De bedrijven engageren zich om energiebesparende maatregelen uit te voeren die op basis van energieaudits en energieplannen economisch rendabel zijn. De overheden volgen de uitvoering van de maatregelen nauwgezet op. In ruil krijgen de bedrijven bepaalde kortingen op hun energiefactuur en legt de overheid geen bijkomende administratieve lasten of nieuwe regelgeving op.
Daarnaast bestaan er ook nog enkele zogenaamde verbredingsthema’s. Daarbij gaat extra aandacht naar optimalisaties in de keten en de ontwikkeling van hernieuwbare energie.
De Vlaamse voedingsbedrijven zitten halverwege de looptijd van de eerste rapporteringscyclus op koers om hun engagementen na te komen. De Vlaamse voedingsbedrijven presteren daarbij iets beter dan het industrieel gemiddelde.
Concreet is de Vlaamse voedingsindustrie op weg om tegen eind 2018 een energiebesparing van 2,2 Petajoule (PJ) of 611 GWh te realiseren. Dat is vergelijkbaar met het gemiddeld jaarverbruik van 20.000 gezinnen of het equivalent van het isoleren van een 60.000 daken. De tussentijdse rapportering geeft aan dat de Vlaamse voedingsindustrie reeds 1,1 Pj, ofwel 50% van de geplande energiebesparingen, realiseert: een zeer goed resultaat dus.
De totale energie-efficiëntie verbetering bedraagt bijna 2% ten opzichte van 2014. Deze resultaten zijn lichtjes beter dan het industriële gemiddelde van 1,1%. Dankzij de uitvoering van de geplande maatregelen (isoleren, optimaliseren van processen,…) heeft de Vlaamse voedingsindustrie op 2 jaar tijd reeds 58.000 ton CO2-emissies vermeden.
Ook in Wallonië kunnen de voedingsbedrijven een goed rapport voorleggen. Tussen 2005 en 2016 verbeterden zij hun energie-efficiëntie met maar liefst 16,71% en reduceerden zij hun CO2-emissies met 20,78%. Hierdoor is de sectorale doelstelling van respectievelijk 18% en 22,8% bijna bereikt. De helft van de bedrijven presteerde in 2016 reeds beter dan de finale doelstelling van 2020. Hiervoor investeerden ze reeds meer dan 100 miljoen euro in het uitvoeren van maatregelen.
Naast de maatregelen op de eigen site, namen de Waalse bedrijven ook tal van maatregelen om de CO2-emissies in de keten te verminderen. Onder meer door over te schakelen op andere transportmiddelen of door te werken met dichterbij gelegen leveranciers bespaarden Waalse voedingsbedrijven in 2016 77.000 ton CO2.
Ook de Waalse voedingsbedrijven zitten kortom op koers om hun doelstellingen tegen 2020 te realiseren.
De EBO en de AdB lopen in principe af in 2020. Vlaanderen besliste alvast om de huidige EBO te verlengen tot 2022 en ook in Wallonië is het niet ondenkbaar dat er een verlenging van de huidige AdB komt. Fevia is voorstander van deze sectorakkoorden, omdat ze voor veel bedrijven een kader bieden om te blijven inzetten op energie-efficiëntie en CO2-reductie.
Met de ambitieuze Europese doelstellingen tegen 2030 in het vooruitzicht zijn deze vrijwillige akkoorden uiterst belangrijk om te bewijzen dat de industrie reeds grote inspanningen gedaan heeft en nog steeds doet. Bovendien zijn het de belangrijkste instrumenten voor beide gewesten om hun inspanningen te bewijzen aan Europa.
Een belangrijke voorwaarde om vrijwillige sectorakkoorden verder te zetten, is het evenwicht tussen lasten en plichten. Het eenzijdig opleggen van strengere en meer voorwaarden zonder evenwaardige tegenprestaties is voor Fevia dan ook uit den boze.