Akkerbouw
Algemeen
Dieren
Economie
Markten
Mechanisatie
Milieu
Politiek
Tuinbouw
Veehouderij
Voeding
Inloggen
 
 
 
Klik hier om u te registreren en te abonneren
(72,60 euro per jaar)
 
Wachtwoord vergeten

 30 jul 2019 08:47 

MAP 6


Decreet houdende wijziging van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van het Mestdecreet van 22 december 2006, wat de implementatie van het zesde mestactieprogramma betreft (1)

Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt:
Decreet houdende wijziging van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van het Mestdecreet van 22 december 2006, wat de implementatie van het zesde mestactieprogramma betreft
Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2. Aan artikel 16.6.1, § 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en gewijzigd bij de decreten van 30 april 2009, 23 december 2010, 23 december 2011, 22 november 2013, 28 februari 2014, 25 april 2014 en 8 juni 2018, wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"4° personen die een bevel als vermeld in artikel 61, § 6, van het Mestdecreet van 22 december 2006, niet uitvoeren of negeren;".
Art. 3. Aan artikel 3 van het Mestdecreet van 22 december 2006, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 30 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2 wordt, voor punt 1°, dat punt 1° /1 wordt, een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt:
"1° afstroomzone: een geografische eenheid, gebaseerd op het afstroomgebied van de Vlaamse waterlichamen. De verschillende afstroomzones zijn aangeduid op de kaart, die als bijlage 2 bij dit decreet is gevoegd;";
2° in paragraaf 2 worden een punt 1° /2, een punt 1° /3, een punt 1° /4 en een punt 1° /5 ingevoegd, die luiden als volgt:
"1° /2 gebiedstype 0: gebiedstype 0 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 1° ;
1° /3 gebiedstype 1: gebiedstype 1 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 2° ;
1° /4 gebiedstype 2: gebiedstype 2 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 3° ;
1° /5 gebiedstype 3: gebiedstype 3 als vermeld in artikel 14, § 1, vierde lid, 4° ;";
3° in paragraaf 3 wordt een punt 1° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"1° /1 bedrijf dat de biologische productie toepast: bedrijf dat de biologische productie toepast overeenkomstig Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 of vanaf 1 januari 2021 overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad;";
4° paragraaf 4, 6°, wordt vervangen door wat volgt:
"6° mestverzamelpunt:
permanente opslagplaats van dierlijke mest of andere meststoffen, die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
a) de meststoffen zijn afkomstig van:
1. hetzij één landbouwer of uitbater, uitgezonderd de landbouwer die tevens de uitbater is van de betreffende opslagplaats;
2. hetzij meerdere landbouwers of uitbaters;
b) de meststoffen zijn bestemd voor:
1. hetzij één landbouwer of uitbater, uitgezonderd de landbouwer die tevens de uitbater is van de betreffende opslagplaats of de landbouwer die als enige mest heeft aangevoerd naar de betreffende opslagplaats;
2. hetzij meerdere landbouwers of uitbaters;";
5° paragraaf 5, 3°, wordt vervangen door wat volgt:
"3° boerderijcompost: product ontstaan uit een composteringsproces waarbij organische restproducten, al dan niet vermengd met stalmest, gecomposteerd worden. De compostering gebeurt op een bedrijf, met hetzij bedrijfseigen organische restproducten of met op het bedrijf geproduceerde stalmest, hetzij met organische restproducten of stalmest, die beiden afkomstig zijn van het betrokken bedrijf of van maximaal twee andere bedrijven, waarmee het betrokken bedrijf samenwerkt in het kader van een compostering. Bij de compostering kan ook houtig materiaal en maaisel afkomstig van natuurbeheer gebruikt worden. Het resultaat van de compostering wordt gebruikt op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden van het bedrijf in kwestie of, in geval van een samenwerking tussen bedrijven, van een of meerdere van de bedrijven waarmee in het kader van de compostering samengewerkt wordt;";
6° in paragraaf 5, 22°, wordt tussen de zinsnede "meststoffen:" en het woord "gecertificeerde" de zinsnede "boerderijcompost," ingevoegd;
7° in paragraaf 6 worden een punt 4° /1 en een punt 4° /2 ingevoegd, die luiden als volgt:
"4° /1 graslanden die halfnatuurlijk zijn: de volgende graslanden:
a) Ha: struisgrasvegetatie op zure bodem of graslanden van droge, zeer voedselarme zure gronden;
b) Hc: vochtig, niet tot weinig bemest grasland, genoemd "dotterbloemhooilanden";
c) Hd: kalkrijk duingrasland;
d) Hf: natte ruigte met moerasspirea;
e) Hj: vochtige tot natte graslanden met hoge abundantie van Juncus spec;
f) Hk: kalkgrasland of grasland van droge, mineralenrijke maar stikstof- en fosforarme gronden;
g) Hm: onbemest, vochtig pijpestrootjesgrasland, genoemd "blauwgraslanden", vochtige tot venige graslanden van zeer voedselarme zandgronden;
h) Hn: zure borstelgrasvegetatie of heischrale graslanden;
i) Hu: mesofiel hooiland;
j) Hv: zinkgrasland;
4° /2 graslanden die potentieel belangrijk zijn: de volgende graslanden:
a) Hp+K: cultuurgrasland met waardevolle kleine landschapselementen in de grasland-, moeras- of waterrijke sfeer, bijvoorbeeld Hp+Mr, Hp+Kn, Hp+Hc, Hp+K(Ae), Hp+K(Hc), Hp+K(Mr);
b) Hp+ fauna: overdruk;
c) Hp-graslanden op lemige en kleiige, relatief vochtige bodems in valleien met een hoge ecologische prioriteit (Hpriv);
d) Hpr: weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf;";
8° in paragraaf 6, 7°, worden de woorden "halfnatuurlijke graslanden" vervangen door de woorden "graslanden die halfnatuurlijk zijn";
9° in paragraaf 6 worden punt 11° en punt 19° opgeheven;
10° in paragraaf 6, 14°, wordt de zinsnede "in 5°, 6°, 7°, 11° en 19° " vervangen door de zinsnede "in punt 4° /1, 4° /2, 5°, 6° en 7° ";
11° in paragraaf 6 wordt een punt 14° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"14° /1 laag-risico nateelt: een nateelt die geen specifieke teelt is en verbouwd wordt na een hoofdteelt die een niet-nitraatgevoelige teelt is;";
12° in paragraaf 6 wordt een punt 16° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"16° /1 niet-nitraatgevoelige teelt: een teelt als vermeld in artikel 124 van het ministerieel besluit van 3 april 2015 tot het verlenen van subsidies voor beheerovereenkomsten met toepassing van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, met uitzondering van korrelmaïs;";
13° in paragraaf 6, 17°, wordt het getal "14" vervangen door het getal "15";
14° in paragraaf 9 wordt, voor punt 1°, dat punt 1° /1 wordt, een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt:
"1° een beveiligde zending: een van de hiernavolgende betekeningswijzen:
a) een aangetekend schrijven;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld. Voor de communicatie die gebeurt in uitvoering van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten, kan de Vlaamse Regering de voorwaarden bepalen waaronder een verzending via een door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket als een beveiligde zending beschouwd kan worden;";
15° in paragraaf 9 wordt een punt 3° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"3° /1 nitraatresidu: de hoeveelheid nitraatstikstof gemeten in een bodem tussen 1 oktober en 15 november over een diepte van 0 tot 90 cm en uitgedrukt in kg nitraatstikstof per hectare. Deze hoeveelheid wordt bepaald volgens het methodenboek, vermeld in artikel 61, § 8;
16° in paragraaf 9 wordt een punt 5° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
"5° /1 nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau: een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau als vermeld in artikel 15, § 4 tot en met § 9;";
17° in paragraaf 9, 6°, wordt de zinsnede "VHA-zone, VHA-zones" vervangen door de zinsnede "afstroomzone, afstroomzones".
Art. 4. In artikel 8 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het getal "16" vervangen door het getal "1";
2° aan paragraaf 1 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"In afwijking van het eerste lid mogen meststoffen type 1 opgebracht worden vanaf 1 november tot en met 15 januari, als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
1° de meststoffen worden opgebracht op een perceel waarop fruitbomen geteeld worden;
2° de meststoffen worden pleksgewijs aangebracht rond de stam van de fruitbomen;
3° de landbouwer meldt, voorafgaand aan het opbrengen van de meststoffen, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, dat hij gebruik wil maken van de afwijking, vermeld in dit lid, en vermeldt hierbij de perceelsnummers van de percelen waarvoor hij van de afwijking, vermeld in dit lid, gebruik wil maken.";
3° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
" § 2. Het op of in de bodem brengen van meststoffen type 2 op niet permanent overkapte landbouwgronden is verboden:
1° op graslanden vanaf 15 augustus tot en met 15 februari;
2° op akkers op zware kleigronden vanaf 16 oktober tot en met 15 februari. De hoeveelheid meststoffen type 2 die in een bepaald jaar na 31 augustus opgebracht wordt, is beperkt tot 100 kg werkzame stikstof per hectare;
3° op andere percelen dan vermeld in punt 1° of punt 2°, vanaf 1 augustus tot en met 15 februari.
