De voorzitter
De heer Caron heeft het woord.
Bart Caron (Groen)
Eind juli stond er een frapperend bericht in de kranten: "Landbouwgrond kwart duurder in vijf jaar." De prijs van de landbouwgronden steeg met 27 procent in vijf jaar. Dat blijkt uit een analyse van de Belgische notarisfederatie. Die heeft naar aanleiding van de Landbouwbeurs in Libramont die cijfers en dat rapport bekendgemaakt. Een belangrijke en fundamentele vaststelling is dat de prijs van landbouwgrond veel sneller stijgt dan de prijs van vastgoed, en wellicht ook nog veel sneller dan de prijs van voedsel zelf. Dat mag ons wel verontrusten.
In de eerste zes maanden van 2018, dit jaar dus, kostte een perceel landbouwgrond in Vlaanderen afgerond gemiddeld 52.000 euro per hectare. Vijf jaar geleden was dat nog gemiddeld 38.000 euro. Voor Vlaanderen is dat dus een brutoprijstoename van 35 procent. Zonder de 8 procent inflatie tijdens die periode gaat het om een nettostijging – dat relativeert het misschien een beetje – van 27 procent.
Achter dat algemeen cijfer gaan sterke provinciale verschillen schuil. Zo is de sterkste prijstoename in West-Vlaanderen en de kleinste in Vlaams-Brabant. In West-Vlaanderen steeg de kost voor landbouwgrond met 20.000 euro per hectare.
Maar niet alleen de stijging, ook de prijs zelf varieert heel sterk van regio tot regio: van 37.000 euro per hectare in Vlaams-Brabant tot 64.000 euro in mijn provincie en in Antwerpen. In Wallonië daarentegen liggen de prijzen tussen 27.000 euro en 39.000 euro per hectare: hoe dichter bij Brussel, hoe duurder.
Opvallend is dat de prijzen voor landbouwgrond in de voorbije jaren veel sterker gestegen zijn dan die voor woningen. Ter vergelijking: in dezelfde periode werd een woning gemiddeld 10 procent duurder en landbouwgrond 25 procent.
Volgens de BB is de prijsstijging veroorzaakt door externe investeerders. ‘Vastgoed is in trek als belegging’, zegt hun woordvoerder. Klassieke spaarformules brengen niets meer op en dus investeren mensen met wat centen niet alleen in vastgoed, maar ook in landbouwgrond. De druk op die prijs neemt dus toe en de prijs stijgt.
Minister, het is in elk geval een feit dat de oppervlakte die voor landbouw wordt gebruikt, jaar na jaar afneemt. Dat is een ander fenomeen. Het totale landbouwareaal in Vlaanderen bedraagt nog 609.000 hectare, goed voor 45 procent van het Vlaamse grondgebied. Sinds 2001 verdween er 26.000 hectare aan 'benutte' Vlaamse landbouwgrond. En dat terwijl we in principe over 750.000 hectare 'afgebakende' landbouwgrond zouden moeten beschikken. Ook de aangiftes – want daaruit komen de cijfers – vermelden dus een veel kleinere ruimte dan die die we vanuit een ruimtelijk kader zouden moeten hebben.
Er zijn dus twee factoren. Een, er is minder grond ter beschikking. Die wordt op een of andere manier voor andere doeleinden ingezet. Twee, er zijn heel sterk stijgende prijzen. Dat zijn twee factoren die het voor landbouwers, zeker voor jonge landbouwers, heel erg moeilijk maken om een landbouwbedrijf te starten of over te nemen.
