We vernamen de resultaten van de bevraging van de telers naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een sectorbreed initiatief om overschotaardappelen een andere bestemming te geven en zo de waardevermindering van de vrije aardappelen in jaren met zeer grote overschotten te beperken. We hoorden op welke basis dat een degelijk systeem kan opgezet worden, wat het potentieel is van verschillende alternatieve bestemmingen voor grote hoeveelheden overschotaardappelen en onder welke voorwaarden de aardappeltelers in het gebied Noord-Frankrijk – Vlaanderen – Wallonië bereid zijn om in te stappen in een dergelijk systeem.
Dit afsluitend evenement werxd georganiseerd in de marge van Qualipom 2019. Qualipom is een tweejaarlijkse vakbeurs in openlucht voor de aardappelprofessionelen in het hele gebied ten noorden van Parijs.
Het slotevenement van GEPOS ging door op woensdag 26 juni om 17h op enkele kilometers van de demonstratie, in de lokalen van de Chambre d’Agriculture du Nord-Pas de Calais, Pôle Légumes Région Nord, 209, route d’Estaires, 62840 LORGIES op 50 km van Kortrijk.
Aanleiding voor het project (door Eric Claeys, directeur ABS)
Het project is ontstaan uit de zorg voor een betere benutting van de landbouwproducten, voor inkomensverbetering van de telers en voor een betere omgang met de effecten van de klimaatsverandering. Het project is uitgeschreven door ABS, FWA en UNPT, drie partners die betrokken zijn bij de werking van de NEPG. Het Algemeen Boerensyndikaat is één van de Vlaamse landbouworganisaties, de Fédération Wallonne d’Agriculture, het FWA, is de Waalse landbouworganisatie en UNPT Is de Union des Producteurs de Pommes de Terre uit Frankrijk. In de uitvoering was er ondersteuning van FIWAP in Wallonië en van Marc Goeminne, zelfstandig adviseur Landbouwprojecten in Vlaanderen en als projectleider.
Het is een oriënterend project dat we uitgevoerd hebben met de steun van Europa, in het kader van de Interreg Microprojecten France -Wallonië – Vlaanderen. Deze projecten zijn juist bedoeld om de samenwerking over nationale grenzen heen te stimuleren en te ondersteunen. Ik wil hier mevrouw Sylviane Dhaenekindt, die aanwezig is in de zaal, van het secretariaat in Brugge in Vlaanderen, van harte bedanken voor de zeer positieve samenwerking en ondersteuning van ons project van bij het eerste concept.
Ons uitgangspunt was dat er in jaren met een hoge productie per hectare een zo hoge totale productie is, dat de prijs op de vrije aardappelmarkt zo sterk daalt, dat de volledige waarde van de aardappelen die uitbetaald worden op basis van de vrij marktprijs daalt tot een niveau van een derde van de kostprijs. Dergelijke jaren komen om de drie-vier jaar voor.
De verklaring voor deze enorme vernietiging van productiewaarde is dat de sector zijn overschot en masse en elk voor zich dumpt op de markt, die hier totaal niet tegen bestand is. De afnemers zien zich geconfronteerd met een aanbod tot miljoenen tonnen meer is dan wat ze nodig hebben. Ze gaan dit toch opnemen tegen een zeer lage prijs. Zij gaan op hun beurt waar mogelijk afgewerkt product dumpen op de wereldmarkt en op die manier een ongelijke concurrentie uitlokken. Daarentegen geraken vele producenten in financiële problemen.
Het doel van het project was te onderzoeken of dit op een andere manier kan georganiseerd worden door een belangrijk deel van de overschotten direct in de landbouw te houden of een andere bestemming te geven buiten de normale afzetkanalen om. Voor consumptieaardappelen waren de alternatieve afzetkanalen waarvan we in het project vertrokken zijn de veevoeding, de zetmeelindustrie, biogasinstallaties en compostering. Bij de uitvoering van het project zijn daar uit de vele contacten nog bijgekomen de recuperatie van mineralen en organische stof door de overschotaardappelen te verwerken als groenbemester direct op het veld, de productie van alcohol, het beschikbaar stellen van aardappelen voor voedselbanken en het drogen van aardappelen voor gebruik als veevoer of als grondstof voor de productie van bioplastics.