Op akkers op zware kleigronden is het verboden om na de oogst van de hoofdteelt meststoffen type 2 op te brengen, tenzij er na de oogst van de hoofdteelt en uiterlijk op 15 september een nateelt ingezaaid wordt.
In afwijking van het tweede lid moet, op akkers op zware kleigronden, als de meststoffen opgebracht worden na 31 augustus, uiterlijk de veertiende dag na het opbrengen van de meststoffen een nateelt ingezaaid worden of aanwezig zijn.
Op andere percelen dan akkers op zware kleigronden is het verboden om na de oogst van de hoofdteelt meststoffen type 2 op te brengen, tenzij na de hoofdteelt en uiterlijk op 31 juli een nateelt ingezaaid wordt.
In afwijking van het eerste lid, 3°, en het vierde lid is het toegelaten om op akkers op andere dan zware kleigronden na de oogst van een hoofdteelt die een niet-nitraatgevoelige teelt is meststoffen type 2 op te brengen tot en met 31 augustus op voorwaarde dat er uiterlijk 15 september een vanggewas ingezaaid wordt en de opgebrachte dosis beperkt wordt tot 36 kg werkzame stikstof per hectare.";
4° in paragraaf 3, tweede lid, wordt punt b) vervangen door wat volgt:
"b) hetzij na 31 juli en uiterlijk op 15 september een vanggewas ingezaaid wordt en op voorwaarde dat de hoofdteelt een niet-nitraatgevoelige teelt is en dat de hoeveelheid meststoffen type 3 die na de oogst van de hoofdteelt opgebracht wordt, beperkt wordt tot 36 kg werkzame stikstof per hectare;";
5° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "15 november" telkens vervangen door de zinsnede "31 oktober";
6° paragraaf 7 wordt vervangen door wat volgt:
" § 7. De opslag van meststoffen type 1 op landbouwgrond is toegestaan indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° de meststof is opgeslagen om te worden uitgespreid op het perceel waarop de mest opgeslagen is;
2° de afstand van de opslag tot de perceelsgrens en oppervlaktewater bedraagt ten minste 10 meter;
3° de afstand van de opslag tot woningen van derden of tot publiek toegankelijke gebouwen bedraagt ten minste 100 meter;
4° de opslag voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
a) de opslag is afgedekt op een luchtdoorlatende, semipermeabele wijze, die verhindert dat er regenwater kan insijpelen;
b) de meststoffen zijn niet opgeslagen in de periode van 1 november tot en met 15 januari en de opslag gebeurt maximaal gedurende twee maanden vóór het spreiden.
De voorwaarden, vermeld in het eerst lid, 4°, zijn niet van toepassing op de opslag van boerderijcompost en gecertificeerde gft- en groencompost.
Opslag van dierlijke mest of andere meststoffen op landbouwgrond die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, is verboden.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder publiek toegankelijk gebouw: een gebouw of deel van een gebouw dat krachtens zijn bestemming of vast gebruik functioneel openstaat voor het publiek zoals, en in eerste instantie, scholen, kinderdagverblijven, buurtcentra.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen.";
7° aan paragraaf 8 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Als, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, het inzaaien van een vanggewas vereist is, wordt het vanggewas minstens aangehouden voor de periode vermeld in artikel 14, § 3, tweede lid.";
8° in paragraaf 9 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"In afwijking van dit artikel kan de Vlaamse Regering, omwille van weersomstandigheden, de datums vanaf wanneer er bemest kan worden als vermeld in dit artikel verlaten. De Vlaamse Regering kan hieraan extra voorwaarden koppelen op het gebied van hoeveelheid meststoffen en de wijze waarop deze moeten toegediend worden en kan dit beperken tot bepaalde gebieden of bepaalde teelten.";
9° in paragraaf 9 wordt in het derde lid de zinsnede "eerste lid, 2° " vervangen door de woorden "vijfde lid";
10° in paragraaf 9 wordt in het vierde lid de zinsnede "en van artikel 14, § 9" opgeheven.
Art. 5. Aan artikel 9 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 3. Voor elk perceel waarop planten geteeld worden in trays of containers of via een andere teeltwijze waarbij planten in open lucht doch niet in volle grond geteeld worden, beschikt de landbouwer tegen 1 januari 2021 over een firstflushsysteem met een minimale opslagcapaciteit van 100 m3 per betrokken hectare.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen en kan de opslagcapaciteit aanpassen op basis van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.".
Art. 6. Artikel 12, § 1, vierde lid, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, wordt vervangen door wat volgt:
"In de gevallen, vermeld in het tweede en het derde lid, is de hoeveelheid meststoffen die mag opgebracht worden, beperkt tot de overeenkomstige bemestingsnorm voor "Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas" als vermeld in artikel 13, § 2, eerste lid, en § 3, twaalfde lid.".
Art. 7. In artikel 13 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 30 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de tabel in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van de graszodenteelt" vervangen door de woorden "niet-intensief grasland dat enkel gemaaid wordt";
2° aan de tabel in paragraaf 2, eerste lid, wordt vóór de rij

Grasland dat niet enkel gemaaid wordt 170 235 170 245


een rij ingevoegd, die luidt als volgt:

Intensief grasland dat enkel gemaaid wordt, met inbegrip van de graszodenteelt 170 375 170 385


3° in paragraaf 5, tweede lid, worden tussen de woorden "landbouwgronden die" en de zinsnede ", overeenkomstig paragraaf 3" de woorden "behoren tot een bedrijf dat de biologische productie toepast of tot een circulair stalmestbedrijf of die" ingevoegd;
4° aan paragraaf 5 worden een derde, een vierde en een vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"Een circulair stalmestbedrijf als vermeld in het tweede lid is hetzij een bedrijf waarvan de dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, voor minimaal 90% uit stalmest bestaat en waar minimaal 90% van de geproduceerde stalmest, uitgedrukt in kg P2O5, op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden opgebracht wordt, hetzij een samenwerking van twee bedrijven waarvan de gezamenlijke dierlijke mestproductie, uitgedrukt in kg P2O5, voor minimaal 90% uit stalmest bestaat en waar minimaal 90% van de geproduceerde stalmest, uitgedrukt in kg P2O5, op de tot beide bedrijven behorende landbouwgronden opgebracht wordt.
Een samenwerking als vermeld in het derde lid wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X door een van de betrokken landbouwers aan de Mestbank gemeld via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Uiterlijk op 15 februari van het jaar X moet de gemelde samenwerking door de andere betrokken landbouwer bevestigd zijn via het internetloket. Elk van de betrokken landbouwers kan tot uiterlijk 15 februari van het jaar X de melding intrekken via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen en kan aan het gebruik van boerderijcompost die het resultaat is van een samenwerking tussen verschillende bedrijven, extra voorwaarden verbinden.";
5° paragraaf 6 wordt opgeheven;
6° in paragraaf 7, vierde lid, worden de woorden "per aangetekende brief" vervangen door de woorden "per beveiligde zending";
7° in paragraaf 7, vierde lid, worden de woorden "afgifte op de post van de aangetekende brief" vervangen door de woorden "verzending van de beveiligde zending";
8° aan paragraaf 7 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Deze paragraaf vindt geen toepassing voor percelen gelegen in gebiedstype 0.";
9° in paragraaf 10 wordt het achtste lid opgeheven.
Art. 8. Artikel 14 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 30 juni 2017, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 14. § 1. Het Vlaamse Gewest wordt onderverdeeld in vier gebiedstypes in functie van de gegevens aangaande de waterkwaliteit. Voor de indeling in gebiedstypes worden de afstroomzones van de Vlaamse waterlichamen gebruikt als geografische eenheid. Elke afstroomzone wordt ingedeeld in één van de vier gebiedstypes, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1 en 2.
Voor oppervlaktewater worden, op basis van de metingen in het MAP-meetnet oppervlaktewater in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, van de winterjaren 2015-2016, 2016-2017 en 2017-2018 alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande categorieën, met name:
1° categorie 0: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater lager is of gelijk is aan 18 mg nitraat per liter;
2° categorie 1: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 18 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 25 mg nitraat per liter;
3° categorie 2: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 25 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 30 mg nitraat per liter;
4° categorie 3: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 30 mg nitraat per liter.
Voor grondwater worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande klassen. Voor de indeling van de afstroomzones op basis van de kwaliteit van het grondwater wordt rekening gehouden met de halfjaarlijkse nitraatmeet-resultaten op het niveau van de eerste filter van de putten van het freatisch grondwatermeetnet in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij. Op basis van de toestand van het grondwater zoals bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2015, 2016 en 2017 en van de trendbeoordeling van de kwaliteit van het grondwater zoals beoordeeld op basis van de data van de 8 recentste meetcampagnes, zijnde de meetcampagnes in de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017, worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande klassen, met name:
1° klasse 0: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater:
a) hetzij lager is of gelijk is aan 40 mg nitraat per liter;
b) hetzij hoger is dan 40 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling niet wijst op een stijgende trend;
2° klasse 1: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater:
a) hetzij hoger is dan 40 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een stijgende trend;
b) hetzij hoger is dan 50 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling niet wijst op een beduidend stijgende trend;
3° klasse 2: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater hoger is dan 50 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 60 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een beduidend stijgende trend;
4° klasse 3: afstroomzones waar de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater hoger is dan 60 mg nitraat per liter en waar de trendbeoordeling wijst op een beduidend stijgende trend.