Daaraan kun je ook nog eens de verkoop van landbouwgrond toevoegen. Ik heb die drie elementen aan elkaar gekoppeld in mijn vraag. Eind juli konden we in VILT lezen dat er in 2017 zo’n 5500 hectare landbouwgrond werd verkocht. Dat blijkt uit het eerste rapport van het Waalse observatorium voor landbouwgrond. Het totale bedrag van deze verkopen ligt om en bij de 350 miljoen euro. Het is de eerste keer dat dit in kaart wordt gebracht. Het is een soort van indicatie voor de evolutie van die grond. Uw Waalse collega zegt: "Wanneer we deze gegevens over meerdere jaren verzamelen, kunnen we de landbouwstrategie in Wallonië op een rationele manier uitbouwen." Het observatorium is gericht op het verzamelen van allerlei informatie met betrekking tot de verkoop van agrarisch onroerend goed. Voor de ontwikkeling van de tool werd samengewerkt met de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
Uit het rapport blijkt ook dat, wat die Waalse verkopen betreft, 55 procent werd gekocht door landbouwers, en 45 procent niet door landbouwers. Dat betekent wellicht dat de landbouwtoepassing, tenzij de grond verpacht wordt – dat weten we nog niet –, ook in Wallonië begint te dalen.
Minister, welke verklaringen ziet u voor de sterke stijging van de prijzen van landbouwgronden? Mocht ik de vraag vandaag hebben opgesteld, had ik het ook over de pacht kunnen hebben. In VILT stond er immers de voorbije dagen erg veel nieuws over de vraag of er nu al dan niet nog een pachtwethervorming komt. Wij zijn alleszins vragende partij.
Op welke wijze kan de drift van de prijzen van landbouwgrond onder controle worden gehouden? Moet de overheid hierbij een rol spelen, bijvoorbeeld via een voorkooprecht van landbouwgrond voor actieve landbouwers? Maar wat gebeurt er dan met deeltijdse landbouw, wat met pensioenboeren? Daarop kom ik straks nog terug. Ook de aanleg van een grondenbank kan een oplossing zijn. En zoals ik zei, zou er ook een hervorming van de pachtwetgeving kunnen komen.
Waarom is de effectieve oppervlakte – 609.000 hectare – voor landbouw zoveel kleiner dan de afgebakende oppervlakte – 750.000 hectare?
Zou het niet zinvol zijn ook in Vlaanderen te beschikken – en ik vind dat echt belangrijk – over een observatorium voor landbouwgrond, zodat we die aspecten nauw kunnen volgen?
Weten we hoeveel landbouwgrond in Vlaanderen verkocht en aangekocht wordt voor landbouw, door landbouwers?
De voorzitter
De heer De Meyer heeft het woord.
Jos De Meyer (CD&V)
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag gaat ook over landbouwgrond, maar de invalshoek is een beetje verschillend. Op 21 augustus jongstleden vernamen we dat de Colruyt Group een overeenkomst heeft afgesloten met een bioboerderij in Alveringem voor de aankoop van 25 hectare biogronden. Met deze investering wil de retailer de Belgische, lokale productie van biogroenten, alsook haar eigen bevoorrading daarin, helpen verzekeren, om in te spelen op de stijgende vraag van de klant.
Colruyt stelt verder dat deze aankoop ook past binnen haar ambitie om meer duurzame samenwerkingsmodellen en partnerschappen in de landbouw en agrovoedingssector op te zetten. Hiervoor zijn zij echter nog op zoek naar een zelfstandig uitbater die op basis van transparante samenwerkingsafspraken de gronden voor hen wil bewerken en volgens Colruyt ‘exclusief voor hen levert’.
Rond die transparante samenwerkingsafspraken en exclusieve leveringsplicht zijn echter de nodige vraagtekens binnen de sectororganisaties van de landbouw. Waar ligt namelijk nog de vrijheid van de boer in dit model? Wat zal er gebeuren met toekomstige landbouwgronden die te koop komen, wetende dat landbouwgrond in areaal afneemt maar in prijs blijft stijgen? Dit zijn allemaal vragen waar de Colruyt Groep zelf ook nog geen antwoord op heeft omdat ze nog in het ongewisse zijn over de boeren die eventueel op hun verzoek wensen in te gaan.
Uiteraard is dit geen alleenstaand geval. Ook andere bedrijven uit de keten kopen grond of hele bedrijven op.
Minister, wat is uw reactie op het feit dat een retailer of andere bedrijven uit de keten meer en meer zelf landbouwgrond opkopen? Moet deze vorm van samenwerkingsafspraak als een bedreiging worden gezien voor onze Vlaamse boeren? Zal dit de prijs van landbouwgrond niet onnodig de hoogte in jagen als retailers zich op de markt begeven? Ieder duurzaam verdienmodel verdient uiteraard een kans, maar zijn er geen betere alternatieven voor verticale integratie?
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Collega’s, het is iets waar we met z’n allen al heel veel over hebben gezegd en waarvoor al heel veel pogingen zijn gedaan om eraan tegemoet te komen. Hoe kunnen we op de kostprijs van een perceel landbouwgrond of de waarde ervan invloed uitoefenen?
De waarde van een perceel landbouwgrond wordt door verschillende factoren bepaald. Onder andere de ligging, de omgeving, de bodemstructuur, de kwaliteit van de grond, het al dan niet pachtvrij zijn van de grond spelen een rol. Deze opsomming is uiteraard niet limitatief.
Net zoals dat voor andere types gronden of voor gebouwen het geval is, is de grondverkoop in ons land onderhevig aan het marktmechanisme van vraag en aanbod. De stijgende trend op vlak van prijsvorming is dus het gevolg van een toenemende vraag ten opzichte van het beschikbare aanbod. Aan vraagzijde zien we dat landbouwgronden ook bij niet-landbouwers gegeerd zijn. Ook onder landbouwers zelf blijft de vraag naar landbouwgronden groot omdat schaalverandering vaak noodzakelijk is voor technologische investeringen. In de periode 2000-2015 is de gemiddelde grootte per bedrijf gestegen van 16 tot 25 hectare. Er zijn dus minder landbouwbedrijven, maar de gronden waarover zij beschikken, zijn groter. Aan aanbodzijde kan worden vastgesteld dat grond door oudere landbouwers vaak als een pensioenpijler wordt beschouwd. Als men de activiteiten stopzet en zelf geen opvolging heeft, is men geneigd om gronden en gebouwen aan de meest biedende te verkopen. Ik denk dat dat logisch is. Wij kunnen ook zomaar niet zeggen dat dat niet gaat. Landbouwers zijn op dat vlak niet anders dan andere burgers of ondernemers, die hun woning of bouwgrond ook bij voorkeur aan de meest biedende zullen overlaten. Of het gebeurt ook vaak dat er wordt vastgehouden aan de gronden omdat dit financiële zekerheid biedt op latere leeftijd of voor toekomstige generaties binnen de familie, waardoor er weinig gronden te koop worden aangeboden.
We kennen dus een vrije marktwerking, en verkoopovereenkomsten worden gesloten tussen particulieren of bedrijven. Dat is in overeenstemming met het Europees recht. Ik heb daarnet al gezegd dat we niet actief kunnen ingrijpen, het mag ook niet op basis van de Europese regelgeving inzake het vrije verkeer van kapitaal. In het verleden werden sommige lidstaten teruggefloten door het Europees Hof vanwege nationale regels die dat vrije verkeer hypothekeerden. Voorbeelden van bepalingen die als disproportioneel werden beschouwd, zijn dat iedere koper de grond zelf in eigen landbouwgebruik zou moeten nemen, of een verbod voor bedrijven om in landbouwgronden te investeren, of eisen dat de koper beroepsbekwaamheid in de landbouwsector aantoont. Het Europese kader laat dus niet zomaar toe om als overheid in te grijpen.
De aanleg van een veralgemeende grondenbank door de Vlaamse overheid zou volgens mij geen matigend effect hebben op de prijsvorming, want een grondenbank wijzigt niets aan vraag en aanbod.
Op dat vlak zal ook een grondenbank marktconforme prijzen moeten bieden. Dat is niet evident vanuit de overheid.
Het verschil tussen de effectief in landbouwgebruik zijnde oppervlakte en de planologische agrarische oppervlakte is ons bekend. Dat is vaak te wijten aan het verschil tussen de nettogebruiksoppervlaktes die de landbouwers jaarlijks aangeven in hun verzamelaanvraag en de bruto-oppervlaktes van de kadastrale percelen. Het gaat ook over wegenissen, waterlopen, perceelsranden, stallen, woningen, constructies en dergelijke.
Dat is de reden waarom we in het kader van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen de statistieken die we bijhouden van de hoeveelheid landbouwgrond en woongebied, meer het werkelijke gebruik van de gronden gaan monitoren om daar veel meer zicht op te hebben. Daarnaast wordt een deel van het planologische agrarische gebied niet door actieve landbouwers gebruikt, maar door een particulier die dat in eigendom heeft.
Er zijn geen plannen om binnen de Vlaamse overheid een ‘observatorium voor landbouwgronden’ op te richten. Die taak wordt al grotendeels ingevuld door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. Deze vereniging publiceerde cijfers naar aanleiding van de recente landbouwbeurs in Libramont en gaf aan dat men de intentie heeft om jaarlijks updates te publiceren op basis van actuele data. Aangezien alle verkoopovereenkomsten in België langs een notaris passeren, is het notariaat goed geplaatst om dat te doen.
Mijn diensten beschikken niet over gegevens wie wanneer gronden koopt en voor welke doeleinden. In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is het effectieve gebruik van gronden door landbouwers wel relevant, niet wie de eigenaar is of wanneer een grond precies gekocht werd.
Collega De Meyer, over het algemeen juich ik het toe dat Vlaamse ondernemers duurzame samenwerkingsmodellen en partnerschappen opzetten op het vlak van de voedselproductie, maar daar is een kanttekening bij te maken. De voorwaarde moet zijn dat dit op een evenwichtige en billijke manier gebeurt. Ik zie samenwerkingsvormen of verticale afspraken, zoals die ook in secundaire en tertiaire sectoren plaatsvinden, niet als een bedreiging voor de primaire sector, maar we moeten erover waken dat het op een correcte manier gebeurt.
In de varkens-, de pluimvee- en de slachtkalverensector bestaat verticale integratie al decennialang. De meest voorkomende contractvormen zijn een loonovereenkomst per dier of per maand en een prijsgarantie. Dit wordt vaak negatief gepercipieerd, maar een grootschalige enquête van het Departement Landbouw en Visserij gaf aan dat varkenshouders onder contract dit niet noodzakelijk als negatief gaan beschouwen. Andere varkenshouders stonden daar wel negatiever tegenover.
In de Vlaamse land- en tuinbouw zijn er vandaag heel wat succesvolle voorbeelden van horizontale en verticale samenwerking, zoals producenten- en afzetcoöperaties, machineringen enzovoort. U weet dat ik sterk geloof in die samenwerking tussen de primaire producenten, omdat dit voor producenten van weinig onderscheidende en bederfbare producten een manier is om hun positie in de keten te verbeteren.
We moeten dat goed opvolgen. We moeten de primaire sector voldoende weerbaar maken zodat ze sterk genoeg staan in de contracten die worden afgesloten. Het mogen geen wurgcontracten zijn, als ik het zo mag formuleren. Het is vooral van belang om daar goed op te letten.
Bart Caron (Groen)
Ik dank u voor uw antwoord, minister. Ik kan de factoren en verklaringen die u geeft, delen.
We zitten inderdaad met die vrijemarktomgeving en -werking. Die speelt ook voor de landbouwgrond. Door het scheppen van randvoorwaarden kunnen we op een aantal van die aspecten een impact hebben, misschien niet direct op de prijs zelf, maar minstens op het gebruik van de grond, want het is ook de schaarste volgens mij, dat is … u zegt het ook zelf, er is ook een toenemende vraag van landbouwers om meer grond te verwerven. De vraag stuwt de prijs omhoog van het beperkte aanbod. Dat is een economische wet die we allemaal kennen. De vraag is waar we oneigenlijk gebruik hebben van landbouwgrond, of we daar aan die rand geen groot verlies hebben en of we daar geen randvoorwaarden kunnen maken die andere planologische toepassingen mogelijk maken.
We hebben het er al eens over gehad, de verpaarding en algemeen de vertuining voor niet-professionele landbouwtoepassingen vormt zeker een zeer belangrijk facet van de krimp van het aanbod en de stijging van de prijzen. Als we de vrijemarktwerking daar laten doorgaan en niet op een of andere manier de professionaliteit van de landbouwsector eraan koppelen, dan zal er op termijn voor jonge landbouwers geen mogelijkheid meer zijn om te investeren. Wie kan out of the blue een biologisch bedrijfje van 4 hectare starten en 100.000 euro per hectare betalen? Wie kan dat afbetalen? Dergelijke investeringen zijn bijna niet meer haalbaar.
Ik pleit ervoor om via de pachtwetgeving die bepaalt waarvoor men de grond mag gebruiken … dan hebben we ook een middel om die ‘pensioenboeren’ … het is wel een soort van vierde pensioenpijler voor sommige boeren of boeren die gestopt zijn, dat is waar. Maar we moeten die gronden zeker in een landbouwfunctie behouden. Via de planologische aanpak, maar ook via handhaving op het oneigenlijke gebruik van landbouwgrond kunnen we wel iets doen om die druk wat te verlichten. Ik heb er geen problemen mee dat mensen landbouwgrond kopen als investering, dat is ook wat de BB zegt, maar dan moet wel de pachtwet spelen, denk ik, op het gebruik van die gronden. Er zijn heel veel achterpoortjes mogelijk van jaarcontracten en allerlei mondelinge overeenkomsten die het efficiënte gebruik van die gronden tegengaan.
Ik denk dat we de vrije markt wel mogen laten spelen, maar in een zekere mate toch met een aantal randvoorwaarden om het voor de landbouwer en vooral de jonge landbouwer in de toekomst haalbaar te blijven maken. Dat is echt de kwestie waar het hier over gaat.
De voorzitter
De heer De Meyer heeft het woord.
Jos De Meyer (CD&V)
Voor mij is de fundamentele vraag: zijn er grenzen aan de vrije markt van landbouwgrond, is dit wenselijk, is dit juridisch al of niet mogelijk? Landbouwgrond heeft als essentiële doelstelling dat hij gebruikt wordt voor voedselproductie, en voedselproductie is van strategisch belang. Ik merk dat een aantal Europese landen – Vlaanderen gelukkig nog niet – geconfronteerd worden met grote buitenlandse investeerders die daar landbouwgrond opkopen en dat sommige van de deelstaten daar ook grenzen aan willen koppelen. Het dossiertje van Colruyt is natuurlijk maar een aangelegenheid die we niet moeten uitvergroten, maar het is een kans om even op die ruimere problematiek in te gaan. Voor mij is ook de vraag: in welke mate kan het, is het verantwoord, is het wenselijk of, integendeel, hoegenaamd niet wenselijk dat eigenaars opleggen op welke wijze gronden al of niet moeten worden gebruikt. Dit stel ik even in een ruimer perspectief.
Minister, het is duidelijk dat integratie en samenwerking kansen inhouden, maar mijn bezorgdheid is dat we kijken wie de zwakste schakel is in deze samenwerking. Ik constateer dat dat jammer genoeg veelal de producent is. Daarom mijn oproep om te zorgen dat we die zwakste schakel, zijnde de boer en de tuinder, niet uit het oog verliezen en zorgen dat die samenwerkingsverbanden voldoende evenwichtig zijn.
De voorzitter
De heer De Croo heeft het woord.
Herman De Croo (Open Vld)
Minister, collega’s, het is een boeiend onderwerp. Ik ben de overtuiging toegedaan dat dit misschien nog meer moet worden gestructureerd. Misschien moeten we daar eventueel een paar uren aan wijden, na voorbereiding en na inspraak van velen.
Ik heb vastgesteld dat u voor de vrije markt bent, en u hebt gelijk. Zodra je daarvan afstapt, weet je niet waar je gaat landen. Wat zie je vandaag gebeuren? Ik zal een nieuw woord maken, voorzitter: de ‘vervennootsing’ van de eigenaars die verhuren en de ‘vervennootsing’ van de pachters die huren, dekt ongeveer reeds een derde van de landbouwgronden in Vlaanderen af. Men heeft niet meer de sigaarrokende eigenaar en de klakdragende en pijprokende pachter. Dat is totaal uit den boze geworden.
Ook de manieren van telen zijn anders. Ik ga eind deze week de hennepdors bekijken, namelijk 12 hectare hennep die men dorst in Steenhuize-Wijnhuize. Dat is driemaal rotatie. Men heeft 36 hectare nodig om 12 hectare hennep te kunnen telen, wat schaars is in Vlaanderen. Het gaat ook zo met de groenteteelt en in West-Vlaanderen waar de rotatie gebeurt. Men ziet andere ‘approaches’ van landbouw ontwikkelen.
Wat mij treft, is dat grond iets abstracts begint te worden voor sommige mensen. Ik ga een ‘ketterende’ vergelijking maken. Goud brengt niets op. Nochtans wordt goud gekocht door een aantal mensen die er ‘placementen’ in doen. Landbouwgrond brengt op, en nochtans wordt landbouwgrond gekocht door mensen die placementen doen. Men ziet de ‘West-Vervlaamsing’ van de waarde van de gronden overwaaien van die kant naar de zijkant van Oost-Vlaanderen, en wat minder naar Wallonië. Men kan bijna een gradatie maken van wie gronden koopt. Soms ben ik onthutst: gronden die geen andere toekomst hebben dan te zijn wat ze zijn, worden voor 80.000 of 90.000 euro verkocht. Dat zijn de goudzakjes van mensen die geld hebben en er geen opbrengst van verwachten, maar die willen zien waar hun spaarcenten eventueel aanwezig zijn. Psychologisch zit daar ook een belangrijk element in.
Men moet erover nadenken dat onze nieuwe pachtwet ook die nieuwe fenomenen moet opvangen: de verpaarding, de vertuining. Ik weet het wel, er zijn andere manieren om onze schaarse gronden te benutten. Dat monitoren, blijven volgen en vrijheidsbenaderend blijven in stand houden, is volgens mij de beste oplossing die men kan krijgen. De zaken zijn maar zo veel waard als wat men ervoor wil geven. Dat is een realiteit die zo oud is als de wereld. Dat is iets waar je met veel woorden en veel reglementen niet veel aan kunt veranderen. Er zijn economieën geweest, meer naar het oosten van onze grenzen, waar men dat allemaal anders heeft bekeken enkele decennia geleden en waar het resultaat én in productie én in welvaart én in landbouwkennis tot nagenoeg nihil werd herleid. Dus ‘caveat’ als men in die richting zou gaan denken.
De voorzitter
Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege
Collega’s, ik heb daarnet gezegd dat het kopen van de grond een kwestie is van marktwerking, van vraag en aanbod. Waar de overheid wel op kan sturen, is rechtszekerheid geven aan de landbouwer. Wat ruimtelijke ordening betreft, is het heel belangrijk dat landbouwgrond wordt ingekleurd als landbouwgrond en dat daar ook rechtszekerheid wordt gecreëerd.
Dan komt de tweede stap. Je kunt zeggen dat landbouwgrond ook door anderen kan worden gebruikt, maar er zijn ook de instrumenten van de vergunbaarheid die wij hebben. Wij, dat zijn ook de vergunningverleners, dat is ook de advisering die vanuit Landbouw wordt gegeven, maar dat zijn ook de lokale besturen die een rol spelen. Het is heel belangrijk dat we erop blijven inzetten – we zijn daar vanuit Landbouw heel strikt in – dat landbouwgrond en het actief bouwen of iets doen, wordt voorbehouden aan actieve landbouwers.
Dat lijkt me een eerste element dat heel belangrijk is. We zien dat dat niet altijd op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd. Mijnheer De Meyer, ik wil nogmaals herhalen dat ons departement mee de advisering doet voor tal van die dossiers en dat het eigenlijk heel strikt bekijkt of landbouwgrond door actieve landbouwers wordt gebruikt. We moeten ook goed voor ogen houden dat er een verschil kan zijn tussen de eigenaar van de grond en de gebruiker van de grond. Als het gaat over de eigenaar, kunnen we daar minder aan doen, denk ik. De heer De Croo verwees terecht naar een aantal ervaringen uit het verleden, waarbij de overheid zelf actief alle gronden moest opkopen en ter beschikking stellen, maar ik denk niet dat dat de weg is die we moeten inslaan. Dat lijkt me een model te zijn dat niet goed werkt.
Dat is dus een eerste aspect. Het tweede aspect is uiteraard de pachtwetgeving. We zijn onlangs ook op bezoek geweest in Nederland, omdat velen zeggen dat Nederland de pachtwetgeving heeft hervormd en het daar allemaal zoveel beter is. Er blijkt dat ze niet zo tevreden zijn met de manier waarop ze die pachtwetgeving hebben bijgestuurd, dat dat niet het effect heeft waarop ze hadden gehoopt, en ze zijn nu ook al opnieuw de zaken aan het hervormen. Het is dus niet evident. Wat moet de pachtwetgeving doen? Ze moet eigenlijk twee partijen tevredenstellen. Ze moet ervoor zorgen dat het heel aantrekkelijk is voor eigenaars om die grond in pacht te geven, maar aan de andere kant moet ze er ook voor zorgen dat wie die pacht geeft, voldoende rechtszekerheid heeft. Dat evenwicht vinden tussen dat voldoende aantrekkelijk maken en dat zorgen voor die rechtszekerheid, is heel moeilijk. Je kunt dat doen door de Pachtwet te hervormen, maar ik ben ervan overtuigd dat de Pachtwet alleen geen oplossing zal zijn. Ik heb dat al een paar keren gezegd. Je zult ook op het vlak van fiscaliteit moeten sturen om ervoor te zorgen dat eigenaars geneigd zijn om die gronden langer in pacht te geven. Wat die pachtwetgeving betreft, is er heel wat studiewerk gebeurd. Ik ben ervan overtuigd dat alle elementen op tafel liggen. Dat kan zeker de komende jaren ook verder worden aangepakt, maar het is dus geen gemakkelijke oefening om de beide samen te brengen en ervoor te zorgen dat we de goede elementen inzake pacht niet overboord gooien.
Er is de rechtszekerheid, het ervoor zorgen dat actieve landbouwers het gebruik hebben, de pachtwetgeving en dan zijn er natuurlijk ook nog nieuwe instrumenten die bestaan. Mijnheer De Meyer, u hebt daar gelijk in. Ik geloof heel sterk in het nog meer en beter samenwerken van landbouwers binnen die primaire sector, om samen sterk te staan in die keten. Ik denk dat het dat ook is wat u zegt. Dat is ook wel iets dat we zeker ook verder moeten opvolgen. Daar ondersteuning aan geven vanuit de overheid is in mijn beleid ook altijd een heel sterk aandachtspunt geweest.
Dat zijn volgens mij de drie pijlers waaraan we vooral moeten werken: de ruimtelijke ordening, de vergunbaarheid, en natuurlijk ook of je al dan niet subsidies kunt krijgen vanuit het GLB, de pachtwetgeving en de nieuwe vormen en de nieuwe samenwerking in de primaire sector.
De voorzitter
De heer Caron heeft het woord.
Bart Caron (Groen)
Minister, ik ben het overigens eens met die drie principes en richtingen. Ik denk dat u gelijk hebt: we zullen het niet oplossen door eigendomsstructuren aan te pakken, maar wel door, zoals ik zei, een aantal randvoorwaarden beter te formuleren. Het gaat inderdaad niet alleen over de pachtwetgeving zelf, maar bijvoorbeeld ook over de fiscale zekerheid, over fiscale stimulansen geven zodat eigenaars langdurige pachten blijven hebben, die koppelen aan langdurigheid, over bijvoorbeeld familiale overnames bevorderen. Er zijn allerlei kleine en grotere inspanningen mogelijk in de fiscaliteit die dat garanderen. Ik denk immers dat we op een kritiek punt zijn gekomen inzake de beschikbaarheid van grond, dus moeten we daarop ingrijpen. Verder denk ik dat we ook een aantal achterpoorten moeten sluiten. Ik kan het nieuwe zelfstandig naamwoord dat collega De Croo heeft uitgevonden, niet herhalen, maar het feit dat er zoveel vennootschappen zijn en dat er ook een aantal andere vormen van contracten zijn ontstaan, maakt dat de pachtwetgeving eigenlijk langzaam maar zeker wordt uitgehold. Ik denk dat er dus eigenlijk sowieso een grote oefening moet gebeuren. Met de studiedienst van mijn eigen partij hebben we ook eens zelf al die aspecten in kaart gebracht, en ik denk dat er heel veel dingen, principes zijn die vele mensen in deze kamer delen, zouden kunnen delen om op dat terrein een aantal stappen te zetten. U hebt gelijk, en ik zei het ook: het gaat over de ruimtelijke ordening en de handhaving in de ruimtelijke ordening. Het gaat over toezicht op hoe lokale besturen ook daar weer al dan niet achterpoortjes van grondgebruik toelaten. Minister, ik ben het dus met u eens.
Ik ben het ook helemaal eens met wat u zei over horizontale samenwerking, maar, collega De Meyer, ik ben zeer terughoudend wat verticale vormen van integratie betreft. Het is fijn dat Colruyt in biolandbouw investeert. De vraag is alleen of zij op het terrein, tot op de grond bij wijze van spreken, de controlerende actor moeten zijn. Ik denk dat we er toch over moeten waken dat er voldoende scheiding is tussen de rollen in de keten. Je kunt immers proberen een perfecte ketenwerking te stimuleren, maar als straks een bedrijf alle schakels in de keten opkoopt, dan zijn we ook nergens. Het zijn verschillende schakels die op hun eigen plaats moeten blijven en hun eigen rol moeten spelen.
Er is dus werk te doen. We moeten een aantal van die facetten echt aanpakken, en niet laten liggen. Minister, dit is geen verwijt aan u, maar aan ons allemaal. Als we dat laten liggen, dan wordt die prijs over vijf jaar immers nog eens een kwart hoger en wordt het nog moelijker voor die jonge landbouwers van de toekomst.
De voorzitter
De heer De Meyer heeft het woord.
Jos De Meyer (CD&V)
Minister, collega’s, ik denk dat we gelukkig moeten zijn dat we in een vrije markt leven. Daar heb ik uiteraard geen enkel probleem mee, integendeel. Echter, en ik stel het een beetje extreem, landbouwgrond herleiden tot louter en alleen voorwerpen voor speculanten op de vrije markt, houdt bijzonder grote risico’s in. Minister, u stelt terecht dat er rechtszekerheid moet zijn voor de landbouwers, dat er rechtszekerheid moet zijn voor de pachters.
Mijn grote zorg is: als je kijkt naar de realiteit in Vlaanderen, dan merk je dat het voor jongeren uitermate moeilijk geworden is om toegang te hebben tot landbouwgrond. We moeten toch eens verder durven na te denken hoe we hier remedies kunnen toepassen, zodat dat in de toekomst gemakkelijker mogelijk is.
Mijn fractie en ik zijn het er volledig mee eens dat voor wat langdurige loopbaanpachten betreft, de overheid in financiële stimuli moet voorzien. Als we jongeren kansen willen geven om op langere termijn rechtszekerheid te hebben en we willen eigenaars ook overtuigen om langdurig te verpachten aan jongeren, dan moeten we daarvoor in de nodige financiële stimuli voorzien.
De voorzitter
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.