De voorzitter
De heer Engelbosch heeft het woord.
Jelle Engelbosch (N-VA)
Voorzitter, collega's, minister, veehouders in Vlaanderen zijn gebonden aan wettelijke uitstootregels bij de bouw van hun stallen. Om aan de vastgestelde uitstootnormen te voldoen, moet men volgens een erkend staltype bouwen. Volgens de bepalingen van de VLAREM-trein 2019 (Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning) zouden veehouders echter ook niet-erkende types stallen mogen bouwen. Door de toekenning van de status van proefstal zou men volgens een staltechniek die niet is opgenomen in de lijst van ammoniakemissiearme stallen, mogen bouwen. Op zich geen probleem, indien men hiermee op termijn naar kwaliteits- en milieuwinst streeft.
Wat verontrust, is de opening die voor vervuilende stallen lijkt gemaakt te worden. Voor een stal die vervuilender is dan toegestaan, zou een zogenaamde 'theoretisch berekende uitstootwaarde' worden gehanteerd. Als de evaluatie achteraf negatief is, zou de reeds vergunde of gebouwde stal met de status van proefstal zijn statuut kunnen behouden en zijn vooraf toegekende emissiefactor ook.
Op die manier kan dan blijvend worden voldaan aan de vereiste van het betreffend artikel voor de betreffende stal.
Het lijkt er dus op dat de proefstal die emissiefactor behoudt, ook al blijkt achteraf dat die stal toch vervuilender is dan eerst gedacht.
Minister, hoe interpreteert u de bovenstaande wetsbepalingen? Klopt het dat er een mogelijkheid bestaat voor proefstallen om die emissiefactoren te behouden?
Hoe valt dat te rijmen met het beleid van de Vlaamse Regering gericht op milieuwinst door innovatie in de landbouwsector?
Overweegt u eventueel om de bovengenoemde bepalingen nog eens van dichterbij te bekijken, gezien de lopende publieke consultatiefase rond VLAREM-trein 2019?
De voorzitter
Minister Van den Heuvel heeft het woord.
Minister Koen Van den Heuvel
Mijnheer Engelbosch, dit is een zeer duidelijke vraag. Ik wil beginnen met u te zeggen dat de wetgeving waarnaar u verwijst, een voorontwerp van de administratie is, waarover een publieke consultatie liep tot begin deze week. Hier zijn nog geen politieke beslissingen over genomen binnen de Vlaamse Regering.
Wat de toekenning van het statuut van proefstal betreft, is vooraf voorzien in een grondige wetenschappelijke evaluatie van de voorgestelde staltechniek door een nog samen te stellen wetenschappelijk comité voor veehouderijen. Niet iedereen kan dus zomaar een proefstal oprichten, dat wordt wetenschappelijk begeleid en er wordt enkel toelating gegeven aan waardevolle experimenten.
Alleen wanneer het wetenschappelijk comité overtuigd is van het potentieel en de haalbaarheid van de staltechniek zal een positieve evaluatie worden gemaakt en kan de status van proefstal worden toegekend. Op die manier wordt de kans dat een proefstal niet zal voldoen aan de vooraf toegekende emissiefactor tot een minimum beperkt. Indien dit toch het geval zou zijn, zal deze proefstal zijn vooraf toegekende emissiefactor toch kunnen behouden. Deze rechtszekerheid is belangrijk om de ontwikkeling van innovatieve staltechnieken te ondersteunen.
Het gaat dus om een innovatief proces en zoals u weet, is niet elk schot midden in de roos maar we moeten er wel voor zorgen dat zoveel mogelijk schoten in de roos terechtkomen. Vandaar dat een wetenschappelijk comité dit moet evalueren. Enkel bij een positieve evaluatie door technici en experten, wordt het licht op groen gezet.
De staltechniek met de status van proefstal zal maar een minimum aantal keren vergund worden, afhankelijk van het aantal meetlocaties die vereist zijn om de emissiefactor correct te kunnen bepalen. Enkel projecten met potentieel kunnen worden vergund. Het is dus geen zijwegje om bepaalde proefstallen extra te vergunnen.