Op basis van de indeling in categorieën als vermeld in het tweede lid en de indeling in klassen als vermeld in het derde lid worden alle afstroomzones ingedeeld in één van de vier onderstaande gebiedstypes, met name:
1° gebiedstype 0: afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0, met uitzondering van de afstroomzones waar de 90ste percentielwaarde van alle MAP-meetpunten oppervlaktewater in de betrokken afstroomzone in de drie betrokken winterjaren hoger is dan 44,3 mg nitraat per liter;
2° gebiedstype 1:
a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 1 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0;
b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 1;
c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0 en voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 0 en waar de 90ste percentielwaarde van alle MAP-meetpunten oppervlaktewater in de betrokken afstroomzone in de drie betrokken winterjaren hoger is dan 44,3 mg nitraat per liter;
3° gebiedstype 2:
a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 2 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 0;
b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 1 en voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 1;
c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn in klasse 2 en voor oppervlaktewater niet ingedeeld zijn in categorie 3;
4° gebiedstype 3:
a) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 2 en voor grondwater niet ingedeeld zijn in klasse 0;
b) afstroomzones die voor oppervlaktewater ingedeeld zijn in categorie 3;
c) afstroomzones die voor grondwater ingedeeld zijn klasse 3.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° een stijgende trend voor grondwater: een stijging van de gemiddelde nitraatconcentratie in grondwater met meer dan 3 mg nitraat per liter over een periode van vier jaar bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017;
2° een beduidend stijgende trend voor grondwater: de determinatiecoëfficiënt van de lineaire regressie, bepaald op basis van de metingen van de kalenderjaren 2014, 2015, 2016 en 2017 is hoger dan 0,5.
Voor de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, vanaf het jaar 2019, geldt de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
§ 2. De indeling in categorieën als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, in klassen als vermeld in paragraaf 1, derde lid, en in gebiedstypes als vermeld in paragraaf 1, vierde lid, wordt tweejaarlijks geëvalueerd, overeenkomstig de volgende criteria:
1° voor wat betreft oppervlaktewater, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, met dien verstande dat:
a) de metingen op basis waarvan de beoordeling en indeling in categorieën zal gebeuren, met inbegrip van de beoordeling, vermeld in punt b), de metingen van de op dat moment twee recentste winterjaren zullen zijn;
b) een afstroomzone waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater hoger is dan 14 mg nitraat per liter en lager is of gelijk is aan 18 mg nitraat per liter en waar de gemiddelde nitraatconcentratie in oppervlaktewater op basis van de metingen van de twee meest recente winterjaren over de volledige periode van twee jaar met meer dan 2 mg nitraat per liter gestegen is, voor oppervlaktewater ingedeeld wordt in categorie 1;
2° voor wat betreft grondwater, op basis van de criteria, vermeld in paragraaf 1, derde lid, met dien verstande dat de metingen op basis waarvan de beoordeling en indeling in klassen zal gebeuren, zijn, voor het bepalen van de gemiddelde nitraatconcentratie, de metingen van de op dat moment twee recentste kalenderjaren, en voor de trendbeoordeling de metingen van de op dat moment vier recentste kalenderjaren.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen en maakt, naar aanleiding van een tweejaarlijkse evaluatie als vermeld in het eerste lid een nieuwe indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, die zal gelden in afwijking van de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
§ 3. De landbouwer zorgt op al zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die niet gelegen zijn in gebiedstype 0, die geen zware kleigrond zijn, en waarvan de hoofdteelt uiterlijk op 31 augustus werd geoogst, dat er steeds uiterlijk op 15 september een vanggewas ingezaaid wordt behalve op de percelen waar een nateelt wordt ingezaaid.
Het vanggewas, vermeld in het eerste lid, wordt minstens tot de volgende data aangehouden:
1° op de zware kleigronden: minstens aanhouden tot en met 15 oktober;
2° op percelen gelegen in de landbouwstreek `de Leemstreek', die geen zware kleigronden zijn: minstens aanhouden tot en met 30 november;
3° op percelen, andere dan punten 1° en 2° : minstens aanhouden tot en met 31 januari van het volgende jaar.
§ 4. In gebiedstype 2 en gebiedstype 3 gelden de volgende maatregelen:
1° bemesting is enkel toegestaan op percelen waar de landbouwer tot wiens bedrijf het perceel landbouwgrond in kwestie behoort, ook de hoofdteelt verbouwt op het perceel in kwestie;
2° de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, die mag opgebracht worden met toepassing van dit decreet en de van toepassing zijnde beheerovereenkomsten, wordt:
a) in 2019 op de percelen, gelegen in gebiedstype 3, met 5% verminderd;
b) in 2020 op de percelen, gelegen in gebiedstype 2, met 5% verminderd;
c) in 2020 op de percelen, gelegen in gebiedstype 3, met 10% verminderd;
d) in 2021 op de percelen, gelegen in gebiedstype 2, met 5% verminderd;
e) in 2021 op de percelen, gelegen in gebiedstype 3, met 15% verminderd;
f) vanaf 2022 op de percelen, gelegen in gebiedstype 2, met 10% verminderd;
g) vanaf 2022 op de percelen, gelegen in gebiedstype 3, met 20% verminderd;
3° het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld wordt is:
a) in 2019, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 2, minimaal gelijk aan het referentiepercentage van de betrokken landbouwer;
b) in 2019, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 3, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 5 %;
c) in 2020, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 2, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 5%;
d) in 2020, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 3, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 10%;
e) in 2021, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 2, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 5%;
f) in 2021, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 3, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 15%;
g) vanaf 2022, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 2, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, verhoogd met 10%;
h) vanaf 2022, voor de afstroomzones gelegen in gebiedstype 3, minimaal het referentiepercentage van de betrokken landbouwer verhoogd met 20%;
4° vanaf 1 augustus van een bepaald kalenderjaar gebeurt elk vervoer van vloeibare dierlijke mest naar een perceel gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3 waarop een teelt wordt verbouwd die geen blijvende teelt en geen grasland is, overeenkomstig artikel 48.
Het referentiepercentage van de betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt bepaald op basis van de gegevens uit de verzamelaanvraag, zoals gekend op 1 januari 2019, voor de kalenderjaren 2016, 2017 en 2018.
Voor het kalenderjaar 2016, het kalenderjaar 2017 en het kalenderjaar 2018 wordt voor elke landbouwer een referentieareaal, uitgedrukt in percent, als volgt berekend:
1° eerst wordt, voor elk van de betrokken kalenderjaren, de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, bepaald, die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a) het betreft landbouwgrond gelegen in gebiedstype 2 of 3, overeenkomstig de indeling als vermeld in bijlage 4;
b) het betreft geen landbouwgrond waarop de teelt gebeurt onder overkapping, op groeimedium of in containers;
c) de hoofdteelt die op de betreffende landbouwgrond verbouwd wordt is geen blijvende teelt, geen meerjarige teelt of geen blijvend grasland;
d) het betreft geen begraasde niet-landbouwgrond met overeenkomst, geen volkstuinpark, geen onverharde landingsbaan, geen veiligheidszone of geen vliegveld;
2° vervolgens wordt van het aantal hectare als vermeld in punt 1° het aantal hectares bepaald dat aan één van de hierna volgende voorwaarden voldoet:
a) het betreft een perceel landbouwgrond waarop de hoofdteelt grasland is en waarop geen voorteelt of nateelt, andere dan grasland, verbouwd wordt;
b) het betreft een perceel landbouwgrond waarop de hoofdteelt een niet-nitraatgevoelige teelt is, die gevolgd wordt door een nateelt. De nateelt in kwestie is geen vanggewas of specifieke teelt;
c) het betreft een perceel landbouwgrond waarop na een niet-late hoofdteelt als enige nateelt een vanggewas wordt verbouwd;
d) het betreft een perceel landbouwgrond waarop na een hoofdteelt van maïs, niet-vroege aardappelen of pootgoed van aardappelen, als enige nateelt een vanggewas wordt verbouwd;
3° ten slotte wordt bepaald met hoeveel percent van het aantal hectares, vermeld in punt 1°, het aantal hectares, vermeld in punt 2°, overeenstemt.
