volgt dat het betrokken perceel een andere kwalificatie heeft dan meegedeeld, brengt de Mestbank de betrokken landbouwer daarvan met een beveiligde zending op de hoogte. Daarbij vermeldt de Mestbank de percelen die opnieuw beschouwd worden als zandgronden of de percelen die niet langer als zware kleigrond beschouwd worden.
Onderafdeling 2. - Het tijdstip waarop voor een individueel perceel de wijziging van de kwalificatie als zandgrond ingaat
Art. 3.3.2.1. Voor percelen waarvan de Mestbank in de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze niet langer beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, niet langer beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel niet langer beschouwd wordt als zandgrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in de melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze niet langer beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, niet langer beschouwd wordt als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel niet langer beschouwd wordt als zandgrond.
Art. 3.3.2.2. Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze opnieuw beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, opnieuw beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel opnieuw beschouwd als zandgrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze opnieuw beschouwd worden als zandgronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, gelden de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel wordt vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, opnieuw beschouwd als zandgrond;
2° in afwijking van punt 1° wordt voor de beoordeling van een nitraatresidubepaling die uitgevoerd is op het betrokken perceel in het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, of in een later kalenderjaar, het betrokken perceel opnieuw beschouwd als zandgrond.
Onderafdeling 3. - Nadere bepalingen voor het aantonen dat een perceel als een zware kleigrond beschouwd wordt
Art. 3.3.3.1. Ter uitvoering van artikel 3, § 7, 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kan voor percelen in Vlaanderen die niet in de landbouwstreek Polders liggen, aangetoond worden dat ze vergelijkbare bodemkarakteristieken hebben als de landbouwgronden in de landbouwstreek Polders.
Een perceel beschikt over vergelijkbare bodemkarakteristieken als vermeld in artikel 3, § 7, 7°, van het voormelde decreet, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° het betrokken perceel heeft textuurklasse leem als vermeld in de Belgische textuurdriehoek;
2° het kleigehalte in de bodem is minimaal 17,5 %;
3° het zandgehalte in de bodem is maximaal 15 %.
Art. 3.3.3.2. Om aan te tonen dat een perceel in het afgebakende gebied, vermeld in artikel 3.3.3.1, eerste lid, vergelijkbare bodemkarakteristieken heeft als de landbouwgronden in de landbouwstreek Polders, moet de textuuranalyse, vermeld in artikel 3.3.1.1, voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de textuuranalyse toont aan dat voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3.3.3.1, tweede lid;
2° de erkenning, vermeld in artikel 3.3.1.1, tweede lid, heeft betrekking op de granulometrische bepaling van de bodemtextuur;
3° het kleigehalte en het zandgehalte in de bodem, is bepaald volgens de granulometrische textuurbepaling vermeld in het BOC (pipetmethode van Robinson-Köhn, gratis raadpleegbaar in het Nederlands op de website van het VITO).
In afwijking van artikel 3.3.1.1, derde lid, mag, voor de volgende aspecten afgeweken worden van de bepalingen van het BOC:
1° voor percelen die groter zijn dan 2 ha volstaat één monstername per perceel, waarbij minimaal vijftien boorsteken in kruisverband genomen worden, evenredig verdeeld over het hele perceel;
2° de landbouwer kan een of meer delen van het perceel aanduiden waarop de monstername uitgevoerd wordt. In voorkomend geval moet voldaan zijn aan al de volgende voorwaarden:
a) de oppervlakte van het aangeduide deel of de aangeduide delen bedraagt minstens 30 % van de totale oppervlakte van het betrokken perceel, zoals aangegeven op de verzamelaanvraag;
b) er worden minimaal vijftien boorsteken genomen, evenredig verdeeld over het aangeduide deel of de aangeduide delen.
Art. 3.3.3.3. Voor percelen waarvan de Mestbank in haar melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, geldt dat het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd wordt als zware kleigrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar melding, vermeld in artikel 3.3.1.3, meedeelt dat ze beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de textuuranalyse waarop de beslissing van de Mestbank gebaseerd is, bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, geldt dat het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de textuuranalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd wordt als zware kleigrond.
Art. 3.3.3.4. Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze niet langer beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de voormelde beveiligde zending uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, geldt dat het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het tweede lid, niet langer beschouwd wordt als zware kleigrond.
Voor percelen waarvan de Mestbank in haar beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, vermeldt dat ze niet langer beschouwd worden als zware kleigronden, en waarvoor de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, verstuurd is, geldt dat het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar van de verzending van de beveiligde zending, vermeld in artikel 3.3.1.4, niet langer beschouwd wordt als zware kleigrond.
Afdeling 4. - Mogelijkheden voor individuele percelen landbouwgrond om de kwalificatie als fosfaatverzadigd perceel te wijzigen
Art. 3.4.1. Om te kunnen aantonen dat een perceel dat gelegen is in een fosfaatverzadigd gebied niet fosfaatverzadigd is als vermeld in artikel 17, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, moet een bodemanalyse uitgevoerd worden om de fosfaatverzadigingsgraad van het perceel te bepalen.
De bemonstering van het perceel en de bodemanalyse voor de bepaling van de fosfaatverzadigingsgraad worden uitgevoerd door een erkend laboratorium conform de bepaling van het BAM.
Art. 3.4.2. De landbouwer bezorgt de bodemanalyse, vermeld in artikel 3.4.1, aan de Mestbank met een beveiligde zending. Hij vermeldt daarbij zijn naam, adres en landbouwernummer.
In afwijking van het eerste lid kan de minister beslissen dat de bodemanalyse geheel of gedeeltelijk ingediend moet worden via een internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt.
De bodemanalyse mag maximaal vijf jaar oud zijn als ze aan de Mestbank bezorgd wordt.
De landbouwer voegt bij de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, de nodige stukken waaruit blijkt wat de kosten van de analyse zijn. Hij vermeldt ook het rekeningnummer waarop die kosten terugbetaald moeten worden, als de Mestbank op basis van de analyse de kosten ten laste neemt als vermeld in artikel 17, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Art. 3.4.3. De Mestbank beoordeelt binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van die bodemanalyse de ontvangen bodemanalyse.
Als op basis van de bodemanalyse geoordeeld wordt dat een perceel dat zonder de betrokken bodemanalyse als fosfaatverzadigd werd beschouwd, niet fosfaatverzadigd is, betaalt de Mestbank de landbouwer de kosten van de bodemanalyse terug.
De Mestbank informeert de landbouwer met een beveiligde zending over de percelen die als niet-fosfaatverzadigd beschouwd worden en over de kosten, vermeld in het tweede lid, die terugbetaald zullen worden.
Art. 3.4.4. Om een individueel perceel als niet-fosfaatverzadigd te kunnen beschouwen, moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
1° de bodemanalyse, vermeld in artikel 3.4.1 van dit besluit, is uitgevoerd door een erkend laboratorium dat ook beschikt over een erkenning conform het VLAREL van 19 november 2010, voor de categorie, vermeld in artikel 6, 5°, c), van het voormelde besluit;
2° de textuurbepaling van zandgronden is uitgevoerd conform de bepalingen van het BOC;
3° het betrokken perceel heeft volgens de bodemanalyse een profielgemiddelde fosfaatverzadigingsgraad die lager is dan 35 %, of het betreft geen zandgrond.
Art. 3.4.5. Voor percelen waarvan de Mestbank op basis van de ontvangen bodemanalyse oordeelt dat het betrokken perceel niet fosfaatverzadigd is, geldt:
1° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank uiterlijk op 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, wordt het betrokken perceel vanaf het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd als niet-fosfaatverzadigd, en geldt vanaf dat kalenderjaar de norm, vermeld in artikel 17, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, niet;
2° als de bodemanalyse bezorgd is aan de Mestbank na 31 augustus van een bepaald kalenderjaar, wordt het betrokken perceel vanaf het tweede kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de bodemanalyse aan de Mestbank werd bezorgd, beschouwd als niet-fosfaatverzadigd, en geldt vanaf dat kalenderjaar de norm, vermeld in artikel 17, § 1, van het voormelde decreet, niet.".
Art. 12. In hetzelfde besluit wordt aan hoofdstuk 4, een afdeling 2, die bestaat uit artikel 4.2.1 tot en met 4.2.4, toegevoegd, die luidt als volgt:
"Afdeling 2. - De indeling van percelen in een klasse op basis van een bodemanalyse, vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 4.2.1. § 1. Een landbouwer die beschikt over een bodemanalyse als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, bezorgt die bodemanalyse aan de Mestbank.
Samen met de bodemanalyse, vermeld in het eerste lid, bezorgt de landbouwer al de volgende gegevens:
1° zijn naam, adres en landbouwernummer;
2° het bankrekeningnummer dat gebruikt mag worden voor een eventuele terugbetaling van de kosten van de analyse;
3° een kopie van een luchtfoto, zoals die ter beschikking wordt gesteld voor het indienen van de verzamelaanvraag, waarop het perceel dat bemonsterd werd, duidelijk is aangegeven.
§ 2. Een landbouwer kan meerdere bodemanalyses, die betrekking hebben op meerdere percelen, tegelijk aan de Mestbank bezorgen. In voorkomend geval wordt bij de aanduiding van de betrokken percelen op de luchtfoto of luchtfoto 's, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, duidelijk gespecificeerd welke bodemanalyse bij welk perceel hoort.
§ 3. De bodemanalyse moet ingediend worden door een landbouwer die als actieve landbouwer bekend is in het GBCS.
§ 4. De bodemanalyse is gebaseerd op een monsterneming die uitgevoerd is in een kalenderjaar waarin het betrokken perceel landbouwgrond in een verzamelaanvraag was aangegeven.
§ 5. De Mestbank kan ook een bodemanalyse indienen die genomen is in opdracht van en op kosten van de Mestbank.
Als de Mestbank beslist om een bodemanalyse als vermeld in artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, te nemen of te laten nemen, brengt ze de landbouwer die het betrokken perceel in gebruik heeft daarvan op de hoogte overeenkomstig de laatst gekende gegevens van de verzamelaanvraag.
Paragraaf 1 tot en met 4 zijn niet van toepassing op bodemanalyses die de Mestbank indient.
Art. 4.2.2. Als de Mestbank een bodemanalyse ontvangt die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 13, § 3, en artikel 84, § 10 en § 11, van het Mestdecreet van 22 december 2006, en van dit besluit, neemt ze die bodemanalyse in rekening voor de indeling van het betrokken perceel of van de betrokken percelen, in een van de vier klassen, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet.
Art. 4.2.3. § 1. De Mestbank kijkt na of de ontvangen bodemanalyse in aanmerking komt voor een terugbetaling conform artikel 13, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
De kosten van een bodemanalyse worden forfaitair bepaald op:
1° 50 euro voor bodemanalyses waarvoor voor het bepalen van de klasse van het betrokken perceel, de gemeten hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat vergeleken wordt met de hoeveelheden plantbeschikbaar fosfaat in grasland, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet;
2° 25 euro voor bodemanalyses waarvoor voor het bepalen van de klasse van het betrokken perceel, de gemeten hoeveelheid plantbeschikbaar fosfaat vergeleken wordt met de hoeveelheden plantbeschikbaar fosfaat in akker, vermeld in artikel 13, § 3, eerste lid, van het voormelde decreet.
§ 2. Een bodemanalyse wordt maar één keer terugbetaald. Als de bodemanalyse tweemaal aan de Mestbank bezorgd wordt, kan alleen de landbouwer die als eerste de bodemanalyse aan de Mestbank heeft bezorgd, terugbetaald worden.
Analyses die uitgevoerd worden in opdracht van en op kosten van de Mestbank, of analyses die uitgevoerd worden in het kader van een begeleiding door het Coördinatiecentrum Voorlichting en Begeleiding Duurzame Bemesting (CVBB) vzw, komen niet in aanmerking voor terugbetaling.
§ 3. De Mestbank voert de terugbetalingen uit binnen de beschikbare begrotingskredieten. Als de beschikbare begrotingskredieten niet volstaan, worden de betalingen opgeschort.
§ 4. Als de Mestbank vaststelt dat de terugbetaling onterecht is gebeurd, vordert ze de uitbetaalde bedragen terug.
Art. 4.2.4. De Mestbank informeert de landbouwer die de bodemanalyse aan de Mestbank heeft bezorgd via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, over de gevolgen van de indeling in een van de vier klassen en over de terugbetaling van een ontvangen bodemanalyse. De landbouwer kan daartegen bezwaar indienen. Alleen bezwaren via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket zijn ontvankelijk, op voorwaarde dat ze zijn ingediend:
1° uiterlijk op 31 juli als de Mestbank haar beslissing op het internetloket heeft geplaatst in de periode van 1 januari tot en met 30 juni;
2° uiterlijk op 31 januari van het volgende kalenderjaar als de Mestbank haar beslissing op het internetloket heeft geplaatst in de periode van 1 juli tot en met 31 december van het vorige kalenderjaar.
De indiening van een bezwaar tegen een bepaalde beslissing schorst de betrokken beslissing niet.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van zijn beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar. Het afdelingshoofd van de Mestbank kan die termijn eenmalig verlengen met een periode van negentig dagen. Hij brengt de indiener van het bezwaar daarvan op de hoogte door een met redenen omklede melding op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.".
Art. 13. In hetzelfde besluit wordt een artikel 4.2.5 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. 4.2.5. In afwijking van artikel 13, § 3, elfde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 worden de volgende percelen landbouwgrond die niet ingedeeld zijn in een klasse op basis van een bodemanalyse, als klasse III beschouwd:
1° percelen landbouwgrond met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 0,3 hectare;
2° percelen landbouwgrond met een oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 0,5 hectare die gelegen zijn buiten de focusgebieden, vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.".
Art. 14. Aan hoofdstuk 4 van hetzelfde besluit worden een afdeling 3, die bestaat uit artikel 4.3.1, en een afdeling 4, die bestaat uit artikel 4.4.1, toegevoegd, die luiden als volgt:
"Afdeling 3. - Uitzonderlijke weersomstandigheden waardoor de periode voor het opbrengen van meststoffen of voor het inzaaien van een vanggewas of een specifieke teelt als vermeld in artikel 8, § 9, en artikel 14, § 9, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt verlengd
Art. 4.3.1. Onder uitzonderlijke weersomstandigheden als vermeld in artikel 8, § 9, tweede en derde lid, en artikel 14, § 9, zevende lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt verstaan dat het door de weersomstandigheden niet mogelijk is om een teelt in te zaaien in de periode van 15 tot en met 31 augustus.
De minister stelt vast of er in een bepaald kalenderjaar uitzonderlijke weersomstandigheden zijn als vermeld in het eerste lid.
Als de minister vaststelt dat er uitzonderlijke weersomstandigheden zijn, kan de minister:
1° bepalen dat de meststoffen op of in de bodem mogen worden gebracht tot en met 10 september, ter uitvoering van artikel 8, § 9, derde lid, van het voormelde decreet en in afwijking van artikel 5.2.1.2, § 3, van dit besluit;
2° bepalen dat de periode voor het inzaaien van een vanggewas of specifieke teelt, ter uitvoering van artikel 8, § 9, tweede lid, en artikel 14, § 9, zevende lid, 1°, van het voormelde decreet, verlengd wordt tot maximaal 10 september.
De minister kan de afwijkingen, vermeld in het derde lid, beperken, inzonderheid tot bepaalde hoofdteelten of nateelten of tot bepaalde gebieden, op basis van de waterkwaliteit, de bodemtextuur of de weersomstandigheden.
De minister kan aan de afwijkingen, vermeld in het derde lid, extra voorwaarden verbinden, inzonderheid voor het inzaaien van bepaalde nateelten, de periode waarin die nateelten aangehouden moeten worden, de types en hoeveelheden meststoffen die ter uitvoering van die afwijking opgebracht mogen worden en de wijze waarop die meststoffen opgebracht moeten worden.
Afdeling 4. - Afwijking op de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 voor de educatieve demonstraties of de wetenschappelijke proefnemingen
Art. 4.4.1. Ter uitvoering van artikel 8, § 9, vierde lid, artikel 13, § 10, zevende lid, of artikel 22, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, dient iedereen die in het kader van educatieve demonstraties of in het kader van wetenschappelijke proefnemingen, wil afwijken van de bemestingsnormen, vermeld in het voormelde decreet, of van artikel 8, 14, § 9, of artikel 22, van het voormelde decreet, daarvoor een gemotiveerde aanvraag in bij de minister.
De aanvraag vermeldt minimaal de volgende gegevens:
1° de dag of de periode waarvoor men de afwijking wil verkrijgen;
2° de exploitatie of exploitaties waartoe de betrokken percelen landbouwgrond behoren;
3° een nadere omschrijving van de betrokken educatieve demonstratie of wetenschappelijke proefneming, met aanduiding van de bepaling of bepalingen van het voormelde decreet waarvan men wil afwijken en de wijze waarop men van de betreffende bepaling wil afwijken;
4° in voorkomend geval, de identificatiegegevens van de betrokken erkende mestvoerder.
De aanvraag wordt minimaal vijftien dagen voor de dag of voor de aanvang van de periode waarvoor men de afwijking wil verkrijgen, ingediend. De toestemming van de minister om meststoffen op te brengen in afwijking van de bepalingen van het voormelde decreet, wordt door de minister, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, met een brief, of via een e-mail verleend. De aanvrager deelt, zo de minister erom verzoekt, ook alle andere gegevens mee die de minister nodig acht.".
Art. 15. In artikel 5.2.1.2, § 3, van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 16. In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk 6, dat bestaat uit artikel 6, vervangen door wat volgt:
"HOOFDSTUK 6. - Dieren
Afdeling 1. - De bepaling van de stikstofverliezen
Art. 6.1.1. Landbouwers die een gedeelte van hun dieren nooit in stallen houden, mogen voor de dieren die nooit in stallen worden gehouden, geen stikstofverliezen in rekening brengen. Voor die dieren is het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding gelijk aan het nettogehalte stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Art. 6.1.2. Voor de omrekening van het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor de dieren van de diersoorten rundvee, varkens en pluimvee, deelt de landbouwer via zijn aangifte, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, voor elk van de gehouden diercategorieën, het type stal mee waarin de dieren van de betrokken diercategorieën werden gehouden.
Art. 6.1.3. Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort rundvee, met uitzondering van de diercategorie mestkalveren, worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt als een percentage van de uitscheidingsnormen per dier en per kalenderjaar.
Voor de diercategorie mestkalveren worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.
Voor de diersoort rundvee worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:
1° voor de dieren van de diercategorie mestkalveren: 2,29 kg N per dier en per kalenderjaar, ongeacht het staltype waarin de betrokken dieren werden gehouden;
2° voor de dieren van de diersoort runderen, met uitzondering van de mestkalveren:

Runderen gespecificeerd per staltype Procentueel stikstofverlies
Runderen die gehouden worden in stallen waar amper stalmest geproduceerd wordt 10 %
Runderen die gehouden worden in stallen waar deels stalmest geproduceerd wordt 15 %
Runderen die gehouden worden in stallen waar bijna uitsluitend stalmest geproduceerd wordt 20 %


In de tabel, vermeld in het derde lid, wordt verstaan onder:
1° runderen die gehouden worden in stallen waar amper stalmest geproduceerd wordt: runderen, met uitzondering van mestkalveren, die gehouden worden in stallen waar 10 % of minder van de in die stal geproduceerde mest stalmest is;
2° runderen die gehouden worden in stallen waar bijna uitsluitend stalmest geproduceerd wordt: runderen, met uitzondering van mestkalveren, die gehouden worden in stallen waar 90 % of meer van de in die stal geproduceerde mest stalmest is;
3° runderen die gehouden worden in stallen waar deels stalmest geproduceerd wordt: runderen die gehouden worden in stallen die niet onder de specificaties, vermeld in punt 1° of 2°, vallen.
Art. 6.1.4. Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort varkens worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.
Voor de diersoort varkens worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:

Diercategorie Staltype Totaal stikstofverlies
kg N/dier/jaar
Biggen (van 7 tot 20 kg) Traditioneel - mengmest 0,52
  Traditioneel - stalmest 1,01
  Emissiearm - mengmest 0,26
Andere varkens van 20 tot 110 kg Traditioneel - mengmest 2,95
  Traditioneel - stalmest 5,86
  Emissiearm - mengmest 1,58
Beren Traditioneel - mengmest 4,86
  Traditioneel - stalmest 10,31
Zeugen, inclusief biggen < 7 kg Traditioneel - mengmest 4,35
  Traditioneel - stalmest 5,81
  Emissiearm - mengmest 2,85
  Emissiearm - stalmest 4,33
Andere varkens > 110 kg Traditioneel - mengmest 3,79
  Traditioneel - stalmest 5,28
  Emissiearm - mengmest 2,67
  Emissiearm - stalmest 4,15


Voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, kan:
1° het verliescijfer voor Traditioneel-stalmest alleen toegepast worden voor varkens die gehouden worden in volledig ingestrooide stallen die niet voorkomen op de V-lijst;
2° het verliescijfer voor Traditioneel-mengmest alleen toegepast worden voor varkens die gehouden worden in stallen die niet volledig ingestrooid zijn en die niet voorkomen op de V-lijst;
3° voor dieren van de diercategorie biggen (van 7 tot 20 kg), het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor biggen die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-1.2, V-1.3, V-1.4, V-1.5 of V-1.6, als vermeld in de V-lijst;
4° voor dieren van de diercategorie andere varkens van 20 tot 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor andere varkens van 20 tot 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-4.1, V-4.2, V-4.3, V-4.4, V-4.5, V-4.6, V-4.7 of V-4.8, als vermeld in de V-lijst;
5° voor dieren van de diercategorie zeugen, inclusief biggen < 7 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor zeugen, inclusief biggen < 7 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-2.1, V-2.2, V-2.3, V-2.4, V-2.5, V-2.6, V-3.1, V-3.2, V-3.3, V-3.4, V-3.5, V-3.8, V-3.9 of V-3.10, als vermeld in de V-lijst;
6° voor dieren van de diercategorie zeugen, inclusief biggen < 7 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-stalmest alleen toegepast worden voor zeugen, inclusief biggen < 7 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.6 of V-3.7, als vermeld in de V-lijst;
7° voor dieren van de diercategorie andere varkens > 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-mengmest alleen toegepast worden voor andere varkens > 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.1, V-3.2, V-3.3, V-3.4, V-3.5, V-3.8, V-3.9,V-3.10, V-4.1, V-4.2, V-4.3, V-4.4, V-4.5, V-4.6, V-4.7 of V-4.8, als vermeld in de V-lijst;
8° voor dieren van de diercategorie andere varkens > 110 kg, het verliescijfer voor Emissiearm-stalmest alleen toegepast worden voor andere varkens > 110 kg, die gehouden worden in een emissiearme varkensstal van het type V-3.6 of V-3.7, als vermeld in de V-lijst.
Art. 6.1.5. Voor de verschillende diercategorieën van de diersoort pluimvee worden de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar.
Voor de diersoort pluimvee worden de volgende stikstofverliezen onderscheiden:

Diercategorie Staltype Totaal stikstofverlies kg
N/dier/jaar
Legkippen en (groot)ouderdieren Batterij, emissiearm, systeem P-3.1 en P-3.2 0,158
  Batterij, emissiearm, systeem P-3.3 0,198
  Batterij, emissiearm, systeem P-3.4 0,179
  Batterij, emissiearm, systeem P-3.5 0,183
  Batterij, overige staltypes legkippen en (groot)ouderdieren 0,198
  Grondhuisvesting, emissiearm, systeem
P-4.1, P-4.2, P-4.3, P-4.4, P-4.5, P-4.6 en P-4.7
0,238
  Grondhuisvesting, overige staltypes legkippen en (groot)ouderdieren 0,384
Opfokpoeljen legkippen Batterij, emissiearm, systeem P-1.1 en P-1.2 0,073
  Batterij, emissiearm, systeem P-1.3 0,098
  Batterij, emissiearm, systeem P-1.4 0,086
  Batterij, emissiearm, systeem P-1.5 0,089
  Batterij, overige staltypes opfokpoeljen legkippen 0,097
  Grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-2.1, P-2.2 en P-2.3 0,131
  Grondhuisvesting, overige staltypes opfokpoeljen
Legkippen
0,212
Slachtkuikens Grondhuisvesting, emissiearm, systeem
P-6.1, P-6.2, P-6.3 (al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7) en P-6.8,
0,135
  Grondhuisvesting, emissiearm, systeem P-6.4 en P-6.9 0,108
  Etagesystemen, emissiearm, systeem P-6.5 al dan niet in combinatie met P-6.6 of P-6.7 0,107
  Overige staltypes slachtkuikens 0,173
Opfokpoeljen slachtkuikenouderdieren Emissiearm, systeem P-7.1, P-7.2, P-7.3, P-7.4 en P-7.5 0,223
  Overige staltypes opfokpoeljen slachtkuikenouderdieren 0,315
Slachtkuikenouderdieren Emissiearm, systeem P-5.1, P-5.2, P-5.3, P-5.4, P-5.5 en P-5.6 0,400
  Overige staltypes slachtkuikenouderdieren 0,732
Kalkoen slachtdieren Ongeacht het staltype 0,798
Kalkoen ouderdieren Ongeacht het staltype 0,766
Struisvogel fokdieren Ongeacht het staltype 4,579
Struisvogel slachtdieren Ongeacht het staltype 2,686
Jonge struisvogels (0-3 maanden) Ongeacht het staltype 0,737


Voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, hebben de vermelde systemen betrekking op de overeenkomstige stalsystemen, vermeld in de P-lijst.
Art. 6.1.6. Voor de verschillende diercategorieën van de diersoorten paarden of de diersoort andere worden voor de omrekening van het brutogehalte stikstof in dierlijke mest bij uitscheiding naar het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, vermeld in artikel 27, § 5, en artikel 28, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, de totale stikstofverliezen uitgedrukt in kg stikstof per dier en per kalenderjaar als volgt bepaald:

Diercategorie Totaal stikstofverlies kg N/dier/jaar
Paarden (>600 kg) 10,46
Paarden en pony's (200-600 kg) 7,47
Paarden en pony's (< 200 kg) 4,57
Konijnen gesloten bedrijven (per vrouwelijk konijn) 3,02
Konijnen vetmesterij (per dier) 0,26
Konijnen kwekerij (per vrouwelijk konijn) 1,43
Geiten jonger dan 1 jaar 1,39
Geiten ouder dan 1 jaar 3,31
Schapen jonger dan 1 jaar 1,06
Schapen ouder dan 1 jaar 1,75
Nertsen gesloten bedrijven (per moederdier) 1,5
Nertsen vetmesterij (per dier) 0,5
Nertsen kwekerij (per volwassen dier) 0,6


Art. 6.1.7. Als voor een diercategorie het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet, berekend conform artikel 6.1.1. tot en met 6.1.6 van dit besluit, kleiner is dan 25 % van de voor die diercategorie van toepassing zijnde forfaitaire stikstofuitscheidingsnorm, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt, in afwijking van artikel 6.1.1. tot en met 6.1.6 van dit besluit, voor die diercategorie het nettogehalte van stikstof in dierlijke mest op het ogenblik van de afzet bepaald op 25 % van de voor die diercategorie van toepassing zijnde forfaitaire stikstofuitscheidingsnorm, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet.
Afdeling 2. - De berekening van de gemiddelde veebezetting
Onderafdeling 1. - De totale gemiddelde veebezetting van een exploitatie
Art. 6.2.1.1. Ter uitvoering van artikel 23, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt de gemiddelde veebezetting van een exploitatie in een bepaald kalenderjaar bepaald door voor alle diersoorten, uitgezonderd de diersoort runderen, per diercategorie de som te maken van de gemiddelde veebezetting van elk van de dierregisters die in dat kalenderjaar voor die exploitatie bijgehouden zijn, en voor de diersoort runderen door de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw voor dat kalenderjaar voor die exploitatie geregistreerde gegevens om te rekenen.
Art. 6.2.1.2. Per diercategorie en per dierregister wordt er afgerond op een geheel getal, waarbij elk getal na de komma lager dan vijf naar beneden wordt afgerond en elk getal na de komma gelijk of hoger dan vijf naar boven wordt afgerond.
Onderafdeling 2. - De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°
Art. 6.2.2.1. De gemiddelde veebezetting van een dierregister van een maandregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 1°, wordt bepaald door per diercategorie de som te nemen van de twaalf geregistreerde maandgemiddelden en door die vervolgens te delen door twaalf.
Onderafdeling 3. - De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°
Art. 6.2.3.1. De gemiddelde veebezetting van een dierregister van een veranderingsregister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 3°, wordt bepaald door voor elk dier dat vermeld is in een van de dierregisters die in dat kalenderjaar voor die exploitatie bijgehouden zijn, te bepalen tot welke diercategorie dat dier behoort en hoeveel dagen dat dier in het betreffende kalenderjaar op de exploitatie aanwezig was. Als een dier in de loop van een kalenderjaar van diercategorie gewijzigd is, wordt voor elke diercategorie waartoe het betrokken dier in het voorbije kalenderjaar heeft behoord, bepaald hoeveel dagen dat dier in die diercategorie op die exploitatie aanwezig is geweest.
Het aantal dagen dat bepaald wordt conform het eerste lid, wordt per diercategorie opgeteld, en gedeeld door het aantal kalenderdagen van het betreffende kalenderjaar.
Onderafdeling 4. - De gemiddelde veebezetting voor een dierregister van een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°
Art. 6.2.4.1. De gemiddelde veebezetting van een ronderegister als vermeld in artikel 2.2.2.1, eerste lid, 2°, wordt bepaald door per diercategorie de som te nemen van:
1° het aantal dieren dat op 1 januari op de exploitatie aanwezig was;
2° voor elk van de rondes die in de loop van dat kalenderjaar gestart zijn, het aantal dieren dat bij de start van de ronde aanwezig was;
3° voor elk van de rondes die in de loop van dat kalenderjaar beëindigd zijn, het aantal dieren dat bij het einde van de ronde aanwezig was;
4° het aantal dieren dat op 31 december op de exploitatie aanwezig was.
De totalen per diercategorie, bepaald conform het eerste lid, worden gedeeld door twee, vervolgens vermenigvuldigd met het aantal dagen dat er volgens het dierregister dieren van die diercategorie aanwezig waren, en ten slotte gedeeld door het aantal kalenderdagen van dat bepaalde kalenderjaar.
Onderafdeling 5. - De gemiddelde veebezetting voor runderen
Art. 6.2.5.1. Voor de omrekening van de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw voor dat kalenderjaar voor die exploitatie geregistreerde gegevens, wordt voor elk dier dat volgens de in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw geregistreerde gegevens in de loop van het betrokken kalenderjaar op de betrokken exploitatie gehouden is, bepaald tot welke diercategorie dat dier behoort en hoeveel dagen dat dier in het betreffende kalenderjaar op de exploitatie aanwezig was. Als een dier in de loop van een kalenderjaar van diercategorie gewijzigd is, wordt voor elke diercategorie waartoe het betrokken dier in het voorbije kalenderjaar heeft behoord, bepaald hoeveel dagen dat dier in die diercategorie op die exploitatie aanwezig is geweest.
Het aantal dagen dat wordt bepaald conform het eerste lid, wordt per diercategorie opgeteld, en gedeeld door het aantal kalenderdagen van het betreffende kalenderjaar.
Per diercategorie wordt er afgerond op een geheel getal, waarbij elk getal na de komma lager dan vijf naar beneden wordt afgerond en elk getal na de komma gelijk of hoger dan vijf naar boven wordt afgerond.
Afdeling 3. - Het nutriëntenbalansstelsel
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 6.3.1.1. De landbouwer die opteert voor het nutriëntenbalansstelsel, heeft, per exploitatie en per diercategorie, de keuze tussen de volgende types:
1° het type convenant;
2° het type regressierechte;
3° het type andere voeders of voedertechnieken.
Een landbouwer kan alleen opteren voor het type convenant voor de diercategorieën waarvoor er in onderafdeling 2 uitscheidingscijfers zijn bepaald.
Een landbouwer kan alleen opteren voor het type regressierechte voor de diercategorieën waarvoor er in onderafdeling 3 uitscheidingscijfers zijn bepaald.
Onderafdeling 2. - Het nutriëntenbalansstelsel van het type convenant als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 1°
Art. 6.3.2.1. Als de landbouwer conform artikel 25 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voor een of meer exploitaties en voor een of meer diercategorieën, opteert voor het nutriëntenbalansstelsel van het type convenant als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 1°, gebruikt de landbouwer, voor de betrokken exploitaties en voor de betrokken diercategorieën, hetzij laag-fosforvoeder, hetzij laag-eiwitvoeder, hetzij nutriëntenarm voeder.
De landbouwer kan alleen gebruikmaken van laag-fosforvoeder in het kader van de nutriëntenbalans, type convenant, voor de diercategorieën, vermeld in artikel 6.3.2.2, tweede lid.
De landbouwer kan alleen gebruikmaken van laag-eiwitvoeder in het kader van de nutriëntenbalans, type convenant, voor de diercategorieën, vermeld in artikel 6.3.2.3, tweede lid.
De landbouwer kan alleen gebruik maken van nutriëntenarm voeder in het kader van de nutriëntenbalans, type convenant, voor de diercategorieën, vermeld in artikel 6.3.2.5, tweede lid.
Art. 6.3.2.2. Als de landbouwer, voor een exploitatie en voor een diercategorie, opteert om laag-fosforvoeder in het kader van de nutriëntenbalans, type convenant, te gebruiken, voedert hij gedurende het volledige kalenderjaar alle dieren van de betrokken diercategorie die op de exploitatie werden gehouden uitsluitend met laag-fosforvoeder.
Voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie wordt, voor alle dieren van de betrokken diercategorie, uitgegaan van de volgende reële uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxide en kg stikstof per dier en per kalenderjaar:
Laag-fosforvoeder

Diercategorie Omschrijving in het convenant Difosforpentoxide (P2O5)-uitscheiding (kg/dier/jaar) Voedersamenstelling geattesteerd door fabrikant (kg totaalP/ton voeder) Stikstof (N)-uitscheiding (kg/dier/jaar)
Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg biggen tot 20 kg 1,22 6 2,18
Beren beren 13,26 6 29,61
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg zeugen incl. biggen < 7 kg 13,26 6 29,61
Andere varkens:
van 20 tot 110 kg
andere varkens van 20-40 kg
andere varkens van 40-110 kg
4,32 5
4,5
12,68
Andere varkens:
van 110 kg en meer
andere varkens > 110 kg 13,26 6 29,61
Slachtkuikens braadkippen tot 2 weken
braadkippen
vanaf 2 weken
braadkippen fase 3
0,20 6
5
4,5
0,61


Art. 6.3.2.3. Als de landbouwer, voor een exploitatie en voor een diercategorie, opteert om laag-eiwitvoeder in het kader van de nutriëntenbalans, type convenant, te gebruiken, voedert hij gedurende het volledige kalenderjaar alle dieren van de betrokken diercategorie die op de exploitatie werden gehouden uitsluitend met laag-eiwitvoeder.
Voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie wordt, voor alle dieren van de betrokken diercategorie, uitgegaan van de volgende reële uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxide en kg stikstof per dier en per kalenderjaar:
Laag-eiwitvoeder

Diercategorie Omschrijving in het convenant Stikstof (N)-uitscheiding (kg/dier/jaar) Voedersamenstelling geattesteerd door fabrikant (kg ruw eiwit/ton voeder) Difosforpentoxide
(P2O5)-uitscheiding
(kg/dier/jaar)
Beren beren 25,75 170 15,25
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg zeugen incl. biggen < 7 kg 25,75 170 15,25
Andere varkens:
van 20 tot 110 kg
andere varkens van 20-40 kg
andere varkens van 40-110 kg
11,03 180
160
4,97
Andere varkens:
van 110 kg en meer
andere varkens > 110 kg 25,75 170 15,25
Slachtkuikens braadkippen tot 2 weken
braadkippen
vanaf 2 weken
braadkippen fase 3
0,55 215
205
195
0,26


Art. 6.3.2.4. Als de landbouwer, voor een exploitatie en voor een diercategorie, opteert om laag-eiwitvoeder in het kader van de nutriëntenbalans, type convenant, te gebruiken, en het convenant laag-eiwitvoeder wordt gedurende een bepaalde periode opgeschort, als vermeld in het convenant laag-eiwitvoeder, mag de landbouwer, in afwijking van artikel 6.3.2.3, gedurende de periode van opschorting van het convenant laag-eiwitvoeder, ander voeder dan laag-eiwitvoeder laten leveren of zelf produceren voor de dieren van de betrokken diercategorie.
Voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie, wordt, voor alle dieren van de betrokken diercategorie, uitgegaan van de volgende reële uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxide en kg stikstof per dier en per kalenderjaar:
Laag-eiwitvoeder

Diercategorie Omschrijving in het convenant Stikstof (N)-uitscheiding (kg/dier/jaar) Voedersamenstelling geattesteerd door fabrikant (kg ruw eiwit/ton voeder) Difosforpentoxide
(P2O5)-uitscheiding
(kg/dier/jaar)
Beren beren (M x 25,75)
+(S x 29,61)
170 15,25
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg zeugen incl. biggen < 7 kg (M x 25,75)
+(S x 29,61)
170 15,25
Andere varkens:
van 20 tot 110 kg
andere varkens van 20-40 kg
andere varkens van 40-110 kg
(M x 11,03) +
(S x 12,68)
180
160
4,97
Andere varkens:
van 110 kg en meer
andere varkens > 110 kg (M x 25,75) +
(S x 29,61)
170 15,25
Slachtkuikens braadkippen tot 2 weken
braadkippen
vanaf 2 weken
braadkippen fase 3
(M x 0,55) +
(S x 0,61)
215
205
195
0,26


In het tweede lid wordt verstaan onder:
1° M: het aantal kg laag-eiwitvoeder dat de landbouwer in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie heeft laten leveren of zelf heeft geproduceerd, ten opzichte van het totale aantal kg in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie geleverd of zelf geproduceerd voeder, uitgedrukt in %;
2° S: het aantal kg voeder, ander dan laag-eiwitvoeder, dat de landbouwer in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie heeft laten leveren of zelf heeft geproduceerd, ten opzichte van het totale aantal kg in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie geleverd of zelf geproduceerd voeder, uitgedrukt in %.
Art. 6.3.2.5. Als de landbouwer, voor een exploitatie en voor een diercategorie, opteert om nutriëntenarm voeder in het kader van de nutriëntenbalans, type convenant, te gebruiken, voedert hij gedurende het volledige kalenderjaar alle dieren van de betrokken diercategorie die op de exploitatie werden gehouden uitsluitend met nutriëntenarm voeder.
Voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie wordt, voor alle dieren van de betrokken diercategorie, uitgegaan van de volgende reële uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxide en kg stikstof per dier en per kalenderjaar:
Nutriëntenarm voeder

Diercategorie Omschrijving in het convenant Stikstof (N)-uitscheiding (kg/dier/
jaar)
Voeder-samen-stelling geattesteerd door fabrikant (kg ruw eiwit/ton voeder) Difosfor-pentoxide
(P2O5)-uitscheiding
(kg/dier/
jaar)
Voeder-samen-stelling
geattesteerd door
fabrikant
(kg totaalP/ton
voeder)
Beren beren 25,75 170 13,26 6
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg zeugen incl. biggen < 7 kg 25,75 170 13,26 6
Andere varkens:
van 20 tot 110 kg
andere varkens van 20-40 kg
andere varkens van 40-110 kg
11,03 180
160
4,32 5
4,5
Andere varkens:
van 110 kg en meer
andere varkens > 110 kg 25,75 170 13,26 6
Slacht-kuikens braadkippen tot 2 weken
braadkippen
vanaf 2 weken
braadkippen fase 3
0,55 215
205
195
0,20 6
5,0
4,5


Art. 6.3.2.6. Als de landbouwer, voor een exploitatie en voor een diercategorie, opteert om nutriëntenarm voeder in het kader van de nutriëntenbalans, type convenant, te gebruiken, en het convenant laag-eiwitvoeder wordt gedurende een bepaalde periode opgeschort, als vermeld in het convenant laag-eiwitvoeder, mag de landbouwer, in afwijking van artikel 6.3.2.5, gedurende de periode van opschorting van het convenant laag-eiwitvoeder, laag-fosforvoeder laten leveren of zelf produceren voor de dieren van de betrokken diercategorie.
Voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie wordt, voor alle dieren van de betrokken diercategorie, uitgegaan van de volgende reële uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxide en kg stikstof per dier en per kalenderjaar:
Nutriëntenarm voeder

Dier-categorie Omschrijving in het convenant Stikstof (N)-uitscheiding (kg/dier/
jaar)
Voeder-samen-stelling geattesteerd door fabrikant (kg ruw eiwit/ton voeder) Difosfor-pentoxide
(P2O5)-uitscheiding
(kg/dier/
jaar)
Voeder-samen-stelling
geattesteerd door
fabrikant
(kg totaalP/ton
voeder)
Beren beren (M x 25,75 +
(S x 29,61)
170 13,26 6
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg zeugen incl. biggen < 7 kg (M x 25,75) +
(S x 29,61)
170 13,26 6
Andere varkens:
van 20 tot 110 kg
andere varkens van 20-40 kg
andere varkens van 40-110 kg
(M x 11,03) +
(S x 12,68)
180
160
4,32 5
4,5
Andere varkens:
van 110 kg en meer
andere varkens > 110 kg (M x 25,75) +
(S x 29,61)
170 13,26 6
Slacht-kuikens braadkippen tot 2 weken
braadkippen
vanaf 2 weken
braadkippen fase 3
(M x 0,55) +
(S x 0,61)
215
205
195
0,20 6
5,0
4,5