Het gaat over zeer grote hoeveelheden aardappelen die een andere directe bestemming krijgen dan de reguliere verwerking voor versmarkt of industrie van de grootteorde van honderd duizenden tonnen per regio. Het project heeft evenwel niet de ambitie om impact te hebben op de ontwikkeling van het areaal. (Hier is het uitgangspunt dat de ontwikkeling van het areaal voornamelijk gestuurd wordt door de behoefte aan aardappelen voor versmarkt en industrie en door de ruimte die beschikbaar is voor groei van dit areaal. De afnemers spreiden hun risico door aardappelen aan te laten telen in verschillende regio’s, en hier gaat het project niet tegen in. )
Het project bestaat uit drie onderdelen. Het eerste luik bestond uit het opzetten van een kennissysteem dat toelaat om in het begin van het aardappelseizoen in te schatten of er sprake is van dermate grote overschotten dat een decimering van de vrije marktprijs in het komende seizoen reëel is. Hierbij is gekeken of het mogelijk is ook in te schatten welke regio’s verantwoordelijk zijn voor het overschot. Dit vormt de basis voor het verdelen van de inspanningen voor het bestemmen van de overschotten naar alternatieve afzetkanalen tussen de regio’s én tussen de individuele telers binnen de regio’s.
In een tweede fase is onderzocht wat het potentieel is van de alternatieve afzetkanalen om grote hoeveelheden overschotaardappelen op te nemen, en dat maar om de drie – vier jaar.
En tenslotte is de belangrijkste vraag onderzocht. Om een dergelijk systeem mogelijk te maken moet een grote meerderheid van de telers zich op voorhand engageren om mee te doen. Een concept van het systeem is voorgesteld aan individuele en groepen aardappeltelers, waarna hen gevraagd is of ze wensen in te stappen in een dergelijk systeem, onder welke voorwaarden, én voor welk alternatief afzetkanaal ze zullen kiezen voor de overschotaardappelen op hun bedrijf. Deze informatie vormt het sluitstuk van het project. Het moet aangeven of het zinvol en wenselijk is het project te verbreden en de effectieve realisatie op poten te gaan zetten in een vervolgproject in een breder Noordwest-Europees verband gaande van Noord-Frankrijk over België-Nederland tot West-Duitsland. Een verkennend overleg hierover werd gevoerd in het kader van de NEPG.
Uitgangspunt / Concept van het project
Door Marc Goeminne
Het project vertrekt van de vaststelling dat de vraag naar aardappelen in het gebied globaal gezien al jaren aan een stuk toeneemt in Noordwest-Europa. Het gevolg is een constante groei van het areaal, samen met het toenemend gebruik van rassen met een grotere productiviteit.
Daarnaast zien we ook steeds frequenter atypische weersomstandigheden. Zowel extreem droge seizoenen als zeer productieve jaren komen regelmatig voor. Ons vroeger typisch gematigd grijs Noordzeeklimaat lijkt soms ver weg, getuige onder andere de kleine hittegolf die we op dit moment meemaken.
Voor de aardappelsector betekent dit: tegenover een grote vraag naar aardappelen moet een voldoende gegarandeerd aanbod staan. Dus voldoende volume en zekerheid van aanvoer. De sector lost dit op door steeds meer teeltcontracten af te sluiten, in verschillende gebieden in onze ruime regio, het i te zeggen: West-Duitsland, Nederland, België en Noord-Frankrijk.