Van het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor een betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar 2016, het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor een betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar 2017 en het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor een betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar 2018, berekend overeenkomstig het derde lid, wordt het gemiddelde gemaakt. Dit gemiddelde is het referentiepercentage van de betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, 3°, met dien verstande dat:
1° als er voor de betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar 2016, het kalenderjaar 2017 of het kalenderjaar 2018, geen referentieareaal, uitgedrukt in percent, kan berekend worden overeenkomstig het derde lid, dan wordt:
a) als er voor twee van de jaren in kwestie, een referentieareaal, uitgedrukt in percent, kan berekend worden overeenkomstig het derde lid, het referentiepercentage van de betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, 3°, bepaald als het gemiddelde van het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor de betrokken landbouwer, voor de twee jaren in kwestie, berekend overeenkomstig het derde lid;
b) als er voor slechts één van de jaren in kwestie, een referentieareaal, uitgedrukt in percent, kan berekend worden overeenkomstig het derde lid, het referentiepercentage van de betrokken landbouwer als vermeld in het eerste lid, 3°, gelijk gesteld met het referentieareaal, uitgedrukt in percent, voor de betrokken landbouwer, voor dat ene jaar in kwestie, berekend overeenkomstig het derde lid;
2° als er voor de betrokken landbouwer, voor geen enkel van de betrokken kalenderjaren 2016, 2017 of 2018, een referentieareaal, uitgedrukt in percent, kan berekend worden overeenkomstig het derde lid, het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, jaarlijks, als volgt berekend wordt:
a) voor elke afstroomzone, gelegen in gebiedstype 2 of 3, waarin, in het betrokken jaar, één of meerdere van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen zijn, wordt de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, bepaald, die voldoet aan al de voorwaarden, vermeld in het derde lid, 1°, a), b), c) en d);
b) per afstroomzone wordt het aantal hectares, bepaald overeenkomstig punt a), vermenigvuldigd met het referentiepercentage dat voor de betreffende afstroomzone opgenomen is in de tabel, die als bijlage drie bij dit decreet is gevoegd;
c) het aantal hectares, bepaald overeenkomstig punt a), voor elke betrokken afstroomzone, wordt opgeteld;
d) het aantal hectares, bepaald overeenkomstig punt b), voor elke betrokken afstroomzone, wordt opgeteld;
e) ten slotte wordt bepaald met hoeveel percent van het aantal hectares, vermeld in punt c) het aantal hectares, vermeld in punt d) overeenstemt. Dit percentage is het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, voor het kalenderjaar in kwestie.
Als het referentiepercentage van een landbouwer, berekend overeenkomstig het vierde lid, lager is dan 20%, dan bedraagt het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, in afwijking van het vierde lid, 20%.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° meerjarige teelt: een teelt als vermeld in artikel 84, § 13, b), of rabarber;
2° blijvend grasland: blijvend grasland als vermeld in artikel 4, eerste lid, h), van Verordening nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;
3° een niet-late hoofdteelt: een hoofdteelt die tot een van de volgende teelten behoort:
a) wintertarwe;
b) triticale;
c) een graangewas met uitzondering van Japanse haver, boekweit, sorghum, quinoa, gierst, kanariezaad, snijrogge en soedangras;
d) een teelt olievlas die geen vezelvlas is;
e) vezelvlas bestemd voor vezelproductie;
f) winterkoolzaad;
g) zomerkoolzaad;
h) ajuinen;
i) vroege aardappelen;
j) primeur aardappelen;
k) erwten;
l) spinazie;
m) vroege wortelen;
n) tabak.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen aangaande de wijze waarop het referentiepercentage van een landbouwer wordt bepaald en kan een afwijkende berekening van het referentiepercentage uitwerken, voor landbouwers van wie de bedrijfsstructuur wijzigt of naar aanleiding van de tweejaarlijkse evaluatie van de gebiedstypes als vermeld in paragraaf 2.
§ 5. Een landbouwer kan vrijgesteld worden van een of meerdere van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, als hij een of meerdere equivalente maatregelen, opgenomen in de lijst van equivalente maatregelen, naleeft.
Een equivalente maatregel is een alternatieve mitigerende maatregel die:
1° hetzij alleen of in combinatie met andere equivalente maatregelen een reductie van de stikstofverliezen realiseert die minstens vergelijkbaar is met de reductie die de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2° of 3°, waarvoor men vrijgesteld wil worden, veroorzaakt;
2° hetzij alleen of in combinatie met andere equivalente maatregelen een opvolging van de bemesting met vloeibare dierlijke mest realiseert die minstens vergelijkbaar is met de opvolging die de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 4°, waarvoor men vrijgesteld wil worden, veroorzaakt.
Er wordt, na advies van de beoordelingscommissie equivalente maatregelen, een lijst opgemaakt van de equivalente maatregelen die mogelijk zijn, waarbij voor elke in de lijst opgenomen maatregel:
1° een nadere omschrijving wordt gegeven van de maatregel;
2° in voorkomend geval de randvoorwaarden die van toepassing moeten zijn opdat de betreffende maatregel als een equivalente maatregel beschouwd kan worden;
3° het gewicht van de maatregel in kwestie wordt vermeld, met name voor welke maatregel of deel van een maatregel als vermeld in paragraaf 4 men, mits naleving van de equivalente maatregel in kwestie, wordt vrijgesteld en gedurende welke periode.
Voorafgaand aan de opname van een maatregel op de lijst van equivalente maatregelen wordt, op basis van de meest actuele wetenschappelijke inzichten, door de beoordelingscommissie equivalente maatregelen een advies gegeven, aan de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu, aangaande het effect van de betreffende maatregel op de reductie van de stikstofverliezen, in voorkomend geval aangaande de randvoorwaarden die van toepassing moeten zijn opdat een maatregel als een equivalente maatregel beschouwd kan worden en aangaande het gewicht dat aan de betreffende maatregel wordt gehangen.
De beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen is samengesteld uit verschillende experts op het gebied van bemesting, bodem, water, milieu en landbouw. De leden van de beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen worden door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu benoemd. De commissie is samengesteld als volgt:
1° vijf vertegenwoordigers uit de wetenschappelijke instelling, waarvan minimaal één vertegenwoordiger van een buitenlandse universiteit of onderzoeksinstituut en minimaal één vertegenwoordiger van het instituut voor landbouw- en visserijonderzoek;
2° twee vertegenwoordigers van de Vlaamse Landmaatschappij, waarvan één het secretariaat van de commissie verzorgt;
3° één vertegenwoordiger van de Vlaamse Milieumaatschappij;
4° twee vertegenwoordigers van het Departement Landbouw en Visserij van het Vlaams Ministerie van Landbouw en Visserij;
5° één vertegenwoordiger van het Departement Omgeving van het Vlaams Ministerie van Omgeving.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, benoemt:
1° uit de leden, vermeld in het vijfde lid, 1°, een voorzitter;
2° voor elk lid een effectief lid en een plaatsvervanger.
Elke belanghebbende kan een of meerdere maatregelen ter advisering voorleggen en toelichten aan de beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen. De beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen hoort de belanghebbende die de betrokken maatregelen ter advisering voorlegt, evenals, in voorkomend geval, experts met betrekking tot de maatregelen die ter advisering voorliggen.
De beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen maakt een huishoudelijk reglement op.
De landbouwer die equivalente maatregelen als vermeld in het eerste lid wil toepassen, vraagt dit aan de Mestbank. De aanvraag wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X bij de Mestbank ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Bij zijn aanvraag meldt de landbouwer welke equivalente maatregelen als vermeld op de lijst, vermeld in het derde lid, hij in het betrokken jaar wil toepassen en voor welke maatregelen als vermeld in paragraaf 4, hij daarvoor vrijgesteld wil zijn.
Bij de aanvraag tot toepassing van equivalente maatregelen als vermeld in het negende lid dienen de volgende voorwaarden vervuld te zijn:
1° als de landbouwer in het jaar X-1 vrijgesteld was van het naleven van één of meerdere van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, op basis van een vrijstelling, vermeld in het eerste lid, dan moet de landbouwer de equivalente maatregelen, die hij in uitvoering van deze vrijstelling voor het jaar X-1 moest uitvoeren, correct uitgevoerd hebben;
2° in het jaar X werd door de betrokken landbouwer tijdig voldaan aan zijn aangifte-plicht als vermeld in artikel 23;
3° de landbouwer valt in het jaar X niet onder het toepassingsgebied van paragraaf 9;
4° de equivalente maatregel of maatregelen die de landbouwer in zijn aanvraag, vermeld in het negende lid, vermeldt:
a) moeten, rekening houdend met het gewicht van de maatregel of maat-regelen in kwestie als vermeld in het derde lid, minstens equivalent zijn aan de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° of 4°, waarvoor de landbouwer vrijgesteld wil worden;
b) mogen niet in strijd zijn met verplichtingen die de betrokken landbouwer, in uitvoering van dit decreet, of in uitvoering van een doorlichting als vermeld in artikel 62 moet naleven.
De Mestbank beoordeelt de ontvangen aanvragen en deelt uiterlijk op 31 maart via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket, aan de landbouwer mee of de ingediende aanvraag geldig is. Een aanvraag als vermeld in het negende lid is ongeldig als aan een of meerdere van de voorwaarden als vermeld in het tiende lid niet voldaan is. Als de aanvraag, vermeld in het negende lid, betrekking heeft op meerdere maatregelen, vermeld in paragraaf 4, beoordeelt de Mestbank, per maatregel, vermeld in paragraaf 4, waarvoor de landbouwer vrijgesteld wil worden, of de aanvraag geldig is. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 30 april. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de toepassing van deze paragraaf, met inbegrip van:
1° de nadere regels voor de werking van de beoordelingscommissie voor equivalente maatregelen en de minimale inhoud van het huishoudelijk reglement ervan;
2° de tenlasteneming van de verplaatsingskosten van haar leden en het bedrag van het presentiegeld dat de leden toekomt;
3° de wijze waarop de lijst van equivalente maatregelen wordt opgemaakt, vastgesteld en geëvalueerd.