Indien de proefstal toch niet kan voldoen aan de vooraf toegekende emissiefactor, zal het aantal effectief gebouwde stallen heel beperkt zijn in vergelijking met de totale Vlaamse staloppervlakte.
Doel van deze procedure is om nieuwe en meer aan de huidige maatschappelijke eisen aangepaste, betere en bewezen technieken pas aan de lijst toe te voegen als de vooropgestelde emissiefactor ook in de praktijk voldoende bewezen is.
Ik zal de opmerkingen die in de publieke consultatie werden geformuleerd, evalueren en op basis van die evaluatie nagaan of er nieuwe inzichten zijn en of er eventueel aanpassingen vereist zijn.
De voorzitter
De heer Engelbosch heeft het woord.
Jelle Engelbosch (N-VA)
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het klopt dat het over een voortonwerp van de administratie gaat maar dat is voor ons de ideale gelegenheid om onze bezorgdheid kenbaar te maken en een aantal vragen te stellen waar u dan rekening mee kunt houden.
Ik ben blij dat u het hebt over een beperkt aantal projecten en dat er een wetenschappelijk comité zal worden samengesteld dat moet oordelen over de haalbaarheid van de staltechniek. Ik heb daar echter nog een vraag over. Volgens mij is nog niet duidelijk hoe dat comité moet worden samengesteld. Als ik het goed begrijp, zou dat comité door de minister worden samengesteld. Klopt dat? In hoeverre strookt dat met de onafhankelijkheid van dat comité?
U zegt dat enkel na een positieve evaluatie die staltechniek zal mogen worden gebruikt en het statuut van proefstal kan worden toegekend. Naar ik heb begrepen, zijn die adviezen niet bindend en kunt u een afwijking toestaan waarvoor zelfs geen motivatieplicht nodig is. Kunt u me daar meer informatie over geven? Kan dat wetenschappelijk comité garanderen dat de juiste stallen de status van proefstal krijgen?
De voorzitter
De heer Caron heeft het woord.
Bart Caron (Groen)
De heer Engelbosch is sneller dan mijn schaduw en dat siert hem want ik wilde eigenlijk ook een vraag over dit onderwerp indienen. Het is echter goed dat iemand van de meerderheid een vraag heeft ingediend want dat heeft meer effect.(Opmerkingen van Jelle Engelbosch)
Mijnheer Engelbosch, niet te bescheiden.
Minister, de formulering zoals in de tekst staat van die VLAREM-trein waar we het over hebben, kan inderdaad de indruk geven dat hier een ontspanningsroute zou kunnen ontstaan voor stallen waarvan twijfelachtig is of de emissie aan de criteria voldoet. Daar is ook een stuk over verschenen in Apache, een digitale nieuwssite. Men zou kunnen zeggen dat het positief bedoeld is, dat men kan experimenteren en innovatieve technieken kan uitproberen en bekijken of die al dan niet werken.
Ik ben daar niet tegen, maar ik vraag me af of het toch niet veel gecontroleerder moet gebeuren. Moet dit niet door onze onderzoeksinstituten of onze provinciale landbouwinstellingen gebeuren of in samenwerking met hen, zodat het wetenschappelijk begeleid en gecoacht wordt? Daarmee zou de indruk van de ontsnappingsroute dichtgetimmerd kunnen worden en gaat het effectief over innovatie. Ik vind dat dergelijk criterium daar absoluut bij hoort.
Meteen in de wetgeving schrijven dat als een stal niet voldoet aan de emissienormen de vergunning toch blijft op basis van de foute emissie, vind ik een veel te gemakkelijke bepaling. Ik vind toch dat die vergunning herbekeken moet worden. Ik zeg niet dat ze moet worden afgenomen, maar er moet wel onderzocht worden hoe via technieken de wettelijk bepaalde emissienormen minstens gehaald kunnen worden. De wettelijke normen die gelden, moeten voor iedereen gelden. Je kunt niet experimenteren en zeggen dat iets niet gelukt is waardoor je rustig verder mag doen. Ik weet dat de investeringen groot zijn, maar er zouden toch maatregelen aan gekoppeld moeten worden. De regels zijn zeer open, eigenlijk té open.
Er wordt verwezen naar het wetenschappelijke comité in artikel 2 – denk ik – van de VLAREM-trein. Dit is eigenlijk een evolutie van het oude wetenschappelijke team, dat alleen over emissie ging. Eerst een positieve noot daarover: de taakstelling van dat comité wordt verbreed naar bijvoorbeeld ook geurhinder en andere facetten. Dat is een positieve zaak. Ook hier kan echter de indruk ontstaan – ik ben iets straffer dan de heer Engelbosch en dat is ook mijn rol in de oppositie – dat er een alibicomité wordt gemaakt dat een advies geeft waarna de minister fijntjes doet waar hij of zij zin in heeft en er geen rekening mee houdt. Met betrekking tot het wetenschappelijk team vind ik dat er in het besluit ook minimale regels moeten zijn over de wetenschappelijke deskundigheid van de door de regering aan te stellen leden van dat comité. Ik vind ook dat de minister, bij afwijking van het advies, een motiveringsplicht heeft. U zult zeggen dat dit misschien vanzelfsprekend is, maar in de werkelijkheid gebeurt dat niet.
Ik heb geen probleem met innovatie, maar het moet goed wetenschappelijk begeleid zijn, goed gekaderd en transparant in de besluitvorming.
De voorzitter
De heer Dochy heeft het woord.
Bart Dochy (CD&V)
De proefstallen zijn een innovatieve techniek en daar zijn we allemaal voor. Er moet nieuw onderzoek gebeuren. Wanneer dit echter moet gebeuren in de praktijk, op het niveau van de stal, dan vergt dat bijzondere en grote investeringen. Het is niet evident om te doen.
Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel zegt de overheid dat ze zelf de stallen zal bouwen, zelf het risico zal nemen en kijken wat de emissie is. Ofwel gebeurt het samen met de privésector via een soort van pps-formule, waarbij een privépartner de stal bouwt met daarnaast wetenschappelijk onderzoek en begeleiding. De proefstallen zijn een toepassing van dat tweede model, namelijk in samenwerking met de privésector onderzoek voeren. Het is dan inderdaad belangrijk dat diegene die erin mee stapt en het risico neemt – dat zijn vooruitstrevende bedrijven in de sector – enige garantie krijgt. Ik ben het ermee eens dat het evident is dat de wetenschappelijke begeleiding correct moet gebeuren en dat dit door deskundige mensen moet gebeuren, maar dat is alleszins de bedoeling van de regelgeving of het voorgestelde model. Er wordt niet zomaar iemand van de straat geplukt om in dat wetenschappelijk comité te zitten. Het zijn mensen met een zekere bagage en achtergrond, eventueel zelfs mensen uit het buitenland want op dat vlak wordt de mosterd vaak uit Nederland gehaald.
Ik heb er geen probleem mee als er bijkomende garanties ingebouwd kunnen worden, maar we moeten er ons wel van bewust zijn dat een zekere rechtszekerheid noodzakelijk is voor privépartners die mee vooruitstrevend zijn en innovatie trekken.
Jos De Meyer (CD&V)
Ik vind het bijzonder goed dat we kritisch zijn, maar we moeten ook openstaan voor de informatie die de minister geeft. Ik heb vertrouwen in de deontologie van de minister. Ik volg het intentieproces met betrekking tot het wetenschappelijk comité niet. Ik heb ook begrepen dat de minister heeft gezegd dat het om een zeer beperkt aantal proefstallen gaat die mogelijk na onderzoek en wetenschappelijke toetsing zullen worden toegestaan.
Minister Koen Van den Heuvel
De wijze voorzitter heeft al een synthese gemaakt en mij het gras voor de voeten weggemaaid. Ik neem u dat natuurlijk niet kwalijk. (Gelach)
Mijnheer Caron, u zult de volgende weken misschien nog schrikken van wat er nog allemaal zal gebeuren. Het is een techniek die ik vorige week heb leren kennen en die we misschien of wellicht zullen stimuleren, maar voor de rest zal ik daar niet veel over zeggen.
Er zijn verschillende uitdagingen. We moeten volop inzetten op innovatie en dat is terecht. Denk maar aan de klimaatuitdaging. We moeten er ook in geloven, maar niet alleen in innovatie en ook niet blind. Dat is zowat de boodschap die ik over alle partijgrenzen heen hoor. We willen wel meestappen in het verhaal en dat is ook nodig, maar we moeten dan ook de moed hebben om proefprojecten op te starten. Iedereen heeft de mond vol over proeftuinen. Dat was ook zo tijdens het bezoek aan het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) vorige maandag. De heer De Croo was als enige aanwezig maandagochtend in de vroegte.
Ook dan wordt over proeftuinen gesproken. Als we willen innoveren, moeten we proeftuinen durven oprichten. Ik denk dat dit hier ook gebeurt.
Ik ga er volledig mee akkoord dat dit moet worden gekaderd en dat dit op een objectieve en deontologisch juiste manier moet gebeuren. Om die reden is een wetenschappelijk comité opgericht waarin objectieve experts zullen zetelen. Die experts zullen uit onze Vlaamse onderzoeksinstellingen en universiteiten komen, maar misschien ook van buiten Vlaanderen. Dat comité zal de innovatie op een objectieve en wetenschappelijke wijze evalueren.
Ik heb in mijn eerste antwoord al gezegd dat het om een minimaal aantal projecten gaat. Iedereen moet natuurlijk kritisch zijn, maar ik denk niet dat we dit een zijweg, sluipweg of vluchtweg mogen noemen om bepaalde regelgeving te ontwijken en om stallen toe te laten die niet aan bepaalde normeringen beantwoorden. Ik denk dat dit een beetje vergezocht is. Het gaat om een minimaal aantal stallen die een streng wetenschappelijk comité positief moet evalueren. We geloven in die nieuwe technieken, want ze hebben potentieel. We moeten natuurlijk in de randvoorwaarden voorzien in de juiste omkadering in het geval het zou mislopen, zodat het geen vrijgeleide wordt. Ik hoop natuurlijk dat dit slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden zal gebeuren. Ik denk dat we extra voorwaarden kunnen opleggen, maar ik vind dat we in de vrije markt moeten geloven, zoals onze liberale vrienden regelmatig zeggen. We moeten dit samen met de privésector doen. Als die mensen willen investeren, moeten ze natuurlijk garanties krijgen, zodat ze niet van een kale reis thuiskomen.
Mijnheer Caron, ik denk dat het een goede formule is, maar de risico’s moeten in het oog worden gehouden en worden gemonitord. Ik denk dat die risico’s tot een minimum worden beperkt, want het gaat om een minimaal aantal projecten, die eerst door een wetenschappelijk comité worden goedgekeurd. Ik denk dat we daar alle vertrouwen in moeten hebben.
De voorzitter
De heer Engelbosch heeft het woord.
Jelle Engelbosch (N-VA)
Minister, ik denk dat we het allemaal eens zijn en allemaal voor innovatie zijn. We hebben er allemaal de mond van vol dat de landbouwers maatregelen voor het milieu moeten nemen en dit kan een verhaal worden waar we allemaal achter kunnen staan. Er is hier en daar wat ongerustheid over de uitwerking.
Ik heb geen intentieproces met betrekking tot dat wetenschappelijk comité gemaakt. In de teksten staat echter niet dat de adviezen van het wetenschappelijk comité bindend zullen zijn. U hebt hier ook niet op geantwoord en ik veronderstel dan ook dat ik gelijk heb. De adviezen zullen niet bindend zijn en er kan van die adviezen worden afgeweken. Misschien moeten we dat nog eens grondiger bekijken.
Ik heb begrepen dat u alles na de consultatiefase nog eens zult bekijken. U kent en deelt de bezorgdheden. Het gaat om een minimaal aantal proefstellen. We zitten grotendeels op dezelfde lijn, maar er is een bepaalde bezorgdheid en het is belangrijk dat hiermee rekening wordt gehouden, zodat de mogelijkheid van ‘vrijheid, blijheid’ niet ontstaat. Het is mijn oproep die zaak onder de loep te nemen en grondig te bekijken, zodat de uitwerking iets wordt waar we allemaal voor zijn.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.