En in normale jaren werkt dit: vraag en aanbod zijn afgestemd op elkaar. Eerst en vooral door een voldoende groot volume teeltcontracten, die zekerheid bieden voor teler én afnemer en de basis voor de sector vormen. Door de wisselvalligheid van de productie is er evenwel ook nog steeds een belangrijke rol weggelegd voor de aardappelen verhandeld worden op basis van een vrijemarktprijs.
Het aandeel van de hoeveelheid vrije aardappelen daalt, maar is nog steeds wezenlijk in de sector. Dit zijn de aardappelen van de telers die hun aardappelen telen zonder teeltcontract, maar in volume zeker zo belangrijk zijn het de vrije aardappelen van de telers die wel met teeltcontracten werken, maar slechts voor een deel van hun productie. En het is over die vrije aardappelen dat het gaat in ons GEPOS-project. Want het is ook hier dat de steeds groter wordende schokken opgevangen worden.
Bij droogte kan de hoeveelheid vrije aardappelen erg laag worden, met oogst 2018 als meest extreem voorbeeld van deze eeuw tot nu toe. En in een zeer productief jaar is de hoeveelheid beschikbare vrije aardappelen dan weer veel groter dan de behoefte. Het gaat dan over 1-2 miljoenton aardappelen in Noordwest-Europa die eigenlijk geen bestemming hebben, of voor Vlaanderen-Wallonië-Noord-Frankrijk 500.000 – 1 miljoen ton. Dat zijn enorme hoeveelheden. En aan de prijsontwikkeling op de vrije markt is duidelijk te zien dat de verwerking voor versmarkt en industrie deze hoeveelheden niet aankan.
Hierdoor stuikt de vrijemarktprijs in elkaar naar een vierde van de kostprijs. Dit is ook te zien in de verwerkingscijfers. In droge jaren daalt de hoeveelheid verwerkte aardappelen enigszins, door de gebrek aan aardappelen in combinatie met zeer hoge prijzen op de vrije markt. In de extreme overschotjaren zien we het omgekeerde, een iets snellere groei van de verwerking, maar niet in die mate dat de overschotaardappelen allemaal verwerkt worden tot aardappelproduct voor menselijke voeding. Het productieproces kan sneller en goedkoper door minder zuinig om te gaan met de aardappelen, en uiteindelijk komt een groot deel van de extra aardappelaanvoer terug in de landbouw als veevoer en meststof.
Het dumpen van een massa vrije overschotaardappelen bij de reguliere afnemers heeft een enorm waardeverlies als gevolg. Iedereen steekt waar hij maar kan bij de oogst aardappelen, bewaart ze een heel seizoen en probeert er een heel seizoen lang van af te geraken bij zijn reguliere afnemers. Het resultaat is een abominabele prijs een heel seizoen lang.
Het project heeft aan de telers gevraagd: zijn jullie bereid om in groep van deze werkwijze af te stappen. Als alle telers meewerken aan een systeem om de overschotaardappelen uit het hele gebied een andere bestemming te geven, doen jullie dan mee?
Ik loop vooruit op het laatste deel van de presentatie, maar op een dergelijke vraag antwoorden álle telers uiteindelijke bevestigend. Op voorwaarde dat iedereen mee doet, dus.
Mogelijkheden
Het project heeft onderzocht wat de mogelijkheden op telersniveau zijn om de vernietiging van de productwaarde te vermijden door een andere afzet van overschotaardappelen. Er is hierbij van uitgegaan dat hiervoor een absolute noodzaak is:
- niet te dumpen op de reguliere aardappelmarkt voor menselijke consumptie
- een sectorbrede en grensoverschrijdende aanpak
- gebruik of afzet buiten de reguliere aardappelmarkt voor menselijke consumptie, zonder deze markten te ontregelen.
Om aan de eerste voorwaarde te voldoen moeten de deelnemende telers (kunnen) garanderen dat ze de overschotaardappelen op hun bedrijf effectief enkel rooien als er een alternatieve afzet voor hebben. Op die manier wordt in eerste instantie vermeden dat deze aardappelen toch afgezet worden op de reguliere aardappelmarkt.