§ 6. Een bedrijf, waartoe landbouwgrond behoort, kan een aanvraag tot vrijstelling van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, mits het uitvoeren van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, indienen.
Bij de aanvraag tot vrijstelling als vermeld in het eerste lid dienen de volgende voorwaarden vervuld te zijn:
1° de landbouwer liet in het jaar X-1 een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren waarvan het resultaat positief is als vermeld in artikel 15, § 9;
2° in het jaar X-1 is:
a) hetzij door de betrokken landbouwer, hetzij op het betrokken bedrijf of op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, geen overtreding van de bepalingen van de artikelen 8, 12, 13, 20, 21 of 22 van dit decreet, van artikel 5.9.2.1, 5.9.2.2, 5.9.2.3, 5.9.2.4, 5.9.8.5, 5.28.2.2 of 5.28.2.3 van titel II van het Vlarem, of van artikel 1.3.2.2, § 1, 1° en 3°, van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, gecoördineerd op 15 juni 2018, begaan;
b) aan de betrokken landbouwer geen maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62 opgelegd, en is geen administratieve geldboete als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, of § 5, opgelegd;
3° in het jaar X werd door de betrokken landbouwer tijdig voldaan aan zijn aangifteplicht als vermeld in artikel 23;
4° de landbouwer valt in het jaar X niet onder het toepassingsgebied van paragraaf 9.
De landbouwer die een vrijstelling als vermeld in het eerste lid wil verkrijgen, vraagt dit aan de Mestbank. De aanvraag wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X bij de Mestbank ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer die in het jaar X-1 nog niet verplicht is om een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren en die in het jaar X een vrijstelling als vermeld in het eerste lid wil aanvragen, meldt dit aan de Mestbank, uiterlijk op 1 juni van het jaar X-1, via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. Een landbouwer kan deze melding tot uiterlijk 1 juni van het jaar X-1 intrekken. Elke landbouwer die op 2 juni van het jaar X-1 een niet-ingetrokken melding heeft, is verplicht om de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uit te voeren. Deze nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau gebeurt overeenkomstig artikel 15.
In afwijking van het tweede lid, 1°, en het derde lid wordt een landbouwer geacht van rechtswege een vraag tot vrijstelling als vermeld in het eerste lid aan te vragen voor het jaar X als hij aan de volgende twee voorwaarden voldoet:
1° in het jaar X-1 was de landbouwer vrijgesteld van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, op basis van een aanvraag, als vermeld in deze paragraaf;
2° in het jaar X-1 liet de landbouwer geen nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren, waarvan het resultaat niet positief is als vermeld in artikel 15, § 9.
Een landbouwer kan zijn aanvraag tot vrijstelling als vermeld in het eerste lid intrekken tot uiterlijk 15 februari van het jaar X.
De Mestbank duidt, voor elke aanvraag die geldig is verklaard, het tot het bedrijf behorende perceel landbouwgrond aan waarop de landbouwer het nitraatresidu moet laten bepalen. Een landbouwer wiens aanvraag geldig is verklaard, is verplicht om het nitraatresidu te laten bepalen op het door de Mestbank aangeduide perceel.
In afwijking van het zesde lid moet een landbouwer in het jaar X een nitraatresidubepaling op bedrijfsniveau laten uitvoeren als hij onder één van de volgende twee situaties valt:
1° het verschil in oppervlakte tussen de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, in het jaar Y en de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, uitgedrukt in hectare, in het jaar X, bedraagt meer dan 25% of meer dan 10 hectare. Voor de toepassing van deze voorwaarde is het jaar Y het laatste jaar waarin betrokkene een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren, waarvan het resultaat positief was als vermeld in artikel 15, § 9;
2° ofwel zijn de volgende drie voorwaarden vervuld:
a) in het jaar X-1 was de landbouwer vrijgesteld van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, op basis van een aanvraag als vermeld in deze paragraaf en diende hij in uitvoering van zijn aanvraag als vermeld in deze paragraaf slechts op één van zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond het nitraatresidu te bepalen;
b) in het jaar X-1 liet de landbouwer geen nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren;
c) het resultaat van de nitraatresidubepaling op het ene, door de Mestbank aangeduide, tot zijn bedrijf behorende perceel landbouwgrond als vermeld in a) was hoger dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde als vermeld in artikel 15, § 1.
Een landbouwer wiens aanvraag geldig is verklaard, wordt voor het jaar X vrijgesteld van de maatregelen, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°.
De Mestbank beoordeelt de ontvangen aanvragen en deelt uiterlijk op 31 maart via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan de landbouwer mee of de ingediende aanvraag geldig is. Een aanvraag als vermeld in het derde of vierde lid is ongeldig als aan een of meerdere van de voorwaarden als vermeld in het tweede lid niet voldaan is. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 30 april. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
De Vlaamse Regering kan in gebieden waar bij een tussentijdse evaluatie als vermeld in paragraaf 2, blijkt dat de waterkwaliteit achteruitgaat, de toepassing van deze paragraaf beperken of kan extra voorwaarden aan de toepassing van deze paragraaf verbinden.
§ 7. Voor de toepassing van de maatregel, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°, wordt:
1° voor elk van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, die mag opgebracht worden met toepassing van de artikelen 12, 13, 16, 17, 41bis, § 1 tot en met § 8, en 41ter, van dit decreet en de van toepassing zijnde beheerovereenkomsten, bepaald;
2° vervolgens de hoeveelheid meststoffen die op bedrijfsniveau op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, verminderd overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 2°, en paragraaf 9. Hiervoor wordt:
a) voor de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die gelegen zijn in gebiedstype 2 de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald overeenkomstig 1°, verminderd met het overeenkomstige percentage als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°. In afwijking hiervan wordt, in het geval als vermeld in paragraaf 9, 1°, voor de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die gelegen zijn in gebiedstype 2 de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald overeenkomstig 1°, verminderd met de verlaging die voor het bedrijf in kwestie van toepassing was op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7 of § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015;
b) voor de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die gelegen zijn in gebiedstype 3, de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald overeenkomstig 1°, verminderd met het overeenkomstige percentage als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°. In afwijking hiervan wordt, in het geval als vermeld in paragraaf 9, 2°, voor de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond die gelegen zijn in gebiedstype 3 de toegelaten bemesting, uitgedrukt in kg werkzame N, bepaald overeenkomstig 1°, verminderd met de verlaging die voor het bedrijf in kwestie van toepassing was op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7 of § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015;
3° ten slotte wordt, na toepassing van 1° en 2°, in voorkomend geval de hoeveelheid meststoffen die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, nog aangepast op basis van een gebruiksovereenkomst als vermeld in artikel 41bis, § 9, of op basis van een maatregel of reductie als vermeld in artikel 62.
§ 8. De beoordeling of voldaan is aan de verplichting van het telen van een vanggewas of laag-risico nateelt als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, gebeurt overeenkomstig het beoordelingskader, opgenomen in deze paragraaf.
Voor de beoordeling of voldaan is aan de verplichting van het telen van een vanggewas of laag-risico nateelt als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, wordt nagegaan of de landbouwer op een voldoende groot percentage van zijn tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, een vanggewas of laag-risico nateelt heeft verbouwd. Hiervoor wordt voor de betrokken landbouwer zijn gerealiseerde areaal vergeleken met zijn doelareaal. Een landbouwer heeft, voor een bepaald jaar voldaan aan de verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, als in het betreffende jaar zijn gerealiseerd areaal minstens even groot is als zijn doelareaal.
Het doelareaal van een landbouwer in een bepaald jaar wordt bepaald door zowel voor gebiedstype 2 als voor gebiedstype 3 het referentiepercentage van de betrokken landbouwer, bepaald overeenkomstig paragraaf 4, en verhoogd overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, te vermenigvuldigen met de oppervlakte, uitgedrukt in hectare, van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, die in gebiedstype 2 respectievelijk gebiedstype 3 gelegen zijn. Het resultaat van gebiedstype 2 en gebiedstype 3 wordt vervolgens opgeteld. In voorkomend geval wordt, als het resultaat van deze som hoger is dan 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of 3, uitgedrukt in hectare, het resultaat van deze som afgetopt op exact 80% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of 3, uitgedrukt in hectare. Het resultaat van deze som, in voorkomend geval na een aftopping, wordt:
1° in voorkomend geval verminderd met het aantal hectares, opgenomen in een geldig verklaarde melding als vermeld in het negende lid waarin de betrokken landbouwer als verkrijgende landbouwer vermeld is;
2° in voorkomend geval vermeerderd met het aantal hectares, opgenomen in een geldig verklaarde melding als vermeld in het negende lid waarin de betrokken landbouwer als aanbieder-landbouwer vermeld is;
3° in voorkomend geval vermeerderd met het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor in het vorige kalenderjaar niet voldaan was aan de verplichting, vermeld in deze paragraaf of paragraaf 9, en waarvoor een administratieve geldboete, berekend overeenkomstig artikel 63, § 14, tweede lid, is opgelegd.