In het tweede lid wordt verstaan onder:
1° M: het aantal kg nutriëntenarm voeder dat de landbouwer in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie heeft laten leveren of zelf heeft geproduceerd, ten opzichte van het totale aantal kg in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie geleverd of zelf geproduceerd voeder, uitgedrukt in %;
2° S: het aantal kg voeder, ander dan nutriëntenarm voeder, dat de landbouwer in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie heeft laten leveren of zelf heeft geproduceerd, ten opzichte van het totale aantal kg in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie geleverd of zelf geproduceerd voeder, uitgedrukt in %.
Art. 6.3.2.7. § 1. De landbouwer die in een bepaald kalenderjaar een nutriëntenbalansstelsel van het type convenant als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 1°, toepast, houdt al de facturen of aankoopborderellen die bij elke levering van veevoeders aanwezig zijn bij, per exploitatie waar de betrokken voeders geleverd werden. Op de facturen of aankoopborderellen vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan ruw eiwit en fosfor . Die facturen en aankoopborderellen vormen samen met het attest, vermeld in paragraaf 2, de mestuitscheidingsbalans voor het nutriëntenbalansstelsel van het type convenant als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 1°.
Tijdens een controle in het productiejaar zijn de facturen of aankoopborderellen, vermeld in het eerste lid, ter inzage voor de toezichthoudende ambtenaren. Zowel van facturen als van aankoopborderellen zijn de betalingsbewijzen ter inzage, binnen twee maanden na het opstellen van de betreffende factuur of het betreffende aankoopborderel.
§ 2. Als bewijs van de levering van voeder bezorgt de voederleverancier aan de landbouwer, per exploitatie, jaarlijks een attest waarop ten minste de volgende gegevens zijn vermeld:
1° de naam, het landbouwernummer en het adres van de landbouwer die het betrokken voeder gebruikt heeft;
2° de naam en het adres van de voederleverancier die het betrokken voeder geleverd heeft;
3° de naam, het adres, het uitbatersnummer en het uitbatingsnummer van de fabrikant die het betrokken voeder geproduceerd heeft, en:
a) als het een Belgische fabrikant betreft, het door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen aan de betrokken fabrikant toegekende erkennings- of toelatingsnummer;
b) als het een buitenlandse fabrikant betreft, het erkennings- of toelatingsnummer dat door de betreffende nationale overheid aan de fabrikant werd toegekend;
4° het adres, het exploitantnummer en het exploitatienummer van de exploitatie waar het betrokken voeder gebruikt is;
5° het betrokken kalenderjaar;
6° van al de in het betreffende kalenderjaar geleverde voeders:
a) de hoeveelheid geleverde voeders, uitgedrukt in ton, in kg totaal P en in kg ruw eiwit;
b) de diercategorie waartoe de dieren behoren waaraan het betrokken voeder gevoederd wordt;
c) de aanduiding of het betrokken voeder laag-fosforvoeder, laag-eiwitvoeder, nutriëntenarm voeder of ander voeder is;
7° een verklaring op eer dat de vermelde gegevens correct zijn.
Bij ministerieel besluit kan de minister bijkomende bewijsstukken vragen of nadere regels vaststellen over de voor te leggen bewijsstukken.
Art. 6.3.2.8. § 1. Voor de toepassing van het nutriëntenbalansstelsel van het type convenant als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 1°, wordt voor de hoeveelheid voeder die per dier en per kalenderjaar wordt verbruikt, uitgegaan van de volgende hoeveelheden:

Diercategorie Omschrijving in het convenant Hoeveelheid voeder (kg/dier/jaar)
Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg 206
Beren beren 1150
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg zeugen incl. biggen < 7 kg 1150
Andere varkens: van 20 tot 110 kg tweefasig andere varkens 20-40 kg
andere varkens 40-110 kg
700
Andere varkens van 110 kg en meer andere varkens > 110 kg 1150
Slachtkuikens braadkippen tot 2 weken
braadkippen vanaf 2 weken
34,7


§ 2. Als op basis van de aangifte van de betrokken landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1° of 7°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, of op basis van de aangifte van producenten, invoerders of verkopers van diervoeders, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 6° of 7°, van het voormelde decreet, blijkt dat de hoeveelheid laag-fosforvoeder, laag-eiwitvoeder of nutriëntenarm voeder die in dat bepaalde kalenderjaar op de betrokken exploitatie geleverd werd, gedeeld door het aantal dieren van de betrokken diercategorie dat in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie gehouden werd, meer dan 7 % hoger ligt dan de voor de betrokken diercategorie vermelde hoeveelheid in de tabel, vermeld in paragraaf 1, kan voor dat bepaalde kalenderjaar en voor alle dieren van de betrokken diercategorie, ambtshalve het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, opgelegd worden.
Voor de ambtshalve oplegging van het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, berekent de Mestbank na controle van de aangegeven gegevens voor dat bepaalde kalenderjaar en voor alle dieren van de betrokken diercategorie op de betrokken exploitatie de uitscheidingsnormen conform onderafdeling 3. Voor die berekening wordt X, vermeld in artikel 6.3.3.1, bepaald door per diercategorie de hoeveelheid voeder, uitgedrukt respectievelijk in aantal kg fosfor (P) en kg ruw eiwit (RE), die in dat bepaalde kalenderjaar op de betrokken exploitatie geleverd werd en bestemd is voor de betrokken diercategorie, te delen door het aantal dieren van de betrokken diercategorie dat in het betreffende kalenderjaar op de betrokken exploitatie gehouden werd.
De landbouwer wordt met een beveiligde zending op de hoogte gebracht van de ambtshalve oplegging van het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°. De landbouwer kan daartegen bezwaar indienen. Voor de indiening en het beantwoorden van dat bezwaar zijn artikel 66 en 67 van het Mestdecreet van 22 december 2006 van overeenkomstige toepassing.
Onderafdeling 3. - Het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°
Art. 6.3.3.1. Als de landbouwer conform artikel 25 van het Mestdecreet van 22 december 2006 opteert voor het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, wordt voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie, voor alle dieren van de betrokken diercategorie, uitgegaan van de reële uitscheidingshoeveelheden volgens de volgende regressierechten, uitgedrukt in kg difosforpentoxide en kg stikstof per dier en per kalenderjaar:

Diercategorie Difosforpentoxide (P2O5)- uitscheiding
(kg/dier/jaar)
Stikstof (N)-uitscheiding
(kg/dier/jaar)
Biggen met een gewicht van 7 tot 20 kg Y = 1,6516 X - 0,8187 Y = 0,0996 X - 1,3218
Beren Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152
Zeugen, inclusief biggen met een gewicht kleiner dan 7 kg Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152
Andere varkens: van 20 tot 110 kg Y = 2,0368 X - 2,2347 Y = 0,1347 X - 4,4181
Andere varkens van 110 kg en meer Y = 2,28880 X -2,5326 Y = 0,15990 X - 5,5152
Legrassen: legkippen Y = 2,2254 X - 0,0606 Y = 0,1496 X - 0,2455
Legrassen: (groot)ouderdieren Y = 2,2606 X - 0,0587 Y = 0,1548 X - 0,2305
Legrassen: opfokpoeljen van legkippen Y = 2,2277 X -0,0512 Y = 0,1492 X - 0,1149
Vleesrassen: slachtkuikens Y = 2,3340 X - 0,1960 Y = 0,1541 X - 0,5283
Vleesrassen: slachtkuikenouderdieren Y = 2,2606 X - 0,0587 Y = 0,1517 X - 0,1918
Vleesrassen: opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren Y = 2,2152 X - 0,0770 Y = 0,1571 X - 0,1705


In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° Y: de uitscheiding (in kg) van respectievelijk difosforpentoxide en stikstof per dier en per kalenderjaar;
2° X: het verbruik (in kg) van respectievelijk fosfor (P) en ruw eiwit (RE) per dier en per kalenderjaar.
Art. 6.3.3.2. § 1. De landbouwer die in een bepaald kalenderjaar een nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, toepast, maakt per diercategorie en per exploitatie waarvoor de landbouwer geopteerd heeft voor het nutriëntenbalansstelsel van het type regressierechte als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 2°, een mestuitscheidingsbalans op conform bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd. Het bewijs moet geleverd worden dat de voeding voor de betrokken diercategorieën uitsluitend heeft bestaan uit veevoeders zoals die opgenomen zijn in de mestuitscheidingsbalans.
De landbouwer noteert aanpassingen aan de mestuitscheidingsbalans uiterlijk de zevende dag na de dag waarin de feiten die aanleiding hebben gegeven tot een aanpassing, hebben plaatsgevonden.
§ 2. Ter staving van die mestuitscheidingsbalans worden al de facturen of aankoopborderellen die bij elke levering van veevoeders aanwezig zijn, per exploitatie waar de betrokken voeders geleverd werden, apart bijgehouden. Op de facturen of aankoopborderellen vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan ruw eiwit en fosfor.
Als bewijs voor de mestuitscheidingsbalans zijn op elk moment van het productiejaar, de facturen of aankoopborderellen, vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op de betrokken exploitatie, ter inzage voor de toezichthoudende ambtenaren.
Zowel van facturen als van aankoopborderellen zijn de betalingsbewijzen ter inzage binnen twee maanden na het opstellen van de betreffende factuur of het betreffende aankoopborderel. Op die aankoopfacturen zijn de naam van het voeder en de diercategorie waarvoor het voeder bestemd is, vermeld.
Onderafdeling 4. - Het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3°
Art. 6.3.4.1. Als de landbouwer conform artikel 25 van het Mestdecreet van 22 december 2006 opteert voor het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3°, wordt voor de berekening van de productie van dierlijke mest per exploitatie voor alle dieren uitgegaan van de reële uitscheidingshoeveelheden, uitgedrukt in kg difosforpentoxyde en kg stikstof per dier en per kalenderjaar, die bewezen worden met een mestuitscheidingsbalans als vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 6.3.4.2. § 1. De landbouwer deelt, via de jaarlijkse aangifte aan de Mestbank, mee dat hij gebruik wil maken van het nutriëntenbalansstelsel van het type andere voeders of voedertechnieken als vermeld in artikel 6.3.1.1, eerste lid, 3°. Die mededeling is vergezeld van een duidelijk schema met een uitvoerige onderbouwing van de mestuitscheidingsbalans als vermeld in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd. Dat schema vermeldt duidelijk welke bewijsstukken op elk moment ter inzage zullen liggen gedurende het volledige productiejaar.
Voor aangekochte voeders is altijd als bewijs de factuur of het aankoopborderel dat bij elke levering van veevoeders aanwezig is, vereist. Op de factuur of het aankoopborderel is vermeldt de veevoederfabrikant het gehalte aan eiwit en fosfor. Ook moet het bewijs worden geleverd dat de hoeveelheid verbruikt veevoeder in overeenstemming is met de aanwezige dieren tijdens het volledige productiejaar.
§ 2. Overeenkomstig artikel 26, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006 dragen de landbouwers zelf de bewijslast voor de nutriëntenbalans, vermeld in hoofdstuk 6, afdeling 3, onderafdeling 4, van dit besluit.".
Art. 17. In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk 7, dat bestaat uit artikel 7, vervangen door wat volgt:
"HOOFDSTUK 7. - Nutriëntenemissierechten
Afdeling 1. - De toekenning van TNER-D
Art. 7.1.1. § 1. Ter uitvoering van artikel 30, § 7, van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de Mestbank tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, aan de landbouwer toekennen voor de doeleinden, vermeld in artikel 30, § 7, van het voormelde decreet.
De toekenning van TNER-D wordt aangevraagd met een beveiligde zending.
Elke landbouwer die aan de Mestbank de toekenning van tijdelijke nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in TNER-D, aanvraagt, moet op unieke wijze als landbouwer geïdentificeerd zijn in het GBCS.
§ 2. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van natuurbeheer, is bij de aanvraag een schriftelijke overeenkomst tussen een erkende natuurvereniging en de landbouwer die de TNER-D aanvraagt, of een ondertekend document van een erkende natuurvereniging als die zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van natuurbeheer zullen worden ingezet;
3° het aantal maanden per jaar dat de landbouwer de dieren moet houden in het kader van natuurbeheer, gespecificeerd per betrokken perceel en diercategorie;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor doeleinden in het kader van natuurbeheer;
5° de identificatiegegevens van de erkende natuurvereniging.
§ 3. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor doeleinden in het kader van wetenschappelijk onderzoek, is bij de aanvraag een door de aanvrager opgesteld en ondertekend document gevoegd.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° een omschrijving van het wetenschappelijk onderzoek dat zal worden uitgevoerd en een omstandige motivering door een erkende onderzoeksinstelling van de noodzaak om bijkomende TNER-D daarvoor te verkrijgen;
2° de periode van het wetenschappelijk onderzoek en als er niet gedurende de hele periode dieren gehouden worden in het kader van dat onderzoek, de periode waarin dieren gehouden zullen worden in het kader van het wetenschappelijk onderzoek;
3° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die voor wetenschappelijk onderzoek zullen worden ingezet, en een omstandige motivering van het aantal vereiste dieren;
4° het perceelsnummer van de precieze plaats waar de dieren gehouden zullen worden.
§ 4. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor onderwijsdoeleinden is bij de aanvraag een overeenkomst tussen een landbouwer en een erkende onderwijsinstelling, of een schriftelijk ondertekend document van een erkende onderwijsinstelling als die zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de gegevens van de erkende onderwijsinstelling waarvoor TNER-D worden aangevraagd of waarmee de landbouwer een overeenkomst heeft;
2° het aantal dieren en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, die voor onderwijs zullen worden ingezet, en een omstandige motivering van het aantal vereiste dieren;
3° het perceelsnummer van de precieze plaats waar de dieren gehouden zullen worden;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor onderwijsdoeleinden.
§ 5. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren voor het beheer van onroerende goederen in opdracht van een openbaar bestuur, is bij de aanvraag een schriftelijke overeenkomst met het openbaar bestuur, of een schriftelijk ondertekend document van het openbaar bestuur als dat zelf de aanvrager is, gevoegd.
In de overeenkomst of het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van het beheer van onroerende goederen voor de uitvoering van de overeenkomst zullen worden ingezet;
3° het aantal maanden per jaar waarin de landbouwer de dieren moet houden in het kader van het beheer van de onroerende goederen, en als nodig, gespecificeerd per betrokken perceel en diercategorie;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor het beheer van onroerende goederen in opdracht van een openbaar bestuur.
§ 6. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het opvangen van dieren in dierenasielen, zijn bij de aanvraag de volgende documenten gevoegd:
1° een kopie van de beslissing over de toekenning van een erkenning, vermeld in artikel 2, § 6, van het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren;
2° een door de aanvrager ondertekend document waarin minstens de volgende gegevens zijn opgenomen:
a) de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
b) het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als dierenasiel maximaal opgevangen zullen worden.
§ 7. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren in kinderboerderijen, voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelsnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als kinderboerderij zullen worden ingezet;
3° een gedetailleerde omschrijving van de activiteiten die de kinderboerderij organiseert;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden in het kader van de activiteiten als kinderboerderij.
De aanvrager voegt bij zijn aanvraag een kopie van zijn statuten, waarin het organiseren van activiteiten als kinderboerderij als doel is opgenomen.
De activiteiten, vermeld in het tweede lid, 3°, moeten erop gericht zijn om kinderen op een educatieve manier kennis te laten maken met onder meer de dieren, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet. Tijdens de periodes waarin die activiteiten georganiseerd worden, moet de exploitatie openbaar toegankelijk zijn.
Als op de exploitatie ook dieren gehouden worden om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van een kinderboerderij, kunnen er alleen tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend worden voor de dierenaantallen die gehouden worden in het kader van de kinderboerderij.
§ 8. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor het houden van dieren om zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen te verlenen voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan. Voor de identificatie van de betrokken percelen worden de perceelnummers vermeld;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die in het kader van de activiteiten als zorgboerderij of als andere zorginstelling zullen worden ingezet;
3° de gegevens van de erkende zorginstelling;
4° de periode waarin dieren gehouden zullen worden om zorg in zorgboerderijen of andere zorginstellingen te verlenen.
De aanvrager is een erkende zorginstelling die geen dieren houdt om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van een erkende zorginstelling.
§ 9. Als de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, betrekking heeft op het verkrijgen van TNER-D voor dieren die gehouden worden om sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut na te streven, waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, TNER-D verkregen kunnen worden, voegt de aanvrager bij de aanvraag een door hemzelf ondertekend document.
In het document, vermeld in het eerste lid, zijn minstens de volgende gegevens opgenomen:
1° de identificatie van de betrokken percelen, de ligging en de oppervlakte ervan;
2° het aantal en de diercategorie, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de dieren die om sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut na te streven zullen worden ingezet, maar waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, TNER-D verkregen kunnen worden;
3° een gedetailleerde omschrijving van:
a) de sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut, waarvoor men TNER-D wil verkrijgen, maar waarvoor niet al op basis van paragraaf 2 tot en met 8, al TNER-D verkregen kunnen worden;
b) de activiteiten die men in het kader van de doeleinden, vermeld in punt a) organiseert en de periodes waarbinnen men die activiteiten organiseert;
4° een kopie van de statuten van de aanvrager, waarin het nastreven van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut opgenomen is, ofwel een kopie van een overeenkomst die betrekking heeft op de activiteiten, vermeld in punt 3°, b), en die afgesloten is tussen de aanvrager en een derde in wiens statuten het nastreven van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut opgenomen is;
5° de periode waarin dieren gehouden zullen worden voor sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut.
Als op de exploitatie ook dieren gehouden worden om economische redenen of om andere redenen dan activiteiten in het kader van sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut, kunnen er alleen tijdelijke nutriëntenemissierechten toegekend worden voor de dierenaantallen die gehouden worden voor de sociale doeleinden of doeleinden van algemeen nut.
Art 7.1.2. De Mestbank bepaalt op grond van de bezorgde stavingstukken en, in voorkomend geval, rekening houdend met de toepasselijke bemestingsnormen, het aantal TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP en TNER-DA die noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de doelstellingen, vermeld in artikel 7.1.1, en de termijn waarvoor de TNER-D gelden. De termijn waarvoor de TNER-D gelden, start ten vroegste op de dag van ontvangst van de aanvraag tot toekenning van TNER-D, als vermeld in artikel 7.1.1, § 1, tweede lid.
De beslissing van de Mestbank wordt binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de betrokken landbouwer bezorgd.
Art. 7.1.3. Op vraag van de Mestbank bezorgt de landbouwer die TNER-D toegekend heeft gekregen, binnen negentig kalenderdagen aan de Mestbank alle nodige stavingstukken waaruit blijkt dat de landbouwer de toegekende TNER-D nog altijd aanwendt voor de doelstellingen, vermeld in artikel 7.1.1.
Als er geen stavingsstukken bezorgd worden, of als de bezorgde stavingstukken ontoereikend zijn, reduceert de Mestbank ambtshalve de toegekende TNER-D tot het aantal TNER-D waarvoor afdoende stavingstukken zijn bezorgd.
De Mestbank deelt de beslissing tot reductie van de TNER-D met een beveiligde zending mee aan de betrokken landbouwer. De reductie heeft toepassing dertig kalenderdagen na de verzending van die beveiligde zending.
Art. 7.1.4. Ter uitvoering van artikel 32 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de landbouwer bij de minister beroep aantekenen tegen de beslissing tot toekenning van de TNER-D, vermeld in artikel 7.1.2 van dit besluit, en tegen de beslissing tot reductie van de TNER-D, vermeld in artikel 7.1.3 van dit besluit.
Het beroep, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending aangetekend wordt, binnen dertig kalenderdagen na de plaatsing van de beslissing, vermeld in artikel 7.1.2 van dit besluit, op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, of binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing als vermeld in artikel 7.1.3 van dit besluit. De minister neemt een beslissing binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van het beroep. De landbouwer wordt op de hoogte gebracht van de beslissing met een beveiligde zending.
Afdeling 2. - De herkwalificatie
Art.7.2.1. § 1. Ter uitvoering van artikel 30, § 2, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de landbouwer een aanvraag indienen om de hem toegewezen nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, te herkwalificeren in een ander soort nutriëntenemissierecht als vermeld in de bijlage bij het voormelde decreet.
§ 2. De landbouwer komt in aanmerking voor een aanvraag als vermeld in paragraaf 1, als de soort nutriëntenemissierechten niet langer overeenkomt met de dieren die hij daadwerkelijk houdt of daadwerkelijk zal houden, na een van de volgende acties:
1° een vrijwillige bedrijfsverplaatsing of bedrijfsreconversie als vermeld in deel 2, titel 1, hoofdstuk 4, afdeling 2, van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
2° een verplaatsing als vermeld in artikel 5, § 3, van het decreet van 16 juni 2006 betreffende het oprichten van de Vlaamse Grondenbank en houdende wijziging van diverse bepalingen.
De minister kan de lijst, vermeld in het eerste lid, uitbreiden.
§ 3. Als voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in paragraaf 2, kan de landbouwer vragen dat de nutriëntenemissierechten, worden geherkwalificeerd in een of meer andere soorten nutriëntenemissierechten.
Art. 7.2.2. § 1. De aanvraag wordt met een beveiligde zending bij de Mestbank ingediend en vermeldt al de volgende gegevens:
1° de naam, het adres en de identificatiegegevens van de landbouwer;
2° de wijze waarop de landbouwer de nutriëntenemissierechten geherkwalificeerd wil zien;
3° het tijdstip vanaf wanneer de landbouwer de nutriëntenemissierechten geherkwalificeerd wil zien.
Bij de aanvraag voegt de landbouwer de nodige stavingstukken waaruit blijkt dat het betrokken bedrijf een vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie, of verplaatsing als vermeld in artikel 7.2.1, § 2, heeft ondergaan.
De minister kan nadere regels bepalen voor de stavingsstukken die bij de aanvraag gevoegd moeten worden.
§ 2. Een landbouwer kan, naar aanleiding van een vrijwillige bedrijfsverplaatsing, bedrijfsreconversie, of verplaatsing als vermeld in artikel 7.2.1, § 2, maar eenmaal een herkwalificatie vragen.
De herkwalificatie gaat in op het tijdstip, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, met de beperking dat de herkwalificatie ten vroegste kan ingaan op 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag bij de Mestbank werd ingediend. Als de landbouwer in zijn aanvraag een vroeger tijdstip heeft vermeld, wordt de datum voor het ingaan van de herkwalificatie ambtshalve aangepast naar 1 januari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag bij de Mestbank werd ingediend.
In voorkomend geval komt een beperking van de automatische omzetting, vermeld in artikel 7.3.1, § 4, ten gevolge van nutriëntenemissierechten die overgenomen werden voor het ingaan van de herkwalificatie, te vervallen.
Afdeling 3. - De aanwending van nutriëntenemissierechten
Art. 7.3.1 § 1. Er zijn vier soorten nutriëntenemissierechten, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA. Elk soort nutriëntenemissierecht NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA geeft het recht om een of meer diersoorten als vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, te houden.
Overeenkomstig artikel 30, § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006, heeft de landbouwer binnen de perken van de nutriëntenemissierechten de vrijheid om de diersoort te houden die hij verkiest of om binnen dezelfde diersoort wijzigingen door te voeren.
§ 2. Ter uitvoering van artikel 30, § 5 en § 6, van het Mestdecreet van 22 december 2006 en voor de toepassing van de geldboete, vermeld in artikel 63, § 2, van het voormelde decreet, past de Mestbank een automatische omzetting van de nutriëntenemissierechten toe conform de volgende tabel:

  NER-DR NER-DV NER-DP NER-DA
NER-DR 1 1 1 1
NER-DV 1 1 1 1
NER-DP 1 1 1 1
NER-DA 1 1 1 1


§ 3. De automatische omzetting, vermeld in paragraaf 2, wijzigt de toegekende nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA, niet.
§ 4. Ter uitvoering van artikel 39 van het Mestdecreet van 22 december 2006 en in afwijking van paragraaf 1 tot en met 3, is de automatische omzetting van de nutriëntenemissierechten door de Mestbank niet toegelaten ten aanzien van:
1° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet, met annulering van 25 % door een bedrijf zijn overgenomen;
2° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, met verwerking van 25 % zijn overgenomen;
3° nutriëntenemissierechten die op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, e), van het voormelde decreet, in het kader van een overdracht van melkquotum zijn overgenomen;
4° alle nutriëntenemissierechten van het overnemende bedrijf die van dezelfde soort zijn als de soort nutriëntenemissierechten die zijn overgenomen als vermeld in punt 1° tot en met 3° ;
5° alle tijdelijke nutriëntenemissierechten die uitgedrukt zijn in TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP of TNER-DA.
Dieren van een bepaalde diersoort die niet zijn gehouden met de soort nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP, NER-DA, TNER-DR, TNER-DV, TNER-DP, TNER-DA, NER-MVWR, NER-MVWV, NER-MVWP, of NER-MVWA, die betrekking heeft op die diersoort, worden met toepassing van artikel 39, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, geacht te zijn gehouden zonder toegekende nutriëntenemissierechten.
§ 5. In afwijking van paragraaf 4 blijft de automatische omzetting van NER-DR, NER-DV, NER-DP naar NER-DA altijd mogelijk.
§ 6. Nutriëntenemissierechten waarvan de omzetting door de Mestbank niet is toegelaten als vermeld in paragraaf 4, kunnen na een verdere overdracht met toepassing van artikel 34 van het Mestdecreet van 22 december 2006, evenmin worden omgezet.
Art. 7.3.2. De landbouwer van wie het bedrijf in een bepaald jaar een productie aan dierlijke mest heeft die kleiner is dan 300 kg P2O5 als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, is voor dat jaar vrijgesteld van de bepalingen betreffende de nutriëntenemissierechten die betrekking hebben op de beperking van de productie aan dierlijke mest.
Afdeling 4. - Bepalingen aangaande de overname van nutriëntenemissierechten
Onderafdeling 1. - Beperkingen bij de overname van nutriëntenemissierechten
Art. 7.4.1.1 § 1. Ter uitvoering van artikel 31, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt per aanvraag minstens één nutriëntenemissierecht overgedragen.
§ 2. De overlater van nutriëntenemissierechten kan de nutriëntenemissierechten van een bepaalde diersoort aan één landbouwer of aan verschillende landbouwers overlaten. Als de nutriëntenemissierechten aan verschillende landbouwers worden overgelaten, moet
voor elk van de over te laten gedeelten een aanvraag worden ingediend als vermeld in artikel 7.4.2.1.
Art. 7.4.1.2. Een gedwongen overgang van nutriëntenemissierechten wordt niet als een overname van nutriëntenemissierechten beschouwd als vermeld in de artikelen 31 en 34 het Mestdecreet van 22 december 2006.
Als een gedwongen overgang van nutriëntenemissierechten als vermeld in het eerste lid, worden onder meer verstaan:
1° de overgang van nutriëntenemissierechten door erfopvolging en verdelingen tussen erfgenamen die daarvan het gevolg zijn;
2° de overgang van nutriëntenemissierechten ten gevolge van een faillissement, een gedwongen of gerechtelijke openbare verkoop of een overdracht onder gerechtelijk gezag als vermeld in titel 4, hoofdstuk 4, van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen.
Onderafdeling 2. - De overname van nutriëntenemissierechten
Art. 7.4.2.1. § 1. Nutriëntenemissierechten worden overgenomen door een aanvraag tot overname aan de Mestbank.
De overnemende landbouwer dient met een beveiligde zending of door afgifte tegen ontvangstbewijs een aanvraag tot overname in bij de Mestbank die al de volgende gegevens bevat:
1° de naam, het adres en de identificatiegegevens van de overlatende landbouwer en de naam, het adres en de identificatiegegevens van de overnemende landbouwer;
2° de soort nutriëntenemissierechten die worden overgelaten, gespecificeerd volgens diersoort, namelijk NER-DR, NER-DV, NER-DP of NER-DA. Als de aanvraag tot overname betrekking heeft op een gedeelte van de nutriëntenemissierechten van de overlatende landbouwer, wordt ook het aantal NER-D dat per diersoort wordt overgelaten, vermeld;
3° de vermelding hoe de nutriëntenemissierechten worden overgenomen, volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
a) zonder annulering van 25 % op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
b) met annulering van 25 % op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het voormelde decreet;
c) met mestverwerking op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet;
4° een ondertekende verklaring van de overlatende landbouwer waarin hij bevestigt het aantal NER-D, gespecificeerd volgens diersoort, vermeld in punt 2°, te willen overlaten aan de overnemende landbouwer, vermeld in punt 1° ;
5° als de overnemende landbouwer nutriëntenemissierechten wil overnemen in het kader van een eerste installatie als bedrijf zonder reductie met 25 % als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a), van het voormelde decreet: een verklaring op eer waarin de overnemende landbouwer verklaart dat noch door de overnemende landbouwer zelf, noch door een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon, een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon is geëxploiteerd;
6° als de overnemende landbouwer een personenvennootschap is, of als een personenvennootschap een exploitant is van de overnemende landbouwer, die met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), van het voormelde decreet nutriëntenemissierechten wil overnemen zonder reductie met 25 %: een kopie van de oprichtingsakte van die personenvennootschap, en een kopie van alle wijzigingsakten tot op de datum van de aanvraag, samen met een kopie van het meest recente register van aandelen of, bij ontstentenis van een wettelijke verplichting tot het houden van een register, een verklaring op eer door de overnemende landbouwer van de verdeling van de aandelen van de personenvennootschap op het ogenblik van het indienen van de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten;
7° als de overlater of de overnemende landbouwer uit verschillende exploitanten bestaat: een overzicht van de verschillende exploitanten, met vermelding, voor elk van die exploitanten, van hun naam, adres en identificatiegegevens;
8° de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat;
9° als nutriëntenemissierechten worden overgenomen zonder reductie van 25 % met toepassing van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, f), van het voormelde decreet, moeten bijkomend de volgende documenten worden toegevoegd:
a) een kopie van de oprichtingsakte van de overlatende personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, en een kopie van alle wijzigingsakten;
b) een kopie van de oprichtingsakte van die vennootschap, en een kopie van alle wijzigingsakten als de overnemende landbouwer of een persoon die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer, een personenvennootschap is met rechtspersoonlijkheid;
c) een kopie van het meest recente register van aandelen van de overlatende personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid;
d) een kopie van het meest recente register van aandelen van die vennootschap als de overnemende landbouwer of een persoon die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer, een personenvennootschap is met rechtspersoonlijkheid;
e) een bewijs van alle bloed- of aanverwantschappen of huwelijksbanden als vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, f), van het voormelde decreet, waarop de aanvragers zich beroepen.
De verklaring, vermeld in het tweede lid, 4°, is ondertekend volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
2° door de landbouwer zelf. In dat geval is bij de aanvraag een document gevoegd waaruit blijkt dat de landbouwer bevoegd is om beslissingen te nemen in naam van al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer.
In het tweede lid, 5°, wordt verstaan onder een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon:
1° al de exploitanten die deel uitmaken van de overnemende landbouwer;
2° als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is of als een van de exploitanten die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer een rechtspersoon is: iedereen die bestuurder, dagelijks bestuurder of zaakvoerder is in die rechtspersoon.
§ 2. De datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 8°, wordt:
1° uiterlijk zes maanden na de ontvangstdatum van de aanvraag vastgesteld;
2° ten vroegste op de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank vastgesteld.
In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, 8°, kan de landbouwer in zijn aanvraag, in plaats van een datum te vermelden waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, kiezen voor een van de onderstaande mogelijkheden:
1° aangeven dat hij de overname wil laten ingaan op de datum, vermeld in het eerste lid, 2° ;
2° niets aangeven.
Als de landbouwer in zijn aanvraag niets aangeeft over de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat als vermeld in het tweede lid, 2°, wordt dat ambtshalve gelijkgesteld met aangeven dat hij de overname wil laten ingaan op de datum, vermeld in het eerste lid, 2°.
Art. 7.4.2.2. Overeenkomstig artikel 34, § 1, zesde lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt voor de toepassing van dit besluit een kapitaalvennootschap waarvan alle aandelen op naam zijn, gelijkgesteld met een personenvennootschap.
Art. 7.4.2.3. Ter uitvoering van artikel 31, § 2, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, betreffende de berekening van de mestafzet van het bedrijf, berekent de Mestbank de mestafzet op basis van het derde, het tweede en het eerste kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de nutriëntenemissierechten overgenomen worden.
In afwijking van het eerste lid wordt voor aanvragen waarvan de datum van overname door de overnemer en de overlater is vastgesteld vóór 1 oktober van het kalenderjaar, de mestafzet berekend op grond van het vierde, het derde en het tweede kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat.
Als voor het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval voor het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in het tweede lid, er geen aangifteplicht als vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, is, wordt de landbouwer geacht de mest voor dat kalenderjaar volledig te hebben afgezet.
Als voor het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in het eerste lid, of in voorkomend geval voor het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in het tweede lid, niet voldaan is aan de aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard.
Art. 7.4.2.4. Binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.1, meldt de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de overnemer en de overlater of de aanvraag volledig en ontvankelijk is. Bij ontstentenis van een kennisgeving binnen die termijn wordt de aanvraag als volledig en ontvankelijk beschouwd.
De Mestbank brengt de overnemer en de overlater binnen drie maanden nadat de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten volledig en ontvankelijk is bevonden als vermeld in het eerste lid, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van de nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, die zullen worden overgenomen en de datum vanaf wanneer die overgenomen worden.
De datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, betreft:
1° als er in de aanvraag een datum is vermeld: de datum, vermeld in artikel 7.4.2.1, § 1, tweede lid, 8°, met de beperking dat als er een datum is vermeld die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.4.2.1, § 2, eerste lid, de Mestbank de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat ambtshalve vastlegt op de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank;
2° als er in de aanvraag geen datum is vermeld, met toepassing van artikel 7.4.2.1, § 2, tweede lid, 2° : de dag na de ontvangst van de aanvraag tot overname door de Mestbank.
Art. 7.4.2.5. De overname van de nutriëntenemissierechten en de mogelijke reducties op grond van hoofdstuk 7, afdeling 4, onderafdeling 3, van dit besluit, en op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gaan in op de datum, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, met de volgende uitzonderingen:
1° de overnemer en de overlater hebben binnen dertig kalenderdagen nadat de kennisstelling door de Mestbank op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket werd geplaatst, met een beveiligde zending bij de Mestbank melden dat ze afzien van de overname van de nutriëntenemissierechten, waarna de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten geacht wordt nooit te zijn gedaan;
2° er werd binnen dertig kalenderdagen conform artikel 7.4.2.6 beroep ingesteld.
Een beroep als vermeld in artikel 7.4.2.6 sluit de mogelijkheid uit om te melden dat men afziet van de overname van de nutriëntenemissierechten als vermeld in het eerste lid, 1°.
De melding, vermeld in het eerste lid 1°, is ondertekend volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door de landbouwer zelf;
2° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
3° door een van de exploitanten van de landbouwer, als bij de aanvraag ook een document wordt toegevoegd waaruit blijkt dat de exploitant daarvoor bevoegd is.
Art. 7.4.2.6. De overnemer of de overlater kan, tenzij gemeld is dat er afgezien wordt van de overname van de nutriëntenemissierechten als vermeld in artikel 7.4.2.5, eerste lid, 1°, binnen dertig kalenderdagen nadat de kennisstelling door de Mestbank op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket werd geplaatst, met een beveiligde zending bij de minister beroep aantekenen tegen de beslissing van de Mestbank.
In voorkomend geval wordt een afschrift van het beroepsschrift aan de overnemer of de overlater bezorgd via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
De minister neemt binnen negentig kalenderdagen een beslissing. De overnemer en de overlater worden van de beslissing van de minister op de hoogte gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als daarom schriftelijk wordt verzocht, kan de minister het voorwerp van de overname, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wijzigen. Het verzoek wordt met een beveiligde zending verzonden, al dan niet samen met het beroepsschrift, en voldoet aan al de volgende voorwaarden:
1° het verzoek is ondertekend door zowel de overlater als de overnemer;
2° het verzoek vermeldt expliciet het nieuwe voorwerp van de overname, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2° van het voormelde decreet;
3° bij het verzoek zijn de bijlagen gevoegd die op grond van het veranderde voorwerp door artikel 7.4.2.1 van dit besluit zijn voorgeschreven.
Art. 7.4.2.7. De overname van de nutriëntenemissierechten en de mogelijke reducties op grond van hoofdstuk 7, afdeling 4, onderafdeling 3, van dit besluit, en op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, gaan in op de datum, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, tenzij de overnemer en de overlater binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing van de minister, vermeld in artikel 7.4.2.6 van dit besluit, met een beveiligde zending bij de minister hebben gemeld dat ze afzien van de overname van de nutriëntenemissierechten, waarna de aanvraag tot overname van de nutriëntenemissierechten geacht wordt nooit te zijn gedaan.
De melding, vermeld in het eerste lid, moet ondertekend zijn volgens een van de onderstaande mogelijkheden:
1° door de landbouwer zelf;
2° door al de exploitanten die deel uitmaken van de landbouwer;
3° door een van de exploitanten van de landbouwer, als bij de aanvraag ook een document wordt toegevoegd waaruit blijkt dat de exploitant daarvoor bevoegd is.
Onderafdeling 3. - Reducties naar aanleiding van de overname van nutriëntenemissierechten
Art. 7.4.3.1. Ter uitvoering van artikel 31, § 2, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, onderzoekt de Mestbank naar aanleiding van de aanvraag tot overname op grond van artikel 34, § 1, eerste lid, 1° of 2°, van het voormelde decreet, of de mest van het overlatend bedrijf over de drie kalenderjaren die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, conform de bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 is afgezet. De Mestbank bepaalt daarvoor de mestbalans van het bedrijf voor het nutriënt P2O5, vermeld in artikel 28, § 3, van het voormelde decreet.
Als de mest een of meer kalenderjaren niet conform de bepalingen van het voormelde decreet is afgezet, worden de over te nemen nutriëntenemissierechten op de volgende wijze verminderd:
1° het aantal kg P2O5 dat niet is afgezet conform het voormelde decreet, wordt voor elk van de drie kalenderjaren conform artikel 62bis, § 10, van het voormelde decreet, vastgesteld;
2° het getal dat conform punt 1° wordt verkregen, wordt voor elk van de drie kalenderjaren uitgezet als percentage ten aanzien van het aantal kg P2O5 dat conform het voormelde decreet voor dat kalenderjaar had moeten worden afgezet;
3° er wordt een gemiddeld percentage vastgesteld voor de drie kalenderjaren waarvoor een percentage werd vastgesteld met toepassing van punt 2° ;
4° de over te nemen nutriëntenemissierechten worden verminderd met het gemiddeld percentage, vermeld in punt 3°.
Art. 7.4.3.2. § 1. Ter uitvoering van artikel 31, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006 onderzoekt de Mestbank naar aanleiding van de melding van de overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, eerste en tweede lid, van het voormelde decreet, of een reductie van de nutriëntenemissierechten moet worden doorgevoerd op grond van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten.
De Mestbank bepaalt daarvoor, voor het totaal van de nutriëntenemissierechten, namelijk de som van de nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA, voor het derde, het tweede en het eerste kalenderjaar die voorafgaan aan de datum waarop de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat, het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten. Dat percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten wordt, per kalenderjaar, berekend conform de volgende formule: P = 100 X [1 - (I/T)], waarbij:
1° P: het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten. Dit percentage is minstens 0;
2° I: het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten voor alle diersoorten samen. Dit aantal wordt bepaald door voor het betrokken kalenderjaar te bepalen hoeveel dieren op het bedrijf gehouden werden, overeenkomstig de aangifte, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet. De aldus bepaalde dierenaantallen, gespecificeerd per diercategorie, worden vervolgens, vermenigvuldigd met de overeenkomstige nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 30, § 3, van het voormelde decreet;
3° T: het aantal nutriëntenemissierechten dat aan de betrokken landbouwer, in het betreffende kalenderjaar, toegekend is, namelijk de som van NER-DR, NER-DV, NER-DP en NER-DA.
Per soort nutriëntenemissierechten die men wil overdragen, wordt voor de bepaling van het aantal niet-ingevulde nutriëntenemissierechten het gemiddelde van de drie getallen P, vermeld in het tweede lid, vermenigvuldigd met het aantal nutriëntenemissierechten van de betrokken soort die men wil overdragen. Per soort nutriëntenemissierechten wordt het aantal nutriëntenemissierechten dat men wil overdragen, verminderd met de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten.
De reductie op grond van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten wordt ter uitvoering van artikel 31, § 2, van het voormelde decreet, alleen toegepast als in voorkomend geval na een reductie als vermeld in artikel 7.4.3.1 van dit besluit en op grond van artikel 34, § 1, 1°, eerste en tweede lid, van het voormelde decreet, nog altijd niet-ingevulde nutriëntenemissierechten overblijven ten aanzien van de over te dragen nutriëntenemissierechten zoals aangegeven in de melding van overdracht.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, tweede lid, wordt voor aanvragen waarvan de datum van overname is vastgesteld vóór 1 oktober van een gegeven kalenderjaar, het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten berekend op grond van het vierde, het derde en het tweede kalenderjaar die voorafgaan aan het kalenderjaar waarin de overname van de nutriëntenemissierechten ingaat.
§ 3. Als voor een gegeven derde, tweede of eerste kalenderjaar als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of in voorkomend geval voor een gegeven vierde, derde of tweede kalenderjaar als vermeld in paragraaf 2, er geen aangifteplicht als vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, is, wordt het percentage niet-ingevulde nutriëntenemissierechten voor dat jaar op 100 % vastgesteld. De landbouwer kan het tegenbewijs leveren dat een bepaald aantal nutriëntenemissierechten werden ingevuld.
§ 4. De Mestbank gaat de invulling van de betrokken nutriëntenemissierechten na ongeacht een mogelijke overdracht van de betrokken nutriëntenemissierechten of een deel daarvan gedurende het derde, tweede of eerste kalenderjaar, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, of in voorkomend geval gedurende het vierde, derde of tweede kalenderjaar, vermeld in paragraaf 2. De Mestbank bepaalt daarvoor de invulling van de betrokken nutriëntenemissierechten bij de landbouwers die de betrokken nutriëntenemissierechten hebben overgedragen.
De Mestbank houdt daarbij rekening met het aantal en de tijdspanne gedurende dewelke deze nutriëntenemissierechten aan die landbouwer of landbouwers toegekend zijn geweest.
Onderafdeling 4. - Overname van nutriëntenemissierechten zonder annulering met 25 %
Art. 7.4.4.1. Ter uitvoering van artikel 34, § 1, eerste lid, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de landbouwer in het kader van een eerste installatie opteren voor bedrijfsontwikkeling zonder annulering met 25 % van de nutriëntenemissierechten in de volgende gevallen:
1° alle nutriëntenemissierechten van maar één bepaald bedrijf worden overgenomen;
2° de overname wordt gedaan door een natuurlijke persoon die jonger dan veertig jaar is op de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit, of door een personenvennootschap waarvoor geldt dat alle bij de landbouwer betrokken personen jonger zijn dan veertig jaar op de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten, vermeld in artikel 7.4.2.4, derde lid, van dit besluit;
3° noch door de overnemende landbouwer zelf, noch door een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon, is een als hinderlijk ingedeelde veeteeltinrichting als vermeld in rubriek DIEREN 9.3 tot en met 9.8 in de indelingslijst, vermeld in artikel 5.2.1, § 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon geëxploiteerd;
4° de bij de landbouwer betrokken personen bezitten samen minstens 51 % van de aandelen van de rechtspersoon als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is.
In het eerste lid, 2°, 3° en 4°, wordt verstaan onder een bij de overnemende landbouwer betrokken persoon:
1° al de exploitanten die deel uitmaken van de overnemende landbouwer;
2° als de overnemende landbouwer een rechtspersoon is of als een van de exploitanten die deel uitmaakt van de overnemende landbouwer een rechtspersoon is: iedereen die bestuurder, dagelijks bestuurder of zaakvoerder is in die rechtspersoon.
Art. 7.4.4.2. § 1. Als de landbouwer nutriëntenemissierechten overneemt zonder annulering ter uitvoering van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, worden de 25 % nutriëntenemissierechten die de landbouwer jaarlijks moet verwerken, uitgedrukt in een M aantal te verwerken kilogram N, waarbij M wordt berekend wordt conform de volgende formule:
M = 25 % X (0,75 X aantal overgenomen NER-DR + 0,64 X aantal overgenomen NER-DV + 0,64 X aantal overgenomen NER-DP + 0,67 X aantal overgenomen NER-DA)
De landbouwer moet het aantal kilogram N, vermeld in het eerste lid, al in het jaar van de overname verwerken in verhouding tot het aantal dagen waarvoor overeenkomstige NER-D zijn toegekend.
In het eerste lid wordt verstaan onder aantal overgenomen NER-D: het aantal overgenomen NER-D na de reductie, vermeld in artikel 7.4.3.1, maar vóór de reductie, vermeld in artikel 7.4.3.2.
§ 2. Nutriëntenemissierechten die verkregen zijn op grond van een overname met mestverwerking als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, zijn alleen verder overdraagbaar met toepassing van artikel 34, § 1, 1°, eerste of tweede lid, van het voormelde decreet.
Een aanvraag tot verdere overdracht van nutriëntenemissierechten die verkregen zijn op grond van een overname met mestverwerking als vermeld in artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, kan alleen worden ingediend voor het aantal en de soort nutriëntenemissierechten conform de beslissing van de Mestbank, vermeld in artikel 7.4.2.4, tweede lid, van dit besluit, of de beslissing van de minister, vermeld in artikel 7.4.2.6,derde lid, van dit besluit, die tot de mestverwerkingsplicht heeft geleid.
De bijkomende verwerkingsplicht van een specifieke overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, vervalt bij de overlater op de dag dat de totaliteit van die nutriëntenemissierechten verder zijn overgedragen met toepassing van artikel 34, § 1, 1° eerste of tweede lid, van het voormelde decreet.
Een aanvraag op grond van het eerste en het derde lid, sluit een aanvraag op grond van paragraaf 3 uit.
§ 3. De landbouwer kan aan de bijkomende verwerkingsplicht van een specifieke overname op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006 definitief voldoen door alsnog de overeenkomstige 25 % van die overgenomen nutriëntenemissierechten te laten annuleren. De nutriëntenemissierechten worden geannuleerd vanaf 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de landbouwer aan de Mestbank gemeld heeft dat hij alsnog de overeenkomstige 25 % van de door hem op grond van artikel 34, § 1, 1°, tweede lid, van het voormelde decreet, overgenomen nutriëntenemissierechten, wil laten annuleren. De mestverwerkingsplicht vervalt vanaf het kalenderjaar waarin de nutriëntenemissierechten met 25 % zijn geannuleerd.
Een aanvraag op grond van het eerste lid sluit een aanvraag op grond van paragraaf 2 uit.
Afdeling 5. - Bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 7.5.1.1. Om te kunnen nagaan of de nutriëntenbalans in het Vlaamse Gewest in evenwicht is en er een significante verbetering is van de resultaten van de metingen van de relevante parameters als vermeld in artikel 35, eerste lid, 1°, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, wordt onder meer nagegaan of de resultaten van de metingen van de nitraatconcentraties in het oppervlaktewater en in het grondwater, significant verbeterd zijn.
Art. 7.5.1.2. Als in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in artikel 35, eerste lid, 1°, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, maar er is in dat kalenderjaar overeenkomstig de door de Mestbank uitgereikte mestverwerkingscertificaten in Vlaanderen meer dan 13 miljoen kg N verwerkt, kunnen landbouwers aan bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking doen. De landbouwer leeft daarvoor de bepalingen van deze afdeling na.
Onderafdeling 2. - De aanvraag om aan bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking te doen
Art. 7.5.2.1. § 1. De landbouwer die aan bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking wil doen als vermeld in artikel 7.5.1.2, dient daarvoor met een beveiligde zending een aanvraag in bij de Mestbank.
In de aanvraag, vermeld in het eerste lid, vermeldt de landbouwer:
1° het aantal dieren, gespecificeerd per diercategorie, waarmee de betrokken landbouwer zijn bedrijf wil uitbreiden;
2° het adres en het exploitatienummer van de exploitatie waar de landbouwer de uitbreiding wil realiseren;
3° als de dieren, vermeld in punt 1°, dieren zijn van de diersoorten runderen, varkens, of pluimvee: het type stal waarin de betrokken dieren zullen worden gehouden, vermeld in artikel 6.1.3, 6.1.4 of 6.1.5.
§ 2. Ter uitvoering van artikel 35, eerste lid, 1°, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, heeft het bedrijf van de betrokken landbouwer in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid:
1° voldaan aan zijn mestverwerkingsplicht, vermeld in artikel 29 van het voormelde decreet;
2° in voorkomend geval, voldoende verwerkt om te voldoen aan de mestverwerkingsverplichtingen die het betrokken bedrijf heeft en die voortvloeien uit een eerder ingediende aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking;
3° 25 % van de netto-uitbreiding verwerkt.
De 25 % van de netto-uitbreiding die het bedrijf verwerkt moet hebben bovenop de verwerkingsplicht, vermeld in het eerste lid, 3°, wordt bepaald door:
1° het aantal dieren, gespecificeerd per diercategorie, waarmee de betrokken landbouwer zijn bedrijf wil uitbreiden, als aangegeven in de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 1°, per diercategorie, te vermenigvuldigen met de overeenkomstige forfaitaire uitscheidingsnormen, voor de N-uitscheiding, vermeld in artikel 27, § 1, van het voormelde decreet. In afwijking daarvan wordt voor dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, het aantal dieren waarmee men wil uitbreiden, per diercategorie, vermenigvuldigd met de waarden, vermeld in het derde lid;
2° het resultaat van de berekening, vermeld in punt 1°, is de bruto-uitbreiding. De bruto-uitbreiding, wordt vervolgens omgerekend naar de netto-uitbreiding, op basis van de berekeningsmethode, vermeld in artikel 6.1.1 tot en met 6.1.7;
3° het resultaat van de berekening, vermeld in punt 2°, is de netto-uitbreiding. De netto-uitbreiding wordt gesommeerd per diersoort en ten slotte door vier gedeeld.
Met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg gelden de volgende waarden voor de diersoort varkens:

Andere varkens van 20 tot 110 kg 10,07
Andere varkens van meer dan 110 kg 20,44
Beren 19,61
Zeugen, incl. biggen tot 7 kg 20,46


§ 3. De netto-uitbreiding, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, wordt bepaald op basis van de waarden die van toepassing zijn in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid.
Art. 7.5.2.2. § 1. De Mestbank kijkt na of het betrokken bedrijf in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, voldaan heeft aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, eerste lid. Al de mestverwerkingscertificaten die het betrokken bedrijf bezit op het moment van de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, en die betrekking hebben op mest die in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, verwerkt werd, worden onoverdraagbaar vanaf het moment van de aanvraag.
In afwijking van het eerste lid worden de mestverwerkingscertificaten pas onoverdraagbaar vanaf 1 juli als de aanvraag ingediend werd vóór 1 juli.
Als het betrokken bedrijf op het moment van de aanvraag meer mestverwerkingscertificaten bezit dan nodig is om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, eerste lid, kan de landbouwer die de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, heeft ingediend, aan de Mestbank meedelen welke mestverwerkingscertificaten gebruikt zullen worden om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, eerste lid. De overige mestverwerkingscertificaten worden opnieuw overdraagbaar vanaf het moment dat de beslissing, vermeld in artikel 7.5.2.4, op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket werd geplaatst.
§ 2. De Mestbank kijkt ook na of het bedrijf dat met toepassing van artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006 wil uitbreiden geen nutriëntenemissierechten heeft overgedragen.
§ 3. Bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking als vermeld in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006, is alleen mogelijk als het bedrijf dat wil groeien, uiterlijk op het moment van het indienen van de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, van dit besluit, voldaan heeft aan zijn aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, voor het productiejaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, van dit besluit.
Als de aanvraag ingediend werd vóór de datum, vermeld in artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, moet, in afwijking van het eerste lid, uiterlijk op de datum, vermeld in artikel 2.1.1.1, eerste lid, van dit besluit, voldaan zijn aan de aangifteplicht, vermeld in artikel 23 van het voormelde decreet, voor het productiejaar dat voorafgaat aan het jaar van de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid.
Art. 7.5.2.3. De Mestbank meldt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket binnen drie maanden, maar ten vroegste op 1 augustus van het kalenderjaar waarin de aanvraag is gedaan, aan de betrokken landbouwer, of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, en in artikel 35 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Bij de beoordeling van de aanvraag kijkt de Mestbank onder meer of het bedrijf minstens ten belope van het resultaat van de deling, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, 3°, van dit besluit, mestverwerkingscertificaten bezit die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het betrokken bedrijf toegekend voor de export of de verwerking van mest die afkomstig is van het eigen bedrijf;
2° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank toegekend aan een derde die, overeenkomstig de transportdocumenten die opgemaakt zijn ter uitvoering van artikel 48 tot en met 60 van het voormelde decreet, van het betrokken bedrijf in het betrokken kalenderjaar dierlijke mest die op het bedrijf geproduceerd is, heeft ontvangen, ook ten belope van het resultaat van de deling, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, 3°, van dit besluit.
Art. 7.5.2.4. Als het bedrijf in het jaar X voldaan heeft aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, en geen nutriëntenemissierechten heeft overgedragen, kent de Mestbank vanaf het jaar X+1, namelijk het jaar van de aanvraag, de gevraagde niet-overdraagbare nutriëntenemissierechten-MVW toe aan de betrokken landbouwer.
Onderafdeling 3. - De verplichtingen die voortvloeien uit een aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking
Art. 7.5.3.1. In het jaar X+1 en het jaar X+2, moet het bedrijf dat nutriëntenemissierechten-MVW heeft ontvangen, aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° het bedrijf heeft aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het Mestdecreet van 22 december 2006, voldaan;
2° het bedrijf heeft 25 % van de gevraagde netto-uitbreiding, berekend conform artikel 7.5.2.1, § 2, van dit besluit, verwerkt;
3° het bedrijf heeft de mestproductie die afkomstig is van de in het betrokken kalenderjaar gerealiseerde uitbreiding, verwerkt.
Vanaf het jaar X+3 moet het bedrijf dat nutriëntenemissierechten-MVW heeft ontvangen, jaarlijks, aan al de volgende voorwaarden voldoen:
1° het bedrijf voldoet aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het voormelde decreet;
2° het bedrijf verwerkt 25 % van de gevraagde netto-uitbreiding, berekend conform artikel 7.5.2.1, § 2, van dit besluit;
3° het bedrijf verwerkt de bijkomende mestproductie ten belope van de aangevraagde netto-uitbreiding, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, 2°, van dit besluit. In afwijking daarvan wordt de te verwerken bijkomende mestproductie, na een gedeeltelijke annulering als vermeld in artikel 7.5.3.3 van dit besluit, overeenkomstig verminderd.
Art. 7.5.3.2. Als in het jaar X+1 of het jaar X+2 de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, eerste lid, niet is gedaan, worden al de aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW op het einde van het volgende kalenderjaar, geannuleerd.
Als in het jaar X+1 of een volgend kalenderjaar nutriëntenemissierechten overgedragen zijn die niet kaderen in een bedrijfsovername van het volledige bedrijf, worden al de aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW geannuleerd.
Een annulering als vermeld in het eerste of het tweede lid, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar, waarin:
1° de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, eerste lid, niet is gedaan;
2° nutriëntenemissierechten overgedragen zijn die niet kaderen in een bedrijfsovername van het volledige bedrijf.
Art. 7.5.3.3. § 1. Als in het jaar X+3 of een later kalenderjaar de mestverwerking, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, van dit besluit, niet is gedaan, geldt de regeling, vermeld in dit artikel.
Om te bepalen of er voldoende mest verwerkt is om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, van dit besluit, gaat de Mestbank jaarlijks na of het bedrijf, nadat de nodige mestverwerkingscertificaten zijn toegewezen om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 1° en 2°, van dit besluit, nog mestverwerkingscertificaten bezit ten belope van de aangevraagde uitbreiding die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het bedrijf toegekend voor de export van mest die afkomstig is van het eigen bedrijf en van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit, behoren;
2° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank aan het bedrijf toegekend voor de verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf en van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit behoren;
3° de mestverwerkingscertificaten zijn door de Mestbank toegekend aan een derde die, overeenkomstig de transportdocumenten die opgemaakt zijn ter uitvoering van artikel 48 tot en met 60 van het Mestdecreet van 22 december 2006, van het bedrijf in het betrokken kalenderjaar dierlijke mest die op het bedrijf geproduceerd is en afkomstig is van de diersoort waartoe de diercategorieën die opgenomen zijn in de aanvraag, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, tweede lid, van dit besluit, behoren, heeft ontvangen.
§ 2. Als het bedrijf niet het aantal mestverwerkingscertificaten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, bezit, worden alle of een gedeelte van het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW definitief geannuleerd.
Het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW dat definitief geannuleerd wordt, wordt berekend conform de volgende formule:
X = (de nodige MVC verminderd met de MVC die het bedrijf bezit) gedeeld door de nodige MVC en vermenigvuldigd met het aantal toegekende NER-MVW, waarbij
1° X: het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW dat definitief geannuleerd wordt;
2° de nodige MVC: het aantal mestverwerkingscertificaten dat het bedrijf nodig heeft om te voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 3° ;
3° de MVC die het bedrijf bezit: het aantal mestverwerkingscertificaten dat het bedrijf, nadat de nodige mestverwerkingscertificaten zijn toegewezen om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 7.5.3.1, tweede lid, 1° en 2°, nog bezit die betrekking hebben op mest die het voorgaande kalenderjaar verwerkt werd, en die voldoen aan een van de twee mogelijkheden, vermeld in paragraaf 1, tweede lid;
4° het aantal toegekende NER-MVW: het aantal aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW.
§ 3. Een annulering als vermeld in paragraaf 2, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor het bedrijf niet over het aantal mestverwerkingscertificaten, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, beschikt.
Art. 7.5.3.4. Als het bedrijf voor een bepaald kalenderjaar, op basis van meerdere aanvragen als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, van dit besluit, over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, worden voor de beoordeling of het bedrijf voldaan heeft aan zijn verplichtingen die voortvloeien uit de aanvragen tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, de mestverwerkingscertificaten die het bedrijf bezit, eerst toegewezen aan zijn mestverwerkingsplicht van het netto-stikstofoverschot, vermeld in artikel 29 van het Mestdecreet van 22 december 2006, en vervolgens in volgorde van ouderdom, aan de verschillende aanvragen op basis waarvan het betrokken bedrijf over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, waarbij de oudste aanvraag het eerst wordt behandeld.
Art. 7.5.3.5. Als alle nutriëntenemissierechten-MVW van een aanvraag als vermeld in het artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, geannuleerd worden conform de bepalingen van deze afdeling, wordt, tegelijk met de annulering van de laatste nutriëntenemissierechten-MVW van die aanvraag, de aanvraag geacht geannuleerd te zijn, met inbegrip van al de verplichtingen die voortvloeien uit de betreffende aanvraag.
Onderafdeling 4. - Vrijwillige annulering
Art. 7.5.4.1. § 1. Naast een annulering doordat niet voldoen is aan de verplichtingen die voortvloeien uit een aanvraag tot bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, vermeld in onderafdeling 3, kunnen de aan een bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW ook geannuleerd worden op verzoek van de betrokken landbouwer.
De landbouwer dient hiertoe een verzoek tot annulering in via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Als het bedrijf op basis van meerdere aanvragen als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid, over nutriëntenemissierechten-MVW beschikt, vermeldt de landbouwer welke aanvraag hij wil annuleren.
Een annulering op verzoek van de landbouwer heeft altijd betrekking op een volledige aanvraag als vermeld in artikel 7.5.2.1, § 1, eerste lid.
§ 2. Een annulering als vermeld in paragraaf 1, gaat in op 1 januari van het kalenderjaar waarin het bedrijf een verzoek tot annulering heeft ingediend.
De verplichtingen die voortvloeien uit de aanvraag waarvoor de landbouwer een verzoek tot annulering heeft ingediend, blijven gelden tot en met 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het verzoek tot annulering is ingediend.
§ 3. De Mestbank brengt de landbouwer, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, binnen negentig kalenderdagen na ontvangst van het verzoek tot annulering, vermeld in paragraaf 1, op de hoogte van de nutriëntenemissierechten-MVW die als gevolg van het ingediende verzoek tot annulering geannuleerd worden.
Onderafdeling 5. - Gevolgen van nutriëntenemissierechten-MVW op vergunningen en voor bedrijfsovernames
Art. 7.5.5.1. Als aan het bedrijf toegekende nutriëntenemissierechten-MVW geannuleerd worden conform artikel 7.5.3.2 of 7.5.3.3, zendt de Mestbank, een kopie van haar beslissing naar de overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen en die bevoegd zijn over de exploitatie waar de landbouwer, overeenkomstig de aanvraag, de uitbreiding realiseert. De betrokken overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen heffen, ieder wat hun bevoegdheid betreft, de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit of het gedeelte van de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit op voor de inrichtingen en de diersoort of diersoorten, vermeld in de aanvraag. De overheden die de omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit verlenen zenden onmiddellijk een afschrift van het opheffingsbesluit aan de Mestbank.
Art. 7.5.5.2. Als de Mestbank op het moment van de aktename van de overdracht van de nutriëntenemissierechten in het kader van een bedrijfsovername van het volledige bedrijf als vermeld in artikel 35, eerste lid, 4°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, nog niet kan beoordelen of in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van overname voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, worden de aan de overlatende landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten-MVW overgedragen onder voorbehoud dat de overlatende landbouwer in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van overname, voldaan heeft aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling. Als de Mestbank bij de beoordeling van de voorwaarden, vermeld in deze afdeling, een gehele of gedeeltelijke annulatie als vermeld in artikel 7.5.3.2 of 7.5.3.3 van dit besluit, doorvoert op de nutriëntenemissierechten-MVW van de overlatende landbouwer, worden de overgedragen nutriëntenemissierechten-MVW ook geheel of gedeeltelijk geannuleerd bij de overnemende landbouwer.
Het bedrijf van de overlatende landbouwer en het bedrijf van de overnemende landbouwer worden op hun verzoek als één gemeenschappelijk bedrijf beschouwd voor de beoordeling of in het jaar van de overname voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling.
Onderafdeling 6. - Bezwaarafhandeling
Art. 7.5.6.1. De landbouwer kan tegen elke beslissing over bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking bezwaar indienen bij het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending, binnen dertig kalenderdagen na verzending van de betrokken beslissing aangetekend is.
Het afdelingshoofd van de Mestbank brengt de indiener van het bezwaar via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het bezwaar.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, schorst de betrokken beslissing niet.
Art.7.5.6.2. De landbouwer kan tegen elke beslissing van het afdelingshoofd van de Mestbank, vermeld in artikel 7.5.6.1, derde lid, beroep aantekenen bij de minister.
Het beroep, vermeld in het eerste lid, is ontvankelijk als het met een beveiligde zending gebeurt, binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de betrokken beslissing.
De minister brengt de indiener van het beroep via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van zijn beslissing binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het beroep.
Het beroep, vermeld in het eerste lid, schorst de betrokken beslissing niet.
Afdeling 6. - De tijdelijke stopzetting
Art. 7.6.1. § 1. De landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in artikel 47, § 2, eerste lid, 1°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, meldt de tijdelijke stopzetting van de exploitaties of van de delen van de exploitaties van het bedrijf, met een beveiligde zending, aan de Mestbank, binnen twee jaar na de aanvang van de tijdelijke stopzetting.
De melding, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
1° de exploitaties of de delen van de exploitatie die zijn stopgezet;
2° de afgeleverde omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking hebben op die tijdelijk stop te zetten exploitaties of de delen van die exploitaties;
3° de datum waarop de exploitaties of de delen van de exploitaties zijn stopgezet.
§ 2. De landbouwer die de exploitatie van tijdelijke stopgezette exploitaties of delen van exploitaties heeft hernomen, meldt dat, zonder uitstel met een beveiligde zending aan de Mestbank.
De melding, vermeld in het eerste lid, bevat de volgende gegevens:
1° de exploitaties of de delen van de exploitatie die zijn hernomen;
2° de afgeleverde omgevingsvergunningen voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit die betrekking hebben op de tijdelijk stopgezette exploitaties of delen van exploitaties;
3° de datum waarop de exploitaties of de delen van de exploitaties zijn hernomen. Die datum is uiterlijk vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.
§ 3. Als de melding van herneming van de tijdelijke stopgezette exploitaties of delen van exploitaties, niet binnen vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, aan de Mestbank is bezorgd, worden de overeenkomstige nutriëntenemissierechten van rechtswege geannuleerd.
Als al de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties tijdelijk zijn stopgezet en de landbouwer niet binnen vijf kalenderjaren na de datum van de stopzetting, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°, een melding van herneming van al zijn tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties aan de Mestbank heeft bezorgd, zijn de overeenkomstige nutriëntenemissierechten die van rechtswege geannuleerd worden al de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten.
Als niet al de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties tijdelijk zijn stopgezet of als de landbouwer de exploitatie maar heeft hernomen op een gedeelte van de tot het bedrijf behorende exploitaties of delen van exploitaties, betreffen de overeenkomstige nutriëntenemissierechten die van rechtswege geannuleerd worden alleen een gedeelte van de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten. Het gedeelte van de aan die landbouwer toegekende nutriëntenemissierechten, dat van rechtswege geannuleerd wordt, is het aantal nutriëntenemissierechten, gespecificeerd volgens diersoort, dat overeenkomt met het aantal standplaatsen per diercategorie dat volgens de laatste aangifte die ingediend is voor de stopzetting, op de tijdelijk stopgezette exploitaties of delen van exploitaties aanwezig was, vermenigvuldigd met de overeenkomstige nutriëntenemissierechten, per diercategorie, vermeld in artikel 30, § 3, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§ 4. De nutriëntenemissierechten, vermeld in paragraaf 3, zijn van rechtswege geannuleerd vijf kalenderjaren na de datum, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 3°.
§ 5. De Mestbank neemt akte van de annulatie, vermeld in paragraaf 4, en brengt de betrokken landbouwer met een beveiligde zending op de hoogte van de nutriëntenemissierechten die op grond van dit artikel zijn geannuleerd.
§ 6. Ter uitvoering van artikel 32 van het Mestdecreet van 22 december 2006 kan de landbouwer bij de minister beroep aantekenen tegen de aktename, vermeld in paragraaf 5. Het beroep is ontvankelijk als dat met een beveiligde zending aangetekend wordt, binnen dertig kalenderdagen na de verzending van de beslissing, vermeld in paragraaf 5. De minister neemt binnen negentig kalenderdagen na de ontvangst van het beroep met een beveiligde zending een beslissing.".
Art. 18. Artikel 8.1.3.1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 8.1.3.1. Er worden alleen mestverwerkingscertificaten uitgereikt op basis van transportdocumenten, waarvoor de mestsamenstelling, vermeld op de betrokken transportdocumenten, bepaald is conform de bepalingen van hoofdstuk 10.".
Art. 19. In artikel 9.3.1 van hetzelfde besluit wordt het vierde lid, opgeheven.
Art. 20. Artikel 9.5.2.1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 9.5.2.1. De hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, en de reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest of andere meststoffen, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, vermeld in artikel 9.5.1.5, § 1, 1°, wordt, conform de bepalingen van hoofdstuk 10, bepaald op basis van de forfaitaire stikstof- en fosforsamenstellingscijfers, op basis van de resultaten van een of meer analyses, op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling of op basis van een berekende mestsamenstelling.
Als de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zal worden, bepaald wordt op basis van de resultaten van een of meer analyses waarvan de resultaten op het moment van het transport nog niet bekend zijn bij de voorafgaande melding, vermeld in artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, moet de erkende mestvoerder, in afwijking van artikel 9.5.1.1, § 1, 3°, de hoeveelheid mest die vervoerd zal worden, alleen uitdrukken in ton, en moet hij aangeven dat de samenstelling van de meststoffen bepaald zal worden op basis van een analyse waarvan de resultaten nog niet bekend zijn.
In afwijking van artikel 9.5.1.8 vermeldt de erkende mestvoerder bij de namelding die hoort bij een voorafgaande melding als vermeld in het tweede lid, geen reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N.
Als de analyseresultaten via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, meegedeeld worden, wordt automatisch de reëel vervoerde hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg P2O5 en in kg N, bepaald.
Als er onvoldoende geldige analyseresultaten via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, meegedeeld worden, wordt de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen, bepaald op nul kg N en nul kg P2O5.
In afwijking van het vijfde lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door de Mestbank op basis van een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling.
De automatisch bepaalde hoeveelheden, vermeld in het vierde lid, en de door de Mestbank bepaalde hoeveelheden, vermeld in het vijfde lid, worden, zowel aan de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 1°, als aan de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 2°, meegedeeld via het transportoverzicht, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De aanbieder of de afnemer kan, via de melding, vermeld in artikel 9.1.2, tweede lid, bezwaar indienen tegen de, voor het betreffende transportdocument, op het transportoverzicht vermelde vervoerde hoeveelheden, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.".
Art. 21. Aan artikel 9.5.3.1 van hetzelfde besluit wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 4. In afwijking van paragraaf 1, 5°, wordt voor burenregelingen die betrekking hebben op de meststoffen waarvan de samenstelling bepaald zal worden op basis van een of meer analyses als vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 2, onderafdeling 3, de hoeveelheid meststoffen die vervoerd zal worden, uitgedrukt als 0 kg N en 0 kg P2O5.".
Art. 22. Aan artikel 9.5.3.6 van hetzelfde besluit wordt een paragraaf 4 en een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 4. Voor burenregelingen als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 4, moet de hoeveelheid meststoffen die vervoerd is, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald worden op basis van de in de burenregeling vermelde tonnages, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 5°, en op basis van het resultaat van een of meer analyses als vermeld in hoofdstuk 10, afdeling 2, onderafdeling 3, van de betrokken soort mest, die minstens gedurende een deel van de periode, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 4°, geldig waren conform de bepalingen van hoofdstuk 10.
De Mestbank vermeldt in het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de resultaten van al de analyses die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. De aanbieder van de mest van een burenregeling als vermeld in artikel 9.5.3.1, § 4, meldt, binnen drie maanden nadat een transport ter uitvoering van de betreffende burenregeling werd uitgevoerd, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, hoeveel meststoffen, uitgedrukt in ton, er vervoerd zijn en op basis van welk analyseresultaat. In afwijking daarvan wordt voor transporten die uitgevoerd worden na 14 november van een bepaald kalenderjaar, de laatste melding gedaan uiterlijk op 15 februari van het volgende kalenderjaar.
Als de Mestbank over geen enkel analyseresultaat beschikt dat voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, of als er geen enkele melding is gedaan als vermeld in het tweede lid, blijft de hoeveelheid meststoffen die vervoerd is, bepaald op 0 kg N en 0 kg P2O5.
In afwijking van het derde lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling door de Mestbank.
§ 5. De hoeveelheden die bepaald worden met toepassing van paragraaf 1 tot en met 4, worden zowel aan de aanbieder, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 1°, als aan de afnemer, vermeld in artikel 9.5.3.1, § 1, 2°, meegedeeld via het transportoverzicht, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De aanbieder of de afnemer kan via de melding, als vermeld in artikel 9.1.2, tweede lid, bezwaar indienen tegen de voor de betreffende burenregeling op het transportoverzicht vermelde vervoerde hoeveelheden, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5.".
Art. 23. In artikel 9.5.3.9, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede ", en wordt de samenstelling van de vervoerde meststoffen meegedeeld. De minister kan bepalen dat de samenstelling van de vervoerde meststoffen, voor alle of bepaalde meststoffen moet gebeuren op basis van de forfaitaire stikstof- en fosforsamenstellingscijfers of op basis van een of meerdere analyses van de betrokken meststoffen, dat de betrokken analyseverslagen aan de Mestbank overgemaakt moeten worden en de wijze waarop dat moet gebeuren" opgeheven.
Art. 24. In hetzelfde besluit wordt aan hoofdstuk 9, afdeling 5, een onderafdeling 10, die bestaat uit artikel 9.5.10.1 tot en met 9.5.10.3, toegevoegd, die luidt als volgt:
"Onderafdeling 10. - Transporten voor gewestgrensboeren
Art. 9.5.10.1. § 1. De Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest stellen een gemeenschappelijke lijst op van gewestgrensoverschrijdende bedrijven.
De gewestgrensoverschrijdende bedrijven worden in de gemeenschappelijke lijst opgenomen als ze instemmen met de uitwisseling van de op hun bedrijf betrekking hebbende gegevens, vermeld in artikel 9.5.10.2, tussen de Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest.
De in de lijst opgenomen gewestgrensoverschrijdende bedrijven zijn gewestgrensboeren.
§ 2. De gewestgrensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest wil invoeren vanuit het Waalse Gewest of wil uitvoeren naar het Waalse Gewest, kan het transport zelf uitvoeren met eigen transportmiddelen of daarvoor een beroep doen op een erkende mestvoerder.
§ 3. Als de gewestgrensboer erkend is als erkende mestvoerder of voor het gewestgrensoverschrijdende transport een beroep doet op een erkende mestvoeder, zijn artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1 van dit besluit voor het gewestgrensoverschrijdende transport van dierlijke mest met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, van toepassing.
§ 4. De gewestgrensboer die met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op zijn exploitatie geproduceerde dierlijke mest zelf invoert met eigen transportmiddelen vanuit het Waalse Gewest, maakt voor dat gewestgrensoverschrijdende transport een gewestgrensboerdocument op. Voor de opmaak van het gewestgrensboerdocument en de uitvoering van het transport zijn artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1 van dit besluit, van toepassing, met dien verstande dat:
1° de gewestgrensboer de opgelegde verplichtingen, vermeld in de artikel 9.5.1.1 tot en met 9.5.2.1, aan de erkende mestvoerder, zelf moet nakomen;
2° er maar één exemplaar van het gewestgrensboerdocument opgemaakt moet worden;
3° de voorwaarden, vermeld in artikel 9.5.1.9, van toepassing zijn.
§ 5. Transporten waarbij met toepassing van artikel 52, 2°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, op de exploitatie van de gewestgrensboer geproduceerde dierlijke mest wordt uitgevoerd naar het Waalse Gewest, worden uitgevoerd in overeenstemming met de regelgeving van de regio van bestemming. Bij die transporten zijn altijd de documenten die krachtens de regelgeving van de regio van bestemming zijn voorgeschreven, aanwezig in het transportvoertuig.
Art. 9.5.10.2. De Mestbank en de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest wisselen gegevens uit over de gewestgrensboeren voor de opvolging van de gewestgrensoverschrijdende transporten, vermeld in artikel 9.5.10.1, § 2, van dit besluit, en voor de berekening van de mestbalans, vermeld in artikel 28, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006. De uit te wisselen gegevens hebben onder meer betrekking op:
1° de productie van dierlijke mest;
2° de mestafzetmogelijkheden;
3° de hoeveelheden dierlijke mest die gewestgrensoverschrijdend werd vervoerd;
4° de maatregelen die werden opgelegd door de Mestbank of de bevoegde autoriteit van het Waalse Gewest.
De minister stelt nadere regels vast voor de gegevensuitwisseling, vermeld in het eerste lid.
Art. 9.5.10.3. Er wordt een raadgevende commissie opgericht. De raadgevende commissie adviseert inzake de geschillen die voortvloeien uit de bepalingen van deze onderafdeling, en geeft raad aangaande de wijze waarop de gegevensuitwisseling, vermeld in artikel 9.5.10.2, verbeterd of aangepast kan worden.
De minister stelt de nadere regels vast voor de samenstelling en de werking van de raadgevende commissie.".
Art. 25. In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk 10, dat bestaat uit artikel 10, vervangen door wat volgt:
"HOOFDSTUK 10. - Monstername en analyses
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 10.1.1. In dit hoofdstuk wordt onder een soort dierlijke mest verstaan, dierlijke mest waarvoor minstens al de volgende voorwaarden voldaan zijn:
1° de vorm en de mestcode van de betrokken dierlijke mest is gelijk;
2° de dierlijke mest is op dezelfde exploitatie geproduceerd;
3° de dierlijke mest wordt afgevoerd van dezelfde exploitatie of dezelfde uitbating.
Vrachten van dezelfde soort dierlijke mest worden voor de toepassing van dit hoofdstuk als soortgelijke vrachten beschouwd, tenzij op de betrokken exploitatie de betrokken mestsoort op verschillende manieren geproduceerd wordt, waardoor de samenstelling van de betrokken mestsoort kan verschillen en er voor de betrokken mestsoort op de betrokken exploitatie verschillende, gescheiden opslagen aanwezig zijn. De Mestbank maakt voor een dergelijke exploitatie een onderscheiden identificatie mogelijk. Als de exploitant voor een soort dierlijke mest waarvoor hij geopteerd heeft voor een systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers, gebaseerd op een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest, over een onderscheiden identificatie beschikt:
1° moet hij voor de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, gebruikmaken van die onderscheiden identificatie;
2° worden voor de betrokken exploitatie vrachten van dezelfde soort dierlijke mest en met dezelfde onderscheiden identificatie als soortgelijke vrachten beschouwd.
De minister kan nadere regels stellen aangaande de vormen en mestcodes van dierlijke mest en aangaande de verschillende productiemanieren van een mestsoort die tot een verschillende mestsamenstelling kunnen leiden. De minister kan bepalen hoe sterk de samenstelling van een mestsoort moet verschillen opdat een onderscheiden identificatie mogelijk zou zijn en kan de nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop een landbouwer dit kan aantonen.
Art. 10.1.2. Als voor de bepaling van de mestsamenstelling van een analyse wordt gebruikgemaakt, wordt de monstername met bijbehorende analyse uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank opleggen dat voor bepaalde monsternames met bijbehorende analyses de aanmelding vroeger gedaan moet worden.
Afdeling 2. - Meststoffen
Onderafdeling 1. - De keuze van het systeem voor het bepalen van de mestsamenstelling
Art. 10.2.1.1. De volgende systemen worden toegepast om de mestsamenstelling te bepalen:
1° de forfaitaire mestsamenstelling;
2° het bepalen van de mestsamenstelling op basis van een of meer analyses;
3° een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling;
4° een berekende mestsamenstelling.
Art. 10.2.1.2. § 1. Elke landbouwer, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 1°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest een van de systemen, vermeld in artikel 10.2.1.1, voor het bepalen van de mestsamenstelling van elke soort dierlijke mest die op zijn bedrijf geproduceerd of afgevoerd wordt, per kalenderjaar en per exploitatie.
De landbouwer, vermeld in het eerste lid, moet per exploitatie voor elke soort dierlijke mest gedurende het volledige kalenderjaar het gekozen systeem voor het bepalen van de mestsamenstelling toepassen:
1° voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, op elk transportdocument waarop hij als aanbieder vermeld is;
2° voor het opmaken en invullen van het bemestingsplan, vermeld in artikel 4.1.1.1 van dit besluit, en van het bemestingsregister, vermeld in artikel 24, § 5, van het voormelde decreet;
3° voor het invullen op de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006, van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie of de uitbating opgeslagen waren;
4° voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die hij op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden gebruikt.
§ 2. De landbouwer maakt zijn keuzes, vermeld in paragraaf 1, bekend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, uiterlijk op 15 februari van het betrokken jaar.
In afwijking van het eerste lid maakt een landbouwer die zich in de loop van een kalenderjaar in het GBCS heeft laten identificeren als actieve landbouwer, uiterlijk op de zestigste dag na de dag waarop hij als landbouwer in het GBCS werd geïdentificeerd, zijn keuzes bekend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als een landbouwer in een bepaald kalenderjaar vóór de uiterste dag, vermeld in het eerste of het tweede lid, als aanbieder van meststoffen een transport wil uitvoeren of laten uitvoeren, moet hij voor de betrokken soort dierlijke mest, voorafgaand aan het moment van het transport een keuze als vermeld in paragraaf 1, bekend gemaakt hebben via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, vermeld in het eerste en het tweede lid. Het transport is verboden tot de landbouwer voor de betrokken soort dierlijke mest zijn keuze bekend gemaakt heeft via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Als de landbouwer op de uiterste dag, vermeld in het eerste, het tweede of het derde lid, voor een of meer soorten dierlijke mest die op zijn bedrijf geproduceerd worden, geen keuze bekendgemaakt heeft via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of via een of meer transportdocumenten als vermeld in het derde lid:
1° kiest hij voor de soorten dierlijke mest het systeem waarvoor hij het vorige kalenderjaar gekozen had als hij het vorige kalenderjaar voor de betrokken soorten dierlijke mest al voor een bepaald systeem gekozen had;
2° kiest hij voor de soorten dierlijke mest het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers als hij het vorige kalenderjaar voor de betrokken soorten dierlijke mest niet voor een bepaald systeem gekozen had. Als voor de betrokken soort dierlijke mest het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet mogelijk is, kiest hij in afwijking daarvan voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.
Art. 10.2.1.3. Elke aangifteplichtige, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 2°, of 8°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest voor het bepalen van de mestsamenstelling van de dierlijke mest of andere meststoffen die op zijn uitbating opgeslagen zijn of die vanuit zijn uitbating afgevoerd worden, voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een berekende mestsamenstelling.
Art. 10.2.1.4. Elke aangifteplichtige, vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, kiest voor het bepalen van de mestsamenstelling van de dierlijke mest of andere meststoffen die op zijn uitbating opgeslagen zijn of die vanuit zijn uitbating afgevoerd worden, voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.
Onderafdeling 2. - Het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers
Art. 10.2.2.1. In de volgende situaties of voor de volgende soorten dierlijke mest kan er niet gekozen worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers:
1° voor alle soorten dierlijke mest of andere meststoffen die niet vermeld zijn in de tabel, opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd;
2° voor alle soorten dierlijke mest die geheel of gedeeltelijk vervoerd worden naar een ander bedrijf dat een derogatiebedrijf is;
3° bij een derogatiebedrijf dat dierlijke mest ontvangt van een ander bedrijf.
De beperking, vermeld in het eerste lid, 2° en 3°, geldt niet als het een van de volgende transporten betreft:
1° een transport van dunne fractie die beschikt over een dunnefractieattest als vermeld in artikel 5.3.1.1;
2° een transport van effluent die beschikt over een effluentattest als vermeld in artikel 5.3.1.2;
3° een transport vanuit een exploitatie naar dezelfde exploitatie of naar een andere exploitatie die deel uitmaakt van hetzelfde bedrijf.
De minister kan de situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen waarvoor niet gekozen kan worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers aanpassen en kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor altijd gekozen moet worden voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers.
Art. 10.2.2.2. Als voor een soort dierlijke mest of andere meststoffen gekozen is voor het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, worden voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, de waarden gebruikt van de tabel, opgenomen in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 10.2.2.3. De exploitant die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort gebruikmaakt van het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, en waarvoor ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief zijn voor de betrokken mestsoort, vraagt aan de Mestbank de toestemming om voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De exploitant vraagt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de toestemming, vermeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de forfaitaire mestsamenstelling niet langer representatief is.
De Mestbank brengt de exploitant via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing. Als de Mestbank haar toestemming geeft om tijdelijk, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, vermeldt ze onder welke voorwaarden en voor welke periode gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint ten vroegste vanaf het moment van de toestemming van de Mestbank.
In afwijking van het vierde lid kan de exploitant bij het vragen van de toestemming, als vermeld in het tweede lid, motiveren dat er dringend meststoffen van de exploitatie afgevoerd moesten worden, en verzoeken om de periode waarin voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te laten beginnen op het moment dat de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief waren, zich hebben voorgedaan. In voorkomend geval kan de Mestbank beslissen dat de periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint voor het moment van de toestemming van de Mestbank.
De individuele vrachtanalyses die uitgevoerd werden in de periode waarvoor de Mestbank toestemming had gegeven om het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te gebruiken, worden niet beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.2, § 1, of artikel 10.2.4.4, § 1.
Als de periode, vermeld in het vierde lid, niet op een bepaalde datum eindigt, deelt de exploitant via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of met een beveiligde zending mee vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. De melding moet gedaan worden uiterlijk veertien dagen na het moment vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Vanaf het moment van de melding moet de landbouwer voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, opnieuw gebruikmaken van het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingscijfers, en kan hij niet langer gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
Onderafdeling 3. - Het bepalen van de mestsamenstelling op basis van een of meer analyses
Art. 10.2.3.1. De minister kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor niet gekozen kan worden voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses en kan situaties of soorten dierlijke mest of andere meststoffen bepalen waarvoor altijd gekozen moet worden voor het systeem waarbij de mestsamenstelling bepaald wordt op basis van een of meer analyses.
Art. 10.2.3.2. § 1. Als voor een bepaalde exploitatie of een bepaalde uitbating en voor een soort dierlijke mest of andere meststoffen gekozen is voor het systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers, gebaseerd op een of meer analyses van de soort dierlijke mest of andere meststoffen, worden voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, de waarden gebruikt van een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest. Daarbij zijn de volgende keuzes mogelijk:
1° een individuele vrachtanalyse;
2° het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses;
3° een putstaal.
De minister kan voor bepaalde situaties of bepaalde soorten dierlijke mest of andere meststoffen, de keuze vermeld in het eerste lid, beperken.
§ 2. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een vrachtanalyse gebruikt moet worden, moet die vrachtanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de monstername en de analyse zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium;
2° de monstername en de analyse hebben maar betrekking op één vracht meststoffen;
3° de monstername wordt uitgevoerd op het moment dat de meststoffen geladen worden;
4° de analyse werd uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010;
5° als de analyse betrekking heeft op een transport van dierlijke mest, waarvoor een transportdocument opgemaakt werd, wordt op het analyseverslag het nummer vermeld van dat transportdocument;
6° elke bij het transport betrokken partij kan tot een periode van twaalf maanden na het transport een kosteloos afschrift vragen van de analyses die gebruikt zijn voor het bepalen van de mestsamenstelling van de vervoerde meststoffen.
§ 3. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een putanalyse gebruikt moet worden, moet die putanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° de monstername en de analyse zijn uitgevoerd door een erkend laboratorium;
2° de monstername en de analyse hebben maar betrekking op één opslag van meststoffen;
3° de analyse werd uiterlijk op de dag dat het monster in het laboratorium ontvangen wordt, aangemeld via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010;
4° als de putanalyse gebruikt wordt voor het bepalen van de mestsamenstelling van de vervoerde meststoffen, kan elke bij het transport betrokken partij tot een periode van twaalf maanden na het transport een kosteloos afschrift vragen van die putanalyse.
Art. 10.2.3.3. Als voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, gebruikgemaakt wordt van een individuele vrachtanalyse, moet die vrachtanalyse voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° het resultaat van één individuele vrachtanalyse kan alleen gebruikt worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van die vracht dierlijke mest of andere meststoffen;
2° als voor het transport van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen een transportdocument is opgemaakt, wordt op dat transportdocument vermeld dat de mestsamenstelling bepaald wordt aan de hand van een individuele vrachtanalyse. Als de resultaten van de individuele vrachtanalyse bekend zijn, wordt de vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op basis van de resultaten van de individuele vrachtanalyse.
Als het transportdocument, vermeld in het eerste lid, betrekking heeft op meerdere vrachten, worden al die vrachten individueel geanalyseerd en wordt de vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op basis van het gemiddelde van de resultaten van de verschillende individuele vrachtanalyses.
Art. 10.2.3.4. § 1. Als de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald wordt op basis van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses, zijn er minimaal twee of meer individuele vrachtanalyses, die voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° er zit tussen de eerste en de laatste individuele monstername maximaal zeven dagen;
2° de individuele vrachtanalyses hebben betrekking op soortgelijke vrachten;
3° de aanbieder van de meststoffen is dezelfde exploitant of uitbater.
Als via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie, vermeld in artikel 53/1, § 1, van het VLAREL van 19 november 2010, twee of meer individuele vrachtanalyses aangemeld worden, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt verondersteld dat de analyses bedoeld zijn voor de bepaling van de mestsamenstelling aan de hand van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses.
In afwijking van het tweede lid kan de aanbieder van de meststoffen aan de Mestbank meedelen dat de betrokken analyses bedoeld zijn voor de bepaling van de mestsamenstelling van een individuele vracht op basis van een vrachtanalyse van de betrokken vracht.
De minister kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop het gemiddelde, als vermeld in het eerste lid, berekend wordt, aangaande de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, aangaande de wijze waarop de webapplicatie als vermeld in het tweede lid, gebruikt moet worden en aangaande de wijze waarop de mededeling, vermeld in het derde lid, moet gebeuren.
§ 2. De gemiddelde mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, moet gebruikt worden voor:
1° alle vrachten die individueel bemonsterd werden en waarvan het resultaat van de individuele vrachtanalyses gebruikt is voor het bepalen van die gemiddelde mestsamenstelling;
2° alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden in de drie maanden na de datum waarop de eerste individuele monstername die gebruikt is voor het bepalen van die gemiddelde mestsamenstelling, uitgevoerd werd.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, twee of meer soortgelijke vrachten individueel bemonsterd worden voor de bepaling van een nieuwe gemiddelde mestsamenstelling, of als er een putstaal als vermeld in artikel 10.2.3.5, genomen wordt dat betrekking heeft op de soort dierlijke mest of andere meststoffen, gelden in afwijking van het eerste lid, de volgende voorwaarden:
1° de nieuwe gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal moet gebruikt worden voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden vanaf de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de nieuwe gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is;
2° voor de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de nieuwe gemiddelde mestsamenstelling en voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de nieuwe gemiddelde mestsamenstelling en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de nieuwe gemiddelde samenstelling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de oude of de nieuwe gemiddelde samenstelling. De oude gemiddelde samenstelling kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is;
3° voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van het putstaal en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de resultaten van het putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de oude gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal. De oude gemiddelde samenstelling kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een soortgelijke vracht individueel bemonsterd wordt als vermeld in artikel 10.2.3.3, geldt in afwijking van het eerste lid dat het resultaat van de individuele vrachtanalyse gebruikt moet worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen.
Art. 10.2.3.5. Voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, kan alleen gebruikgemaakt worden van een putstaal als in de opslag die bemonsterd wordt geen mengmest die afkomstig is van varkens, is opgeslagen.
§ 2. Het resultaat van een putstaal, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, moet gebruikt worden voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, op alle transportdocumenten waarvoor aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het putstaal moet afkomstig zijn van de opslag van waaruit de vracht vervoerde meststoffen afkomstig is;
2° de betrokken vracht vervoerde meststoffen moet uitgevoerd worden in de drie maanden na de datum waarop de betrokken monstername werd uitgevoerd;
3° de mestsamenstelling van de betrokken opslag mag tussen het moment van de monstername en het moment van transport niet significant gewijzigd zijn. Daaronder wordt minstens verstaan dat er aan de betrokken opslag sinds het moment van de monstername geen meststoffen meer zijn toegevoegd, behalve dierlijke mest die geproduceerd is op dezelfde exploitatie als die waar de mestopslag ligt, en op voorwaarde dat het een toevoeging met een mestsoort betreft die op het moment van de monstername al in de mestopslag aanwezig was.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, twee of meer vrachten die afkomstig zijn van de betrokken opslag, individueel bemonsterd worden voor de bepaling van een gemiddelde mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.3.4, of als er van die opslag een nieuw putstaal genomen wordt, gelden in afwijking van het eerste lid de volgende voorwaarden:
1° de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het nieuwe putstaal moet gebruikt worden voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden vanaf de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het nieuwe putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is;
2° voor de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling en voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van de eerste individuele monstername die gebruikt wordt voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de gemiddelde samenstelling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor de gemiddelde samenstelling of het resultaat van het putstaal. Het resultaat van het putstaal kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, als vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is;
3° voor alle soortgelijke vrachten die uitgevoerd worden tussen het uitvoeren van het nieuwe putstaal en de tweede werkdag die volgt op de dag waarop de resultaten van het nieuwe putstaal via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld is, kan gekozen worden voor het resultaat van het oude putstaal of dat van het nieuwe putstaal. Het resultaat van het oude putstaal kan alleen gebruikt worden als de termijn van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, nog niet overschreden is.
Als in de periode van drie maanden, vermeld in het eerste lid, 2°, voor het bepalen van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een vracht die afkomstig is van de betrokken opslag, individueel bemonsterd wordt als vermeld in artikel 10.2.3.3, geldt in afwijking van het eerste lid dat het resultaat van de individuele vrachtanalyse gebruikt moet worden voor het bepalen van de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen.
Art. 10.2.3.6. Voor het invullen op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°, moet per opslag de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald worden op basis van een gemiddelde mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.3.4, die bepaald is op basis van twee of meer vrachten die afkomstig zijn van de betrokken opslag of op basis een putstaal van de betrokken opslag als vermeld in artikel 10.2.3.5, en moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden:
1° de eerste individuele monstername die gebruikt is voor het bepalen van de gemiddelde mestsamenstelling of het betrokken putstaal, werd ten vroegste op 1 oktober van het afgelopen kalenderjaar genomen;
2° aan de betrokken opslag werden sinds het moment van de staalname geen meststoffen meer toegevoegd, behalve dierlijke mest die geproduceerd op dezelfde exploitatie als die waar de mestopslag ligt, en op voorwaarde dat het een toevoeging met een mestsoort betreft die op het moment van de staalname al in de mestopslag aanwezig was.
Als voor een opslag er meerdere gemiddelde samenstellingen, meerdere putstalen, of zowel een gemiddelde samenstelling als een putstaal, beschikbaar zijn, die alle voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van de meest recente monstername.
Als er voor een opslag geen enkele gemiddelde samenstelling en geen enkel putstaal beschikbaar is conform de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, wordt de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen bepaald op basis van het gemiddelde van al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op de mestsoort die in de betrokken opslag opgeslagen is, en die genomen zijn na 1 januari van het afgelopen jaar. Daarvoor moeten er minimaal twee individuele vrachtanalyses beschikbaar zijn.
Als er voor een opslag geen enkele gemiddelde samenstelling en geen enkel putstaal beschikbaar is conform de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, en er sinds 1 januari van het afgelopen jaar niet minimaal twee individuele vrachtanalyses geanalyseerd zijn die betrekking hebben op de mestsoort die in de betrokken opslag opgeslagen is, wordt voor het bepalen van de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen gebruikgemaakt van de forfaitaire waarde. Als voor de betrokken mestsoort geen forfaitaire waarde opgenomen is in de tabel, in bijlage 6, die bij dit besluit is gevoegd, moet een putstaal genomen worden en wordt het resultaat van dat putstaal gebruikt om de mestsamenstelling van de opgeslagen meststoffen te bepalen.
Onderafdeling 4. - Het systeem waarbij de mestsamenstellingscijfers gebaseerd worden op een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling van de soort dierlijke mest
Art. 10.2.4.1. § 1. Een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor het bepalen van de samenstelling van een op de exploitatie geproduceerde soort mengmest die afkomstig is van varkens, waarvan de landbouwer op basis van individuele vrachtanalyses aantoont dat de samenstelling stabiel is.
Een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor varkensmest van dezelfde soort dierlijke mest. Als een landbouwer voor een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kiest, moet hij voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op varkensmest van dezelfde soort dierlijke mest, gebruikmaken van die bedrijfsspecifieke samenstelling.
Als de landbouwer voor de betrokken soort varkensmest over een onderscheiden identificatie beschikt als vermeld in artikel 10.1.1, tweede lid, kan hij in afwijking van het tweede lid per onderscheiden identificatie een afzonderlijke bedrijfsspecifieke mestsamenstelling krijgen. In voorkomend geval gelden al de volgende voorwaarden:
1° de onderscheiden bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde wordt gedurende het volledige kalenderjaar voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de onderscheiden mestsoort, gebruikt;
2° voor de toepassing van deze onderafdeling wordt per afzonderlijke bedrijfsspecifieke mestsamenstelling alleen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op de betrokken onderscheiden mestsoort;
3° voor elk van de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstellingen afzonderlijk wordt voldaan waan de voorwaarden in deze onderafdeling.
De minister kan nadere regels stellen aangaande de wijze waarop een onderscheiden identificatie gebruikt moet worden en aangaande de voorwaarden, vermeld in het derde lid, die vervuld moeten zijn, als gebruik gemaakt wordt van een onderscheiden identificatie.
§ 2. Als voor een bepaalde mestsoort de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, bepaald wordt op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, moet gedurende het volledige kalenderjaar voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op die mestsoort, de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde gebruikt worden.
In afwijking van het eerste lid kan de landbouwer die in de loop van een kalenderjaar voor een betrokken mestsoort nog een of meer individuele vrachtanalyses moet laten uitvoeren om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.2, voor de betrokken mestsoort in de loop van het kalenderjaar met de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling starten. In voorkomend geval kan voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de betrokken mestsoort en die zich voordoen vóór de melding van de Mestbank, vermeld in artikel 10.2.4.3, § 2, tweede lid, gebruikgemaakt worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 vraagt de landbouwer die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort gebruikmaakt van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en waarvoor, ten gevolge van uitzonderlijke omstandigheden, voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen, de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is voor die mestsoort, aan de Mestbank de toestemming om voor een beperkte periode of een beperkte hoeveelheid meststoffen, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De landbouwer vraagt via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de toestemming, vermeld in het eerste lid, en vermeldt daarbij de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is.
De Mestbank brengt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van haar beslissing. Als de Mestbank haar toestemming geeft om tijdelijk, voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruik te maken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, vermeldt ze onder welke voorwaarden en voor welke periode gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
De periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint ten vroegste vanaf het moment van de toestemming van de Mestbank. In afwijking daarvan kan de landbouwer, bij het vragen van de toestemming, vermeld in het tweede lid, motiveren dat er dringend meststoffen van het bedrijf afgevoerd moesten worden, en verzoeken om de periode waarin voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort, gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te laten beginnen op het moment dat de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief was, zich hebben voorgedaan. In voorkomend geval kan de Mestbank beslissen dat de periode waarvoor gebruikgemaakt kan worden van het systeem, vermeld in onderafdeling 3, begint voor het moment van de toestemming van de Mestbank.
Met de individuele vrachtanalyses die uitgevoerd werden in de periode waarvoor de Mestbank toestemming had gegeven om het systeem, vermeld in onderafdeling 3, te gebruiken, wordt als volgt rekening gehouden:
1° ze worden niet beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.4, § 1;
2° ze worden niet in rekening gebracht bij de controle of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2.
Als de periode, vermeld in het vierde lid, niet eindigt op een bepaalde datum, deelt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket of met een beveiligde zending mee vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Die melding moet gedaan worden uiterlijk veertien dagen na het moment vanaf wanneer de uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling niet langer representatief is, de mestsamenstelling van de betrokken mestsoort niet langer beïnvloeden. Vanaf het moment van de melding moet voldaan worden aan al de onderstaande voorwaarden:
1° de landbouwer moet voor het bepalen van de samenstelling van de betrokken mestsoort opnieuw gebruikmaken van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en hij kan niet langer gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3;
2° de individuele vrachtanalyses die uitgevoerd worden op vrachten van de betrokken mestsoort worden beschouwd als individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht als vermeld in artikel 10.2.4.4, § 1, en worden in rekening gebracht bij de controle of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2.
Art. 10.2.4.2. § 1. Om aan te tonen dat de samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest stabiel is, wordt rekening gehouden met al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten.
Er moeten minimaal vier individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten beschikbaar zijn.
Zowel voor stikstof als voor fosfaat wordt op basis van al de beschikbare individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten, het verschil bepaald tussen het analyseresultaat met de hoogste samenstelling, uitgedrukt respectievelijk in kg N of in kg P2O5, en het analyseresultaat met de laagste samenstelling, uitgedrukt respectievelijk in kg N of in kg P2O5.
De samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest is stabiel als het verschil, berekend conform het derde lid, zowel voor stikstof als voor fosfaat, kleiner is dan het toegelaten verschil, vermeld in de volgende tabel, rekening houdend met het aantal individuele vrachtanalyses op basis waarvan het verschil berekend werd:

Aantal individuele vrachtanalyses op basis waarvan het verschil berekend werd Toegelaten verschil, uitgedrukt in kg N per ton Toegelaten verschil, uitgedrukt in kg P2O5 per ton
4 0,80 1,60
5 0,80 1,60
6 1,20 2,00
7 1,60 2,40
8 2,00 3,00
9 2,40 3,60
10 of meer 3,00 4,40


§ 2. Voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, wordt rekening gehouden met alle individuele vrachtanalyses die vanaf 1 januari 2018 via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket bezorgd zijn en die betrekking hebben op soortgelijke vrachten.
In afwijking van het eerste lid kunnen landbouwers die voor 1 januari 2018 regelmatig stalen namen van soortgelijke vrachten, aan de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket vragen dat ook met die stalen rekening wordt gehouden. De Mestbank deelt haar beslissing mee via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij met welke individuele vrachtanalyses die genomen zijn voor 1 januari 2018, er rekening zal worden gehouden.
De Mestbank voorziet in een automatische validatie van alle ontvangen vrachtanalyses. Voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, wordt alleen rekening gehouden met vrachtanalyses die via het systeem gevalideerd zijn. Als een vrachtanalyse niet door het systeem gevalideerd wordt, informeert de Mestbank de betrokken landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij de reden van niet-validatie.
§ 3. In afwijking van paragraaf 2 kan de Mestbank in voorkomend geval op gemotiveerd verzoek van de landbouwer beslissen dat er geen rekening gehouden wordt met de resultaten van bepaalde individuele vrachtanalyses. Als er met bepaalde individuele vrachtanalyses geen rekening wordt gehouden, wordt dat op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket vermeld.
Als een landbouwer in een bepaald kalenderjaar voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingswaarden heeft gebruikt, wordt in afwijking van het eerste lid geen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op die mestsoort en die genomen zijn voor het kalenderjaar waarin voor die mestsoort het systeem van de forfaitaire mestsamenstellingswaarden gebruikt werd.
§ 4. Als een landbouwer voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarden gebruikt en een herrekening van zijn bedrijfsspecifieke mestsamenstellingswaarde wil, meldt hij dat aan de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt hij waarom hij voor de betrokken mestsoort een herrekening wil.
Bij een verzoek om herrekening als vermeld in het eerste lid, wordt, in afwijking van paragraaf 2 voor de toetsing aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, alleen rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten en die uitgevoerd zijn nadat de landbouwer een melding als vermeld in het eerste lid, gedaan heeft.
Art. 10.2.4.3. § 1. De resultaten van individuele vrachtanalyses worden via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket bezorgd. De ontvangen resultaten worden automatisch getoetst aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.2, § 1.
Als op basis van de ontvangen resultaten blijkt dat de samenstelling van een bepaalde op de exploitatie geproduceerde soort varkensmest stabiel is, brengt de Mestbank via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket de betrokken landbouwer op de hoogte en deelt daarbij de gemiddelde samenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, mee.
§ 2. De landbouwer die voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, wil bepalen op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.4.1, § 1, derde lid, 3°, deelt dat mee aan de Mestbank, via het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket.
De Mestbank deelt de landbouwer binnen dertig dagen mee of de landbouwer voor een bepaalde exploitatie en voor de betrokken mestsoort de hoeveelheid meststoffen kan bepalen op basis van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling en deelt daarbij de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, voor de betrokken mestsoort mee. De Mestbank vermeldt ook op basis van welke individuele vrachtanalyses de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling is berekend.
De landbouwer moet vanaf de melding van de Mestbank, vermeld in het tweede lid, voor al de gevallen, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, die betrekking hebben op de betrokken mestsoort de betrokken bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruiken.
Art. 10.2.4.4. § 1. De landbouwer die voor een bepaalde mestsoort een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruikt, toont jaarlijks via minimaal één individuele vrachtanalyse van een soortgelijke vracht aan dat die mestsoort over een stabiele samenstelling beschikt.
In afwijking van het eerste lid moet de landbouwer over minimaal twee individuele vrachtanalyses van een soortgelijke vracht beschikken in het eerste kalenderjaar dat hij voor een bepaalde exploitatie en voor de betrokken mestsoort voor het volledige kalenderjaar gebruikmaakt van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling.
§ 2. Voor elke landbouwer die voor een bepaalde exploitatie gebruikmaakt van een bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, wordt jaarlijks tegen 1 januari gecontroleerd of de samenstelling van de betrokken mestsoort nog altijd stabiel is.
De samenstelling van de betrokken mestsoort is nog altijd stabiel als de betrokken landbouwer minimaal beschikt over een aantal individuele vrachtanalyses als vermeld in paragraaf 1, en op voorwaarde dat voor alle betrokken individuele vrachtanalyses, aan al de volgende voorwaarden voldaan is:
1° het verschil tussen de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg N, en de samenstelling, uitgedrukt in kg N, vermeld op de betrokken individuele vrachtanalyse, is kleiner dan 0,75 kg N;
2° het verschil tussen de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, uitgedrukt in kg P2O5, en de samenstelling, uitgedrukt in kg P2O5, die vermeld is op de betrokken individuele vrachtanalyse, is kleiner dan 1 kg P2O5.
De betrokken individuele vrachtanalyses die gebruikt worden voor de beoordeling, vermeld in het tweede lid, zijn al de individuele vrachtanalyses die betrekking hebben op soortgelijke vrachten en waarvan de resultaten niet gebruikt werden voor de berekening van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, en niet al bij een eerdere beoordeling als vermeld in het tweede lid, meegenomen werden.
Voor de beoordeling, vermeld in het tweede lid, wordt zowel rekening gehouden met individuele vrachtanalyses die uitgevoerd zijn in opdracht van de betrokken landbouwer, als met individuele vrachtanalyses die uitgevoerd zijn in opdracht van de Mestbank of derden.
De Mestbank vermeldt het resultaat van de beoordeling op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket en vermeldt daarbij de individuele vrachtanalyses op basis waarvan de beoordeling gedaan is.
Art. 10.2.4.5. § 1. Als uit de controle, vermeld in 10.2.4.4, blijkt dat de samenstelling nog altijd stabiel is, kan voor de betrokken mestsoort de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling blijven gelden.
De Mestbank kan aan de landbouwer een herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voorstellen via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer die de door de Mestbank herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling wil gebruiken, deelt dat mee via de melding, vermeld in artikel 10.2.1.2.
§ 2. Als uit de controle blijkt dat niet voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 10.2.4.4, § 2, of als vastgesteld wordt dat de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling gebruikt wordt voor het bepalen van de samenstelling van meststoffen waarvan blijkt dat de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling er niet representatief voor is, kan de landbouwer voor de betrokken exploitatie en voor de betrokken mestsoort niet langer het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling toepassen.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank in de gevallen, vermeld in het eerste lid, de landbouwer voorstellen om het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voor de betrokken mestsoort te blijven gebruiken, in voorkomend geval met een herrekende bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, mits naleving van een aantal bijkomende maatregelen.
De Mestbank stelt de landbouwer via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket op de hoogte van het feit dat hij voor de betrokken exploitatie en voor de betrokken mestsoort niet langer het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling kan toepassen. In voorkomend geval is die melding vergezeld van een voorstel van de Mestbank als vermeld in het tweede lid.
§ 3. Als de landbouwer die het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling voor een bepaalde exploitatie en voor een bepaalde mestsoort niet langer kan toepassen, en voor het betreffende kalenderjaar voor de betrokken mestsoort gekozen had voor het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, moet hij voor de rest van het kalenderjaar gebruikmaken van het systeem, vermeld in onderafdeling 3.
Art. 10.2.4.6. § 1. Voor het invullen, op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op de exploitatie opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°, wordt voor elke opslag waarin alleen een mestsoort opgeslagen is waarvoor gebruikgemaakt wordt van het systeem van de bedrijfsspecifieke mestsamenstelling, de mestsamenstelling bepaald op basis van de bedrijfsspecifieke mestsamenstellingscijfers voor die mestsoort.
Als een landbouwer voor een mestsoort beschikt over een toestemming als vermeld in artikel 10.2.4.1, § 3, en de periode waarvoor die toestemming geldt, de datum omvat waarvan meegedeeld moet worden hoeveel meststoffen er op die datum opgeslagen waren, wordt, in afwijking van het eerste lid de mestsamenstelling van de betrokken opgeslagen meststoffen bepaald conform artikel 10.2.3.6.
Onderafdeling 5. - De berekende mestsamenstelling
Art. 10.2.5.1. Een berekende mestsamenstelling kan alleen gebruikt worden voor:
1° de afvoer van meststoffen vanuit een mestverzamelpunt of van bij een erkende mestvoerder;
2° het invullen op de aangifte van de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, die op het mestverzamelpunt of bij de erkende mestvoerder opgeslagen waren, vermeld in artikel 10.2.1.2, § 1, tweede lid, 3°.
Bij het systeem van de berekende mestsamenstelling wordt de mestsamenstelling per mestopslag berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige dierlijke mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt rekening gehouden met de mestsamenstelling en de tonnages, vermeld op de transportdocumenten die betrekking hebben op de aanvoer of de afvoer van dierlijke mest naar die opslag.
De uitbater of de erkende mestvoerder kan dat systeem ook combineren met een of meer analyses als vermeld in onderafdeling 3.
Als het systeem van de berekende mestsamenstelling gecombineerd wordt met een individuele vrachtanalyse als vermeld in artikel 10.2.3.3, gelden al de volgende voorwaarden:
1° de mestsamenstelling van de betrokken vracht dierlijke mest of andere meststoffen wordt bepaald op basis van de resultaten van de betrokken individuele vrachtanalyse;
2° de mestsamenstelling voor de betrokken mestopslag blijft berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige dierlijke mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt ook rekening gehouden met de mestsamenstelling en de tonnages van de vracht die individueel bemonsterd is.
Als het systeem van de berekende mestsamenstelling gecombineerd wordt met het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses, vermeld in artikel 10.2.3.4, of met een putstaal als vermeld in artikel 10.2.3.5, wordt de mestsamenstelling voor de betrokken mestopslag bepaald op basis van het gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses of op basis van het putstaal, zolang er aan de betrokken opslag sinds het moment van de monstername of monsternames geen meststoffen meer worden toegevoegd. Als er opnieuw meststoffen aan de betrokken opslag toegevoegd worden, worden de mestsamenstellingscijfers berekend op basis van een voortschrijdend, gewogen gemiddelde van de mestsamenstelling van de in de betrokken mestopslag aanwezige mest. Voor de berekening van het gemiddelde wordt rekening gehouden met de mestsamenstelling zoals die blijkt uit het betrokken gemiddelde van twee of meer individuele vrachtanalyses of uit het betrokken putstaal, met de hoeveelheid meststoffen die in de betrokken mestopslag nog aanwezig waren op het moment dat er opnieuw meststoffen aan die opslag toegevoegd werden, en met de gegevens die vermeld zijn op de transportdocumenten die betrekking hebben op de aanvoer of de afvoer van meststoffen naar die opslag vanaf het moment dat er opnieuw meststoffen aan die opslag toegevoegd worden.
Onderafdeling 6. - De controle en de opvolging van de verschillende systemen voor de bepaling van de mestsamenstelling
Art. 10.2.6.1. § 1. Als de Mestbank vaststelt dat een aanbieder van meststoffen de bepalingen van dit hoofdstuk niet naleeft of voor het bepalen van de mestsamenstelling een systeem gebruikt waarvan blijkt of waarvan vermoedt wordt dat de mestsamenstelling die via het gebruikte systeem verkregen is, niet representatief is voor alle of een groot deel van de transporten die betrekking hebben op de betrokken mestsoort, kan de Mestbank de betrokken aanbieder een of meer maatregelen opleggen.
De maatregelen die de Mestbank kan opleggen, vermeld in het eerste lid, zijn onder meer:
1° het beperken van de mogelijkheden voor het bepalen van de mestsamenstelling;
2° het verplichten om extra monsternames met bijbehorende analyses uit te laten voeren;
3° het beperken van de termijn tussen de eerste en de laatste individuele monstername, vermeld in artikel 10.2.3.4, § 1, eerste lid, 1° ;
4° het beperken van de periode waarin de gemiddelde mestsamenstelling gebruikt kan worden, vermeld in artikel 10.2.3.4, § 2, eerste lid, 2° ;
5° het beperken van de monsternames met bijbehorende analyses waarmee voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk rekening kan worden gehouden voor de bepaling van de mestsamenstelling;
6° het verplichten om de monstername of de analyse sneller dan vermeld in artikel 10.1.2 of 10.2.3.2, § 2, 4°, of § 3, 3°, aan te melden;
7° het beperken van de periode waarin de resultaten van een putstaal gebruikt kunnen worden, vermeld in artikel 10.2.3.5, § 2, eerste lid, 2° ;
8° het verplichten om een door de Mestbank op basis van een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling te gebruiken.
Een beperking van de mogelijkheden voor het bepalen van de mestsamenstelling als vermeld in het tweede lid, 1°, kan zowel betrekking hebben op de keuzemogelijkheden, vermeld in artikel 10.2.1.1, als op de keuzemogelijkheden, vermeld in artikel 10.2.3.2. De beperkingen die opgelegd worden, kunnen betrekking hebben op alle mestsoorten die een aanbieder aanbiedt of maar op welbepaalde door de Mestbank aangeduide mestsoorten.
Als de Mestbank een verplichting om extra analyses te nemen als vermeld in het tweede lid, 2°, oplegt, bepaalt ze aan welke voorwaarden de extra analyses moeten voldoen en op welke wijze rekening moet worden gehouden met de resultaten van de betrokken extra analyses. De verplichting om extra analyses te nemen, kan een voorwaarde zijn om een bepaalde mogelijkheid voor het bepalen van de mestsamenstelling als vermeld in artikel 10.2.1.1 of 10.2.3.2, te kunnen gebruiken.
De maatregelen, vermeld in deze paragraaf, kunnen ook samen opgelegd worden.
§ 2. Als de Mestbank beslist om een of meer maatregelen als vermeld in paragraaf 1, op te leggen, brengt ze de betrokken aanbieder van meststoffen daarvan op de hoogte met een beveiligde zending en via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Art. 10.2.6.2. § 1. Als conform de bepalingen van dit hoofdstuk op een transportdocument voor het bepalen van de hoeveelheid vervoerde meststoffen, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5, een systeem gebruikt moet worden waarbij de mestsamenstellingscijfers gebaseerd moeten worden op een of meer analyses van de betrokken soort dierlijke mest, en zolang er onvoldoende geldige analyseresultaten bekend zijn om de mestsamenstelling voor het betrokken transport te bepalen conform de bepalingen van dit hoofdstuk, wordt de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen bepaald op nul kg N en nul kg P2O5.
In afwijking van het eerste lid kan de Mestbank beslissen om, voor de afnemer van de betrokken meststoffen, de op basis van het betrokken transportdocument vervoerde hoeveelheid meststoffen te bepalen op basis van de forfaitaire mestsamenstelling of op basis van een door een of meer analyses bepaalde mestsamenstelling door de Mestbank. De Mestbank brengt de betrokken afnemer van de meststoffen op de hoogte van haar beslissing via de transportoverzichten, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2.
De vervoerde hoeveelheid meststoffen, bepaald conform het eerste en het tweede lid, wordt vermeld op de transportoverzichten, vermeld in artikel 9.1.1 en 9.1.2. De betrokken aanbieder of afnemer die daartegen bezwaar wil indienen, kan dat doen conform de bezwaarprocedure, vermeld in artikel 9.1.1, vierde lid, en artikel 9.1.2, tweede lid.
Onderafdeling 7. - Bezwaarbehandeling
Art. 10.2.7.1. Tegen de beslissingen, vermeld in dit hoofdstuk, met uitzondering van de beslissingen, vermeld in artikel 10.2.6.2, kan binnen een termijn van dertig dagen, te rekenen vanaf de dag dat de betrokken beslissing op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, werd meegedeeld, bezwaar ingediend worden.
Het bezwaar wordt ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen drie maanden. Het indienen van een bezwaar schorst de beslissing niet.".
Art. 26. In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk 12, dat bestaat uit artikel 12, vervangen door wat volgt:
"HOOFDSTUK 12. - Organisatie
Afdeling 1. - De Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 12.1.1. § 1. Er wordt een Verificatiecommissie opgericht die de Mestbank adviseert over de aanvragen tot correctie als vermeld in artikel 41bis, § 3, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
De minister benoemt de leden van de Verificatiecommissie op de volgende wijze:
1° op voordracht van de Vlaamse Landmaatschappij, voor de leden, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 1°, van het voormelde decreet;
2° op voordracht van het Departement Landbouw en Visserij van het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 2°, van het voormelde decreet;
3° op voordracht van het Agentschap voor Natuur en Bos, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 3°, van het voormelde decreet;
4° na aanduiding door de Vlaamse Landmaatschappij, voor het lid, vermeld in artikel 41bis, § 3, derde lid, 4°, van het voormelde decreet.
§ 2. De minister benoemt per effectief lid een plaatsvervanger. De plaatsvervangende leden worden benoemd volgens dezelfde procedure als de procedure die respectievelijk bepaald is voor de effectieve leden.
§ 3. De zetel van de Verificatiecommissie is gevestigd in de Gulden Vlieslaan 72, 1060 Brussel.
Afdeling 2. - De ambtenaren die belast zijn met de inning en de invordering
Art. 12.2.1. § 1. Het afdelingshoofd van de Mestbank is gemachtigd om de administratieve geldboetes, vermeld in het Mestdecreet van 22 december 2006, op te leggen.
Het voormelde afdelingshoofd is ook bevoegd voor het kwijtschelden of verminderen van de administratieve geldboete en het verlenen van uitstel van betaling, conform artikel 66 en 67 van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Bij afwezigheid wordt het voormelde afdelingshoofd voor de taken, vermeld in het eerste en het tweede lid, vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij, die door het afdelingshoofd wordt aangewezen.
§ 2. De gedelegeerd bestuurder van de Vlaamse Landmaatschappij is gemachtigd tot:
1° het viseren, het uitvoerbaar verklaren en het eensluidend verklaren van het dwangbevel, vermeld in artikel 68 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
2° het verzoeken om de hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet;
3° het laten doorlichten of handlichten van de hypothecaire inschrijving, vermeld in artikel 70 van het voormelde decreet.
Bij afwezigheid wordt de gedelegeerd bestuurder voor de taken, vermeld in het eerste lid, vervangen door een ambtenaar van niveau A van de Vlaamse Landmaatschappij, die door de gedelegeerd bestuurder wordt aangewezen.
Art. 27. Aan hoofdstuk 13, afdeling 1, van hetzelfde besluit worden een artikel 13.1.2 tot en met 13.1.5 toegevoegd, die luiden als volgt:
"Art. 13.1.2. In afwijking van artikel 7.4.4.2 van dit besluit wordt voor overdrachten van nutriëntenemissierechten waarvoor de aanvraag tot overname uiterlijk op 2 januari 2018 door de Mestbank ontvangen werd, het jaarlijkse aantal te verwerken kilogram N berekend conform de formule, vermeld in artikel 22, § 1, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Art. 13.1.3. In afwijking van hoofdstuk 7 van dit besluit worden dossiers over nutriëntenhaltes of nutriëntenemissierechten, die uiterlijk op 2 januari 2018 door de Mestbank ontvangen werden, met inbegrip van de afhandeling van de beroepen die ingesteld werden tegen de beslissingen in dergelijke dossiers, of dossiers die rechtstreeks voortvloeien uit een geschil dat bij een rechtbank aanhangig werd gemaakt vóór 2 januari 2018, afgehandeld conform de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Art. 13.1.4. Voor landbouwers die aan bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking doen op basis van een aanvraag als vermeld in artikel 27 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking zoals van kracht vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 en van diverse besluiten in uitvoering van het Mestdecreet van 22 december 2006, ingediend vóór 1 januari 2018, worden de aanvragen als volgt beoordeeld:
1° de beoordeling van de aanvragen voor de kalenderjaren 2017 en vroeger gebeurt overeenkomstig de bepalingen van het voormelde besluit, op voorwaarde dat de beslissingen met een beveiligde zending of via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket meegedeeld worden;
2° de beoordeling van de aanvragen voor het kalenderjaar 2018 en latere kalenderjaren gebeurt conform de bepalingen van hoofdstuk 7, afdeling 5.
In afwijking van het eerste lid, 2°, wordt voor aanvragen als vermeld in het eerste lid, die betrekking hebben op dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, voor het bepalen van de hoeveelheid mest die de betrokkene in het kalenderjaar 2018 en latere kalenderjaren moet verwerken, conform artikel 7.5.3.1, de netto-uitbreiding, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, tweede lid, voor dieren van de diersoort varkens, met uitzondering van dieren van de diercategorie biggen van 7 tot 20 kg, berekend op basis van de waarden, vermeld in artikel 7.5.2.1, § 2, derde lid.".
Art. 28. De bijlage bij hetzelfde besluit wordt vervangen door bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 29. Aan hetzelfde besluit wordt een bijlage 2 toegevoegd, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 30. Aan hetzelfde besluit worden een bijlage 3 tot en met 6 toegevoegd, die bij dit besluit zijn gevoegd.
Art. 31. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de toewijzing, het gebruik en de overname van de nutriëntenemissierechten en betreffende de bedrijfsontwikkeling na bewezen mestverwerking, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016;
2° het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 houdende nadere bepalingen aangaande de inventarisatie van gegevens in het kader van het decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 4 september 2009 en 28 oktober 2016, met uitzondering van artikel 20;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 3 april 2009 betreffende de nadere regels inzake het nutriëntenbalansstelsel als vermeld in artikel 25 van het Mestdecreet, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011, 9 mei 2014 en 30 januari 2015;
4° het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2010 betreffende de inventarisatie, de kennisgeving, de aanvraag tot correctie en de oprichting en de werking van de Verificatiecommissie, vermeld in artikel 41bis van het mestdecreet van 22 december 2006, en betreffende wijziging van artikelen 13 en 33 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2008 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 oktober 2016;
5° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 juli 2011 tot uitvoering van diverse bepalingen van het Mestdecreet van 22 december 2006, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013;
6° het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2012 tot bepaling van de nitraatresidudrempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, tweede lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, het laatst gewijzigd bij het ministerieel besluit van 20 december 2016;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2013 tot bepaling van de nadere regels voor het vervoer van meststoffen en houdende uitwerking van de uitzonderingen voor educatieve demonstraties en wetenschappelijke proefnemingen in het kader van het Mestdecreet van 22 december 2006, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 oktober 2015 en 28 oktober 2016.
Art. 32. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2018.
De artikelen 10, 24 en 29 hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2017."
Art. 33. De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 22 december 2017.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
G. BOURGEOIS
De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw,
J. SCHAUVLIEGE



  Nieuwsflash
 
INTERPOM 2024Lees meer
 
 
Attert is de rijkste gemeente en Sint-Joost-ten-Node de armste in 2022 Lees meer
 
 
Diepgronder staat niet garant voor goede bodemstructuur Lees meer
 
 
Beleids- en begrotingstoelichting Omgeving. Begroting 2025Lees meer
 
 
Beleids- en begrotingstoelichting Landbouw en Tuinbouw Begroting 2025 Lees meer
 
 
Ontdek de voordelen van GLB-steunmaatregelen voor jouw teeltplan 2025 Lees meer
 
 
Plantenwortels veranderen hun groeipatroon tijdens de ‘puberteit’ Lees meer
 
 
Extremer weerLees meer
 
 
Opnieuw recorduitstoot CO˛Lees meer
 
 
Gezond en duurzaam voedsel voor de toekomstLees meer
 
 
Statuut gemeentelijke schattingscommissies Lees meer
 
 
Impact noodweer Spanje op de Vlaamse prijsevolutie groenten en fruitLees meer
 
 
Landbouw in 2024: minder wintergewassen door hevige regen Lees meer