De bewijslast hiervoor ligt in de eerste plaats bij de betrokken teler. Hier bovenop moet een controlesysteem toezien op de goede uitvoering.
Wat hebben wij aan de telers voorgelegd?
Er is uitgelegd op welke manier het kennissysteem opgezet is dat de prijsverschillen op de vrije markt verklaart op basis van productievolume, met hieraan gekoppeld de totale productiewaarde per regio, een verdeelsysteem tussen de regio’s, import-exportbalansen en trends in de uitwisseling van aardappelen binnen het gebied.
Op basis hiervan is een concept voor GEPOS ontwikkeld dat in principe heel eenvoudig is.
Eerst en vooral wordt bepaald of er sprake is van een seizoen met een extreem overschot. Dit proces start inde loop van het groeiseizoen, wanneer er indicaties komen van het areaal en vervolgens van de groeicurven. Half augustus is een eerste schatting mogelijk, begin september moet de inschatting definitief zijn.
Ten tweede wordt er per regio bepaald wat het overschot is, absoluut, en relatie ten opzichte van de totale productie vrije aardappelen, in de regio. Dus een percentage van de vrije aardappelen. Met overschot bedoelen we: het aardappelvolume dat leidt tot aardappelprijzen van 20-30 euro per ton in plaats van 60-80 ton/ha, wel wetende dat de kostprijs voor de productie en bewaring 90-150 euro per ton is, voor industrieaardappelen dan.
Dit regiopercentage wordt dan toegepast op de vrije aardappelen van elke teler in die regio. Het geeft zo aan voor welke hoeveelheid van zijn aardappelen een individuele teler een alternatieve bestemming moet zoeken. De vraag die we ons ook moeten stellen of we aan telers die kunnen aantonen dat ze hun areaal verminderd hebben ten opzichte van de referentie niet moeten vrijstellen van de collectieve aanbodreductie. Zij droegen immers niet bij tot het overproductierisico.
Ik illustreer dit met een voorbeeld.
In een zeer productief jaar is er in Vlaanderen een productie van 1.900.000 ton vrije aardappelen. Bij een productie van 1.500.000 ton vrije aardappelen halen we een “normale” vrije marktprijs van 70-80 euro per ton of meer. Er zijn dus 400.000 ton vrije aardappelen teveel voor de verwerking, of 21% van de vrije aardappelen. De eerste duidelijke signalen hiervoor zijn er al op basis van het areaal en de groeicurven half augustus. Het verder verloop van de groeicurven bevestigt dit en in de eerste helft van september is hierover zekerheid en wordt beslist dat er sprake is van een seizoen met extreme overschotten en extreem lage prijzen.
Dan gaan we naar het niveau van de teler. Een Vlaamse teler heeft bijvoorbeeld 10 hectare aardappelen en een productie van 55 ton per hectare. Hij heeft een contract voor 35 ton per hectare. Hij heeft dus een totale productie van 550 ton, waarvan 350 ton contractaardappelen en 200 ton vrije aardappelen. Volgens de cijfers van GEPOS moet hij voor 21% van zijn vrije aardappelen of 42 ton, een andere bestemming zoeken. Hij houdt nog 158 ton aardappelen over die hij op de vrije markt zal verkopen.
Nu komt het engagement en het ondernemerschap van de teler op de proppen. Waar gaat hij die 42 ton afzetten buiten het normale circuit?
Aardappelen als groenbemester: een eenvoudige oplossing
De meest eenvoudige oplossing is: hij bestemt een deel van zijn areaal dat met een dergelijke hoeveelheid aardappelen overeenstemt als groenbemesting. In ons voorbeeld is dat 42 ton, of drie vierde van een hectare bij een productie van 55 ton per hectare. Hij gebruikt die aardappelen als groenbemester en gaat de mineralen en de organische stof die hij normaal uit het perceel haalt recupereren. Dit is natuurlijk een stuk goedkoper dan rooien, afvoeren, inschuren, commercialiseren en uitschuren + eventueel nog andere handelingen die nodig zijn om die aardappelen normaal te verkopen. Maar het is ook een uitdaging. Hij zal de goede agrarische praktijken hard nodig hebben om dit op een goede manier te doen. Ten eerste is er het fytosanitaire aspect. Opslag in de volgende teelt moet absoluut vermeden worden, en tegelijk kan hij geen buitensporige kosten hiervoor maken, of zijn winst is weg. Dat betekent dat hij de aardappelen tijdig moet kunnen vernietigen met mechanische middelen, zodat ze volgend seizoen niet voor opslag gaan zorgen, want dat betekent een hoge ziekte- en plaagdruk voor zijn reguliere teelten dat jaar en de jaren daarna.
Bovendien moet hij ervoor zorgen dat er geen buitensporige mineralenverliezen kunnen optreden, zeker als de aardappelen beginnen af te breken. Dit zal wellicht impliceren dat hij zal moeten zorgen voor een goed ontwikkelde groenbemester die in staat is de vrijkomende minerale vast te leggen en te houden tot volgend seizoen. Dat betekent tijdig zaaien… Er wordt gecontroleerd op reststikstof, een bijkomende reden om dit dus maar beter goed te doen!
Vooral in Vlaanderen, in de typische akkerbouwstreken, lijken veel gespecialiseerde aardappeltelers voor deze optie te kiezen.
Deze basiswaarde is de inhoud aan mineralen en organische stof: 170 N, 57 P, 290 K2O + Mg en sporenelementen (BDB) (= ongeveer 350 euro (424 euro voor 220N, 60 P en 350 K)) + 10 ton DS aan organisch materiaal dat gerecupereerd wordt en omgezet in humus: waarde = 300 euro??. Voorwaarde is dat een dergelijk perceel op een geschikte manier en op het juiste tijdstip bewerkt wordt, zodanig dat er geen fytosanitaire druk op het perceel komt en dat er geen mineralenverliezen optreden. De ervaring hiermee is beperkt. De teelttechnische aanpak moet nog op punt gesteld worden. Groenbemesters kunnen noodzakelijk zijn om stikstofverliezen te beheersen. Dit impliceert een tijdige beslissing zodat de inzaai van de groenbemesters nog mogelijk is. De kostprijs van de extra teelthandelingen kan geraamd worden op 200 euro/ha. De waarde van niet gerooide aardappelen is met andere woorden 350 +300 – 200 = 450 euro/ha / 55 ton/ha = 8 euro/ton.
Dit is inderdaad niet oninteressant. De waarde van een aardappelgewas als groenbemester is van de grootteorde van 8 euro per ton of 450 euro per hectare
Die waarde zit in je perceel, een goed beheer volstaat om ze te gelde te maken en te zorgen dat dit uw perceel, het volgewas, de rotatie en het milieu ten goede komen. En het bespaart kosten. Want als je met die aardappelen iets anders wilt doen, dan moeten ze uit de grond natuurlijk.
Maar dat ga je in groep toch niet doen, om de waarde van uw hoop aardappelen in de schuur te kelderen? Zolang die overschotaardappelen op het perceel blijven is uw hoop gerooide vrije aardappelen in de schuur geld waard. In ons voorbeeld van daarnet: 158 ton x 70 euro / ton = 11.060 euro. Ga je door met rooien, en je legt alles overal vol om ze toch maar binnen te krijgen en niets verloren te laten gaan, dan beschik je over 200 ton vrije aardappelen x 25 euro per ton = 5.000 euro, of 6.060 euro minder! En je moet dus ook nog de kosten doen om die 42 ton te laten rooien, naar de loods te brengen, in te schuren, te behandelen tegen kieming, te bewaren, uit te schuren en te verkopen.
Die bijkomende kosten voor het rooien en inschuren van 42 ton / 55 ton per ha = ¾ ha, kan je ramen op:
- 450 euro / ha voor rooien
- 200 euro / ha voor afvoeren en inschuren
- 50 euro / ha voor kiemremmer
- 100 euro / ha voor bewaring in bestaande infrastructuur en uitschuren
- 5% gewichtsverlies = 2,5 ton / ha x 25 euro /ton = 60 euro / ha
Dit geeft een totaal van meer dan 860 euro / ha of 645 euro kosten voor de 42 ton aardappelen die onze teler van 10 hectare anders in de grond zou laten en benutten als groenbemester. Het totale inkomensverschil bedraagt 6.060 + 645 = 6.700 euro.
Het lijkt een spelletje “Reken je rijk”, en er zullen inderdaad nog wel adders onder het gras zitten. En vooral, allemaal goed en wel, maar je moet de telers op een lijn krijgen! Daar komen we straks nog op terug.
Bovenstaande strategie zal mogelijk weerstand opwekken, zowel bij telers als maatschappelijk. Vorig jaar was er in Frankrijk een nationale rel naar aanleiding van het niet op de markt brengen van een vracht onverkoopbare tomaten. Maar anderzijds is het een gerechtigde vraag of je een teler en bij uitbreiding een sector kan verplichten om zelf de waarde van zijn product compleet te vernietigen door hem te verbieden product zonder bestemming in het reguliere afzetkanaal voor menselijke voeding een agrarische bestemming te geven. Wetende dat de bepalende factor de weersomstandigheden zijn, en die worden nog altijd niet door landbouwers bepaald. Ook dit is een voorbeeld van mensen die “het minst bijdragen aan de opwarming, maar er wel het hardst door getroffen worden”. Deze uitspraak geldt blijkbaar niet alleen voor de arme mensen in derde wereldlanden.
En bovendien, er zijn ook nog andere oplossingen voor diegenen die ze kunnen en willen benutten. En daar ging ons Micro-project uiteindelijk toch over.
De controle / bewijslast
Telers geven altijd aan welke oppervlakte van welk type aardappelen ze telen. De bewijsvoering kan verschillen van regio tot regio en van bedrijf tot bedrijf, maar het vrijwillig toegang geven tot de officiële gegevens van de verzamelaanvraag kan hiervoor de basis vormen.
Als ze op geen enkele manier een alternatieve afzet vinden laten de deelnemende telers de aardappelen in de grond. Elke teler geeft de exacte locatie en grootte van de niet gerooide oppervlakte aan, samen met de manier en het tijdstip dat het perceel zodanig bewerkt zal worden dat de mineralen en het organisch materiaal gerecupereerd kunnen worden volgens de principes van de goede agrarische praktijken.
Eenvoudige registratie van alle teelthandelingen in één van de bestaande en erkende teeltregistratiesystemen vormt de basis voor de bewijsvoering door de teler, eventueel aangevuld met fotomateriaal van de teeltingrepen. Controle achteraf kan door waarnemingen ter plaatse en perceelbemonstering.
De basiswaarde voor een alternatieve afzet: de niet gerooide overschotaardappelen
Door een gemeenschappelijke aanpak op sectorniveau in een volledig productiegebied ontstaat een nieuw product met een zeer lage kostprijs en mogelijkheden voor alternatieve toepassingen die voor een bedrijf interessanter kunnen zijn dan de bemestingswaarde van de aardappelen.
Op basis van een productwaarde van 8 euro per ton voor niet gerooide aardappelen zijn de meest interessante alternatieven veevoeding en de zetmeelindustrie.
Veevoeding
Guy Depraetere, ABS
Bedrijven met rundvee bijvoorbeeld hebben veel mogelijkheden. Aardappelen zijn zeer geschikt voor zowel melkvee als vleesvee en vervangen een deel van het krachtvoer. Er zijn interessante mogelijkheden voor bewaring en voedertechniek. En het past perfect in het rantsoen. Een rantsoen moet natuurlijk beredeneerd en berekend worden.
De voederwaarde van aardappelen varieert tussen 40 en 50 euro per ton, afhankelijk van de wereldmarkt van de veevoedergrondstoffen. In Vlaanderen wordt op vandaag gewassen en gesorteerde aardappelen aan de veehouderij aan 67 euro per ton thuis geleverd. Dit impliceert dat deze aardappelen beschikbaar zijn bij de veehouder, klaar om te vervoederen met een voor dit bedrijf gebruikelijk systeem, zoals bijvoorbeeld een voedermengwagen voor de rundveehouderij of een brijvoedersysteem in de varkenshouderij.
Dit betekent dat er een marge is van 32 tot 42 euro per ton (naargelang de markt voor grondstoffen voor de voederindustrie) voor de commercialisatie van nog te rooien aardappelen voor de veevoedersector. Deze commercialisatie houdt in: rooien, afvoeren, reinigen, transport, opslag, verkoop. Voor gemengde bedrijven die hun overschotaardappelen zelf kunnen verwaarden in de veevoeding vallen uiteraard een deel van deze kosten weg.
Via een sterke promotie en het aanbieden van goede kwaliteit kan hier zeker een paar honderdduizend ton afgezet worden, hetzij op eigen bedrijf, hetzij aangeleverd. Bovendien kunnen aardappelen ingekuild en/of gedroogd worden zodat het opslagprobleem aanzienlijk kan verminderen.
Zetmeelindustrie
Biogas
Alain Masure
Het business model van deze sector is gebaseerd op de verwaarding van afvalstromen. Zij werken met verschillende aanvoer/aankoop systemen. De basis vormt een verzekerde aanvoer over een langere periode op basis van langlopende contracten. Het materiaal dat hiervoor in aanmerking komt moet een voldoende hoge vergistingswaarde hebben, omdat deze bedrijven vergund zijn op basis van een bepaalde capaciteit van verse grondstof, bijvoorbeeld 60.000 ton per jaar. Hoe meer drogestof en energiewaarde een grondstof bevat, hoe waardevoller ze is voor een biogasbedrijf. Als een minimum waarde overschreden wordt, dan zijn biogasbedrijven bereid om hiervoor te betalen. Aardappelen bevatten in feite te weinig drogestof om concurrentieel te zijn met bijvoorbeeld energiemais. Het zal afhangen van de omstandigheden of biogasbedrijven aardappelen kunnen opnemen in hun basisstroom van grondstoffen. De andere grondstoffenstromen betreffen voornamelijk afvalstromen: aanvoer van de voedingsindustrie, waaronder de aardappelverwerking, mest, en afvalstromen die ontstaan door incidenten: vervuild of slecht product. Deze grondstoffenstromen worden meestal afgenomen tegen betaling. Het biogasbedrijf functioneert hier als verwerkingsinstallatie en wordt voor deze dienstverlening betaald door de aanleverende bedrijven. Enkel in het geval van een hoge energie-inhoud, en dus een hoge gaswaarde, kan voor deze grondstoffen betaald worden. Het gat dan bijvoorbeeld over olie- of suikerhoudende reststromen of producten.
Dit betekent dat voorafgaande, meerjarige afspraken praktisch onmogelijk zijn. Dit is eventueel wel mogelijk in het begin van het aardappelseizoen voor de rest van het bewaarseizoen. Of deze afzet in een bepaald seizoen commercieel haalbaar is zal afhangen van het aanbod van andere reguliere grondstoffen en/of de mogelijkheid om deze andere grondstoffen een andere bestemming te geven. Specifiek geldt dit voor (energie)mais. Dit product kan eventueel als graan op de wereldmarkt afgezet worden in plaats van in de regionale biogassector.
Compost
De mogelijkheden om aardappelen af te zetten voor de productie van compost zijn niet commercieel haalbaar. Technisch kunnen de aardappelen wel verwerkt worden, al bevatten ze in verhouding teveel water om interessant te zijn. Maar daarnaast is het in deze sector gebruikelijk dat de aanvoerders van grondstoffen betalen om product te mogen leveren. Op die manier vormt dit afzetkanaal geen commercieel interessant alternatief en is het veel rendabeler om de waarde aan mineralen en organische stof rechtstreeks op het eigen bedrijf/perceel te benutten door niet te rooien.
Nog andere alternatieven
a. Drogen van aardappelen voor veevoer
b. Drogen van aardappelen voor de productie van bioplastics
c. Een grotere uitwisseling (switch)[MG4] tussen verschillende alternatieve afzetkanalen (maar dan niet op sectorniveau georganiseerd? Wat wordt hiermee bedoeld, wat is het verschil met het oorspronkelijke concept in GEPOS?)
d. Voedselbanken
e. Productie van alcohol voor menselijke consumptie
f. Ethanolproductie als energiebron
g. Irrigatie op grote schaal op basis van de aanleg van zeer grote watervoorraden in perioden met neerslagoverschotten (winter) = meer oogstzekerheid
h. Wettelijk verplichte verruiming van de rotatie bijvoorbeeld 1 op 4 in plaats van 1 op 3
Is er draagvlak bij de telers voor een sectorbrede alternatieve aanpak van extreme aardappeloverschotten?
Telers zijn algemeen bereid om zich te engageren in een systeem waar alle telers aan deelnemen. Ideaal zou zijn een verplicht systeem, en veel telers stellen dit als voorwaarde. Op dit moment zijn er evenwel geen denkpistes die een dergelijk verplicht systeem mogelijk maken.
Een alternatief zou zijn 100% deelname op vrijwillige basis. Alle bevraagde telers zijn inderdaad bereid om zich te engageren in een systeem op voorwaarde dat alle andere telers ook deelnemen.
Ook wanneer er geen 100% deelname zijn veel telers nog steeds bereid om zich te engageren om deel te nemen, variërend van minimaal 90 tot 75-70%, zie tabel.
Het blijkt mogelijk telers te overtuigen om deel te nemen, mits een goede argumentatie. De uitdaging wordt dan om alle telers met deze argumentatie te bereiken.…
Welke alternatieve afzetkanalen zullen deelnemende telers aanspreken voor hun eigen overschotten?
Dit hangt af van regio tot regio en van bedrijf tot bedrijf. Bedrijven met rundvee hebben meestal al ervaring met het gebruik van aardappelen en/of aardappelproducten.
regio
|
Alternatief afzetkanaal
|
Groenbemester
|
Melkvee
|
Mestvee
|
Varkens
|
Biogas
|
Compost
|
Andere
|
Vlaanderen
|
17
|
12
|
12
|
1
|
0
|
0
|
0
|
Wallonië
|
|
|
|
|
|
|
|
Frankrijk
|
|
|
|
|
|
|
|
totaal
|
17
|
12
|
12
|
1
|
0
|
0
|
0
|
|
|
|
|
|
|
|
|
regio
|
Alternatief afzetkanaal
|
Groenbemester
|
Melkvee
|
Mestvee
|
Varkens
|
Biogas
|
Compost
|
Andere
|
Vlaanderen
|
57%
|
40%
|
40%
|
3%
|
0%
|
0%
|
0%
|
Wallonië
|
|
|
|
|
|
|
|
Frankrijk
|
|
|
|
|
|
|
|
totaal
|
57%
|
40%
|
40%
|
3%
|
0%
|
0%
|
0%
|
!!! Voor de telers is het belangrijk dat er een harmonie komt in de aardappelcontracten. Dit zal het werk worden van branche- of telersorganisaties.