Het gerealiseerde areaal van een landbouwer in een bepaald jaar wordt berekend door de som te maken van de volgende getallen:
1° de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, en gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop een vanggewas werd verbouwd dat uiterlijk op 15 september ingezaaid werd of waarop na een niet-nitraatgevoelige hoofdteelt een laag-risico nateelt werd verbouwd;
2° de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
a) op de betrokken percelen werd als hoofdteelt hetzij maïs, hetzij niet-vroege aardappelen, verbouwd;
b) de betrokken percelen zijn gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3;
c) op de betrokken percelen werd een vanggewas verbouwd dat uiterlijk op 15 oktober werd ingezaaid.
Een landbouwer kan, voor het voldoen aan zijn verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, een beroep doen op een andere landbouwer om een deel van zijn verplichting in te vullen. De verkrijgende landbouwer en de aanbieder-landbouwer sluiten hiervoor een overeenkomst af en melden dit aan de Mestbank.
Een overeenkomst als vermeld in het vijfde lid is enkel geldig als voldaan is aan de volgende vijf voorwaarden:
1° geen van de betrokken landbouwers valt in het jaar X onder het toepassingsgebied van paragraaf 5, paragraaf 6 of paragraaf 9;
2° geen van de betrokken landbouwers is voor het betreffende jaar al betrokken bij een bevestigde, niet-ingetrokken overeenkomst voor hetzelfde gebiedstype;
3° de aanbieder-landbouwer viel in het jaar X-1 niet onder het toepassingsgebied van paragraaf 5, paragraaf 6 of paragraaf 9 en heeft in het jaar X-1 voldaan aan zijn verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3° ;
4° bij de bepaling van het doelareaal van de betrokken aanbieder-landbouwer is er geen aftopping gebeurd overeenkomstig het derde lid;
5° de overeenkomst vermeldt het gebiedstype waarop de overeenkomst betrekking heeft. Zowel de aanbieder-landbouwer als de verkrijgende landbouwer moeten minimaal één tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond hebben dat in het betreffende gebiedstype gelegen is.
De landbouwers die voor de beoordeling of voldaan is aan de verplichting van het telen van een vanggewas of laag-risico nateelt als vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, gebruik willen maken van een overeenkomst, melden dit bij de Mestbank. De melding wordt uiterlijk op 15 februari van het jaar X bij de Mestbank ingediend via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket door een van de betrokken landbouwers en vervolgens door de andere betrokken landbouwer bevestigd via het internetloket. Elk van de betrokken landbouwers kan tot uiterlijk 15 februari van het jaar X zijn melding intrekken via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Bij de melding, vermeld in het zevende lid, wordt per gebiedstype vermeld hoeveel hectare vanggewas van de ene landbouwer ingevuld zal worden door vanggewas dat de andere landbouwer in het overeenkomstige gebiedstype zal telen.
De Mestbank beoordeelt de ontvangen meldingen en deelt uiterlijk op 31 maart via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket aan elk van de betrokken landbouwers mee of de ingediende melding geldig is. Een melding als vermeld in het zevende lid is ongeldig als, op basis van de gegevens waarover de Mestbank beschikt:
1° aan een of meerdere van de voorwaarden als vermeld in het zesde lid niet voldaan is;
2° de door een van de betrokken landbouwers ingediende melding werd door de andere betrokken landbouwer niet bevestigd via het internetloket;
3° de melding werd door minstens één van de betrokken landbouwers ingetrokken.
Als de melding geldig is verklaard als vermeld in het negende lid wordt het doelareaal van de verkrijgende landbouwer verminderd met het aantal hectares, vermeld bij de melding als vermeld in het achtste lid en wordt het doelareaal van de aanbieder-landbouwer verhoogd met het aantal hectares, vermeld in de melding als vermeld in het achtste lid.
De Mestbank vermeldt op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket of de melding als vermeld in het zevende lid geldig is. De landbouwer kan hiertegen bezwaar indienen uiterlijk op 30 april. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank. Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt:
1° bij het bepalen van het gerealiseerde areaal en het doelareaal van een landbouwer geen rekening gehouden met landbouwgrond die permanent overkapt is of met landbouwgronden waarop een blijvende teelt wordt verbouwd;
2° bij het bepalen van het gerealiseerde areaal van een landbouwer enkel rekening gehouden met landbouwgronden waar het vanggewas minimaal gedurende de periode als vermeld in paragraaf 3, tweede lid, aangehouden blijft.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt begrepen onder:
1° een verkrijgende landbouwer: een landbouwer die voor het voldoen aan zijn verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°, een beroep doet op een andere landbouwer om een deel van zijn verplichting in te vullen;
2° een aanbieder-landbouwer: een landbouwer die voor een andere landbouwer voldoet aan een deel of een geheel van de verplichting, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 3°.
§ 9. In afwijking van paragraaf 4 wordt voor een bedrijf dat op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015, of overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, een beperking had van de toegelaten bemesting, de hoeveelheid werkzame stikstof die jaarlijks op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond mag opgebracht worden, beperkt tot het percentage dat voor het betrokken bedrijf op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015, of overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, van toepassing was.
In afwijking van het eerste lid wordt vanaf het kalenderjaar 2021 voor een bedrijf dat op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 7, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 12 juni 2015, als focusbedrijf met maatregelen van categorie 2 is gekwalificeerd, de hoeveelheid werkzame stikstof die op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond gelegen in gebiedstype 3 mag opgebracht worden, beperkt tot het percentage, vermeld in paragraaf 4, eerste lid, 2°.
Onverminderd de toepassing van paragraaf 4 blijft, voor een bedrijf dat op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, een verplichting had om een bepaald percentage vanggewassen in te zaaien, deze verplichting ook van toepassing in het kalenderjaar 2019 en de volgende kalenderjaren, met dien verstande dat als in een bepaald kalenderjaar voor zijn tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden:
1° gelegen in gebiedstype 2, het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld moet worden, overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, hoger is dan het percentage dat voor het bedrijf in kwestie op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, van toepassing was, het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld moet worden, overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, van toepassing is;
2° gelegen in gebiedstype 3, het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld moet worden, overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, hoger is dan het percentage dat voor het bedrijf in kwestie op 1 januari 2019, overeenkomstig artikel 14, § 8, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 18 december 2015, van toepassing was, het percentage van het areaal waarop een vanggewas of laag-risico nateelt geteeld moet worden, overeenkomstig paragraaf 4, eerste lid, 3°, van toepassing is.
Voor de toepassing van deze paragraaf zijn paragraaf 3, tweede lid, en paragraaf 7 van overeenkomstige toepassing.
Als een bedrijf in het jaar X een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoert waarvan het resultaat positief is als vermeld in artikel 15, § 9, valt het bedrijf vanaf het kalenderjaar X+1 niet meer onder het toepassingsgebied van deze paragraaf.
§ 10. De oplegging van de maatregelen, vermeld in paragraaf 3, 4 en 9, gebeurt van rechtswege. De beoordeling van de naleving van de maatregelen, vermeld in dit artikel, gebeurt door de Mestbank. De Mestbank vermeldt het resultaat van deze beoordeling via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer kan tegen het resultaat van deze beoordeling bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar het resultaat van deze beoordeling nog niet vermeld wordt op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat het resultaat van deze beoordeling voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werd. Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 11. Voor de toepassing van dit artikel wordt een onderzaai van gras bij een hoofdteelt maïs ook als een vanggewas beschouwd, op voorwaarde dat het gras dat als onderzaai wordt geteeld, na de oogst van de maïs minimaal gedurende de periode als vermeld in paragraaf 3, tweede lid, aangehouden blijft.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winterjaar verstaan de periode van 1 juli van het jaar X-1 tot 30 juni van het jaar X.
De Vlaamse Regering kan nadere regels stellen betreffende de uitvoering van dit artikel.".
Art. 9. Artikel 15 van hetzelfde decreet, opnieuw ingevoegd bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 30 juni 2017, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 15. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 13 en van de artikelen 61 tot en met 72 worden nitraatresidudrempelwaarden vastgesteld.
De volgende elf types nitraatresidudrempelwaarden worden onderscheiden:

Nitraat residu type Teelttype Bodemtype In gebiedstype 2 en 3 In gebiedstype 0 en 1
    eerste drempel
waarde
tweede drempel
waarde
eerste drempel
waarde
tweede drempelwaarde
1 Gras Zand of Niet-zand 60 170 80 200
2 Maïs Zand 65 130 80 160
3 Maïs Niet-zand 75 150 85 170
4 Granen Zand 65 145 80 180
5 Granen Niet-zand 75 165 80 180
6 Aardappelen Zand of Niet-zand 85 155 90 165
7 Specifieke teelten Zand of Niet-zand 85 190 90 200
8 Suikerbieten en voederbieten Zand 60 135 80 180
9 Suikerbieten en voederbieten Niet-zand 70 155 80 180
10 Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas Zand 65 135 80 180
11 Overige teelten met inbegrip van voederkool en bladrammenas Niet-zand 75 155 80 180


Het teelttype als vermeld in de tabel in het tweede lid betreft de hoofdteelt die op het betrokken perceel, overeenkomstig de verzamelaanvraag, geteeld zal worden, tenzij de hoofdteelt in dat jaar wordt gevolgd door een specifieke teelt of door de teelt van aardappelen. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de tabel, vermeld in het tweede lid, rekening gehouden met de specifieke teelt of de teelt van aardappelen, die op dat perceel als nateelt uitgevoerd zal worden.
De bemonsteringen van de nitraatresidubepalingen, uitgevoerd in toepassing van dit decreet, gebeuren in de periode van 1 oktober tot en met 15 november. De nitraatresidubepalingen worden uitgevoerd door een erkend laboratorium als vermeld in artikel 61, § 7, overeenkomstig de bepalingen van het methodenboek als vermeld in artikel 61, § 8.
§ 2. De Mestbank kan jaarlijks het nitraatresidu laten bepalen op percelen landbouwgrond gelegen in het Vlaamse Gewest.
De Mestbank bepaalt de percelen landbouwgrond waarvan het nitraatresidu bepaald moet worden en selecteert hierbij vooral percelen gelegen buiten gebiedstype 0 of percelen gelegen binnen gebiedstype 0 die in de afstroomzone liggen van een meetput van het freatisch grondwatermeetnet in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, of van het meetpunt voor oppervlakte-water van het MAP-meetnet oppervlaktewater in landbouwgebied, uitgebaat door de Vlaamse Milieumaatschappij, waar de drempel van 50 mg nitraat per liter werd overschreden.
De Mestbank zorgt ervoor dat de landbouwer tot wiens bedrijf het betreffende perceel behoort minstens een week voor de bemonstering in kennis wordt gesteld van de dag waarop de bemonstering zal uitgevoerd worden en van het perceel waarop de nitraatresidubepaling zal gebeuren. Bij betwistingen aangaande deze inkennisstelling kan de landbouwer de nietigheid van het resultaat van de uitgevoerde nitraatresidubepaling niet inroepen.
De landbouwer kan in zijn opdracht en op zijn kosten door een erkend laboratorium naar zijn keuze een nitraatresidubepaling laten uitvoeren op het perceel waarop een nitraatresidubepaling wordt uitgevoerd in opdracht van de Mestbank als vermeld in het eerste lid. In voorkomend geval wordt het laagste resultaat van de nitraatresidubepalingen in aanmerking genomen. Deze nitraatresidubepaling moet gebeuren in de periode van 1 oktober tot en met 15 november in hetzelfde jaar als de nitraatresidubepaling in opdracht van de Mestbank.
Onverminderd de nitraatresidubepalingen, opgelegd in uitvoering van artikel 14, § 6, kan de Mestbank een landbouwer opleggen in opdracht en op kosten van de landbouwer in kwestie door een erkend laboratorium op één of meerdere percelen landbouwgrond die behoren tot zijn bedrijf, een nitraatresidubepaling te laten uitvoeren. De Mestbank kan de verplichting tot het laten uitvoeren van één of meerdere nitraatresidubepalingen of van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau opleggen aan de volgende landbouwers:
1° landbouwers die op hun bedrijf gebruikmaken van de mogelijkheden die voortvloeien uit de uitvoering van een besluit van de Europese Commissie tot verlening van een door de lidstaat België op grond van de Nitraatrichtlijn gevraagde derogatie;
2° landbouwers aan wie één of meerdere administratieve geldboetes of strafrechtelijke veroordelingen zijn opgelegd wegens overtreding van één of meerdere bepalingen van dit decreet;
3° landbouwers van wie het bedrijf niet beschikt over voldoende mestopslagcapaciteit als vermeld in artikel 9;
4° landbouwers aan wie een maatregel, correctie, andere mestsamenstelling, beperking van de afvoer, bijkomende mestverwerking of reductie als vermeld in artikel 62 werd opgelegd, of één of meerdere administratieve geldboetes als vermeld in artikel 63, § 1 tot en met § 3, of § 5.
§ 3. Als in een bepaald jaar X op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond gelegen in gebiedstype 0 een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde doch de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde niet overschrijdt, moet de betrokken landbouwer in het jaar X+1 in zijn opdracht en op zijn kosten op één door de Mestbank aangeduid perceel S een nitraatresidubepaling laten uitvoeren. Als het nitraat-residu van het perceel landbouwgrond in jaar X meerdere malen bepaald werd, dan wordt het laagste resultaat van de nitraatresidubepalingen in aanmerking genomen.
Als in het jaar X+1 bij de nitraatresidubepaling op het perceel S als vermeld in het eerste lid een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde moet de betrokken landbouwer in het jaar X+2 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, laten uitvoeren.
Een landbouwer laat in het jaar X+1 in zijn opdracht en op zijn kosten een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoeren, als in het jaar X op een tot zijn bedrijf behorend perceel landbouwgrond:
1° dat niet gelegen is in gebiedstype 0 een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde;
2° een nitraatresidu wordt gemeten dat hoger is dan de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde.
Als in een bepaald jaar op een bedrijf een nitraatresiduevaluatie op bedrijfs-niveau moet gebeuren, is deze paragraaf niet van toepassing.
§ 4. Voor het uitvoeren van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau moeten er in een bepaald jaar op een minimaal aantal tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond nitraatresidubepalingen uitgevoerd worden. De resultaten van de in dat jaar uitgevoerde nitraatresidubepalingen worden vervolgens getoetst aan de gewogen gemiddelde drempelwaarden.
De bepalingen van paragraaf 4 tot en met 14 zijn van toepassing op alle nitraatresiduevaluaties op bedrijfsniveau die uitgevoerd moeten worden in uitvoering van dit decreet.
§ 5. Een bedrijf dat in een bepaald jaar een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoert, laat in dat jaar:
1° op minimaal drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond het nitraatresidu bepalen. Voor bedrijven met minder dan drie tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond volstaat het om het nitraatresidu te bepalen op alle tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
2° minimaal op één perceel het nitraatresidu bepalen per nitraatresidutype als vermeld in de tabel in paragraaf 1, tweede lid, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is.
Een bedrijf dat in een bepaald jaar een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau uitvoert, laat in dat jaar een aantal nitraatresidubepalingen uitvoeren dat minimaal gelijk is aan de vierkantswortel van het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffend jaar tot het bedrijf behoren. Als het resultaat van de vierkantswortel geen geheel getal is, wordt er afgerond naar het lagere gehele getal.
§ 6. De Mestbank duidt de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond aan waarvan het nitraatresidu moet bepaald worden en brengt de landbouwer hiervan op de hoogte via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket.
Voor het beoordelen van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau wordt enkel rekening gehouden met de resultaten van de door de Mestbank aangeduide percelen en met de resultaten van de nitraatresidubepalingen die de Mestbank heeft laten uitvoeren op de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond. Als bij een landbouwer het nitraatresidu is bepaald van al zijn tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond wordt in afwijking hiervan, voor het beoordelen van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, rekening gehouden met de resultaten van al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond.
Als op een door de Mestbank aangeduid perceel meerdere nitraatresidubepalingen uitgevoerd worden, wordt met het gemiddelde resultaat van deze nitraat-residubepalingen rekening gehouden bij de evaluatie.
§ 7. Voor de beoordeling van de uitgevoerde nitraatresidubepalingen wordt het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen vergeleken met de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar en met de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar.
Voor elk nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald waarop dat nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met het resultaat van de nitraatresidubepaling uitgevoerd op een perceel waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Als voor één nitraatresidutype er nitraatresidubepalingen zijn uitgevoerd op meerdere percelen waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is, wordt eerst het gemiddelde bepaald van de nitraatresidumetingen van de verschillende percelen, alvorens dit te vermenigvuldigen met het aantal betrokken hectares. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen als vermeld in het eerste lid.
Voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald, van enerzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 0 of gebiedstype 1, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is en van anderzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Elk van beide getallen wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype en voor de betrokken gebiedstypes. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn de beide vermenigvuldigingen zijn gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar als vermeld in het eerste lid.
Voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, wordt het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald van enerzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 0 of gebiedstype 1, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is en van anderzijds de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop dat nitraatresidutype van toepassing is. Elk van beide getallen wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige tweede nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype en voor de betrokken gebiedstypes. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de beide vermenig-vuldigingen zijn gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het betrokken bedrijf in het betreffende jaar als vermeld in het eerste lid.
Als er voor een nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, dat op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing is, geen resultaat van een nitraatresidubepaling uitgevoerd op een perceel waarop dit nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is, beschikbaar is, wordt voor het bepalen van het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen en van de gewogen gemiddelde eerste en tweede nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken bedrijf, geen rekening gehouden met het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma waarop dat nitraatresidutype van toepassing is.
§ 8. Een landbouwer die, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, het nitraatresidu moest bepalen op één door de Mestbank aangeduid perceel en dit niet heeft laten uitvoeren of die de uitvoering van een nitraatresidubepaling die niet kadert in een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, heeft gehinderd, moet het volgende kalenderjaar een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau laten uitvoeren.
Een landbouwer die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau moest laten uitvoeren en dit niet heeft laten uitvoeren, of die de uitvoering van een nitraatresidubepaling die kadert in een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, heeft gehinderd, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met een landbouwer waarbij uit het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde tweede nitraat-residu-drempelwaarde van het bedrijf.
§ 9. Het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in een bepaald jaar, is positief als het gewogen gemiddelde van de in dat jaar bepaalde nitraatresidu's kleiner dan of gelijk is aan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in paragraaf 1, tweede lid.
Voor het bepalen van de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in het eerste lid wordt, voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, het aantal hectares tot op twee cijfers na de komma bepaald waarop dat nitraatresidutype, ongeacht het gebiedstype, van toepassing is. Dit getal wordt vermenigvuldigd met de overeenkomstige eerste nitraatresidudrempelwaarde voor het betrokken nitraatresidutype voor percelen gelegen in gebiedstype 3. Nadat voor elk van de nitraatresidutypes die op het betreffende bedrijf in het betreffende jaar van toepassing zijn, de vermenigvuldiging is gebeurd, worden de bekomen getallen opgeteld en vervolgens gedeeld door het aantal hectares landbouwgrond die in het betreffende jaar tot het bedrijf behoren. Het resultaat van deze deling is de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, bepaald op basis van de nitraatresidudrempelwaardes in gebiedstype 3 als vermeld in het eerste lid.
§ 10. Als uit het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X, blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidu-bepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempel-waarde van het bedrijf en kleiner dan of gelijk aan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, moet het betreffende bedrijf in het jaar X+1 de volgende maatregelen naleven:
1° een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau laten uitvoeren;
2° een bemestingsplan bijhouden voor al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
3° teeltfiches bijhouden voor alle teelten die in het jaar X+1 op het bedrijf verbouwd worden.
§ 11. Als uit het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X, blijkt dat het gewogen gemiddelde van de nitraatresidubepalingen groter is dan de gewogen gemiddelde tweede nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, of als blijkt dat het resultaat van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het jaar X en in het jaar X-1, telkens groter is dan de gewogen gemiddelde eerste nitraatresidudrempelwaarde van het bedrijf, dan moet het betreffende bedrijf in het jaar X+1 de volgende maatregelen naleven:
1° een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau laten uitvoeren;
2° een bemestingsplan bijhouden voor al de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond;
3° teeltfiches bijhouden voor alle teelten die in het jaar X+1 op het bedrijf verbouwd worden;
4° geen derogatie mogelijk in het jaar X+1;
5° de landbouwer laat zich begeleiden door een gecertificeerde adviesinstantie en volgt de adviezen van de gecertificeerde adviesinstantie op, met dien verstande dat de adviezen en de opvolging van deze adviezen niet mogen afwijken van de bepalingen van dit decreet.
§ 12. De beoordeling van de resultaten van de nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau en het opleggen van de gevolgen, vermeld in paragraaf 10 en paragraaf 11, gebeurt van rechtswege. De Mestbank vermeldt de beoordeling van de resultaten en de opgelegde gevolgen op het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De landbouwer kan tegen deze beoordeling en de opgelegde gevolgen bezwaar indienen uiterlijk op 15 maart van het betrokken jaar. In afwijking hiervan wordt, als voor een bepaald bedrijf op 15 februari van een bepaald jaar de beoordeling en de gevolgen nog niet vermeld worden op het door de Mestbank ter beschikking gesteld internetloket, voor de betrokken landbouwer de termijn om bezwaar in te dienen verlengd tot de dertigste dag nadat de beoordeling en de gevolgen voor zijn bedrijf op het internetloket vermeld werden.
Het bezwaar moet per beveiligde zending gericht worden aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen 90 dagen vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid. De beslissing wordt aan de indiener van het bezwaar ter kennis gebracht via het door de Mestbank ter beschikking gestelde internetloket. De indiening van een bezwaar schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 13. Voor de toepassing van dit artikel wordt rekening gehouden met alle nitraatresidubepalingen die, in uitvoering van dit decreet of een andere wetgeving, uitgevoerd zijn op een perceel of op percelen waarop in toepassing van de artikelen 14 en 15 een nitraatresidubepaling wordt genomen of moet worden genomen.
Het erkend laboratorium dat een nitraatresidubepaling uitvoert in toepassing van dit artikel stelt de Mestbank, uiterlijk de werkdag voor de bemonstering, hiervan in kennis, via de door de Mestbank ter beschikking gestelde webapplicatie.
§ 14. De Vlaamse Regering kan nadere regels voor de toepassing van dit artikel stellen, onder meer met betrekking tot de wijze waarop de resultaten van de nitraatresidubepalingen aan de Mestbank overgemaakt moeten worden.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat bij een overdracht, een overname, een opsplitsing of een wijziging van de bedrijfsstructuur van een bedrijf de gevolgen, vermeld in paragraaf 10 en paragraaf 11, aan beide bedrijven of aan één van beide bedrijven opgelegd worden.
Voor de toepassing van dit artikel kan de Vlaamse Regering een afwijkende regeling uitwerken voor landbouwers die laattijdig nog bepaalde aanpassingen doorvoeren in de verzamelaanvraag die betrekking heeft op het betreffende kalenderjaar.".
Art. 10. Artikel 18, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008 en 12 juni 2015, wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Op landbouwgronden die volledig gelegen zijn in meerdere gebieden die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, verschillend behandeld dienen te worden, onder meer op het gebied van de van toepassing zijnde bemestingsregels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, gelden voor de van toepassing zijnde bemestingsregels, voor de beperkingen voor difosforpentoxide, stikstof, stikstof uit dierlijke mest, stikstof uit andere meststoffen en stikstof uit kunstmest, voor de toegestane bemestingsperiode, voor de van toepassing zijnde nitraatresiduwaarden en maatregelen en voor het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond afzonderlijk de strengste bepalingen van de overeenkomstige gebieden.
Op landbouwgronden die voor een deel gelegen zijn in meerdere gebieden die, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, verschillend behandeld dienen te worden, onder meer op het gebied van de van toepassing zijnde bemestings-regels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, worden voor de van toepassing zijnde bemestingsregels, voor de beperkingen voor difosforpentoxide, stikstof, stikstof uit dierlijke mest, stikstof uit andere meststoffen en stikstof uit kunstmest, voor de toegestane bemestingsperiode en voor de van toepassing zijnde nitraatresiduwaarden en maatregelen en voor het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond de bepalingen die van toepassing zijn op het grootste gedeelte van het perceel van toepassing op het volledige perceel.
Voor de toepassing van dit decreet, onder meer voor wat betreft de van toepassing zijnde bemestingsregels, bemestingsnormen, toegestane bemestingsperiode, nitraatresiduwaarden en maatregelen, en het bepalen van de afzetmogelijkheid op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, wordt geen rekening gehouden met wijzigingen die de landbouwer na 30 juni van een bepaald kalenderjaar aanbrengt aan de verzamelaanvraag die betrekking heeft op dat kalenderjaar. In afwijking hiervan wordt met wijzigingen van de nateelt rekening gehouden met wijzigingen die de landbouwer tot en met 31 oktober van een bepaald kalenderjaar aanbrengt aan de verzamelaanvraag die betrekking heeft op dat kalenderjaar.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen.".
Art. 11. In artikel 22, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 19 december 2008, 23 december 2010, 1 maart 2013, 28 februari 2014 en 12 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het derde lid wordt tussen het woord "stalmest" en de woorden "of champost" de zinsnede ", paardenmest" ingevoegd;
2° het vijfde en het zesde lid worden vervangen door wat volgt:
"Om gebruik te maken van de afwijking, vermeld in het derde lid, 2°, moet het gehalte aan ammoniakale stikstof, vermeld in het derde lid, 2°, bewezen worden volgens een analyse, uitgevoerd door een erkend laboratorium.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen ter uitvoering van dit artikel, kan de bemestingstechnieken, vermeld in het eerste lid, nader omschrijven en kan aan het gebruik van de afwijking, vermeld in het derde lid, 2°, extra voorwaarden verbinden.".
Art. 12. In artikel 23, § 5, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Ter staving van het gegeven als vermeld in het eerste lid, 5°, beschikt de landbouwer in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van aangifte over een overzicht van alle leveringen van kunstmest op zijn bedrijf, gestaafd door de nodige documenten.".
Art. 13. Aan artikel 24 van hetzelfde decreet, gewijzigd door de decreten van 19 december 2008, 23 december 2010, 28 februari 2014 en het decreet van 12 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 2 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Uiterlijk vanaf 1 juli 2020 moet het bijhouden van het register, vermeld in deze paragraaf, op een digitale wijze gebeuren waarbij de geregistreerde gegevens geautomatiseerd doorgestuurd worden naar de Mestbank. De Vlaamse Regering kan hiervoor de nadere regels bepalen en zal, als dit digitaal bijhouden en doorsturen niet uiterlijk vanaf 1 juli 2020 gerealiseerd kan worden, extra maatregelen nemen.";
2° aan paragraaf 3 worden een tweede en een derde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"Vanaf 1 januari 2020 gebruikt de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid debietmeters ter staving van de werking van de bewerkings- of verwerkingseenheid en van de notities in het register dat een uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid moet bijhouden als vermeld in het eerste lid. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels hieromtrent en bepaalt waar en hoeveel debietmeters er geplaatst moeten worden, op welke wijze de informatie van de debietmeters geregistreerd wordt, hoe de informatie van de debietmeters doorgegeven wordt aan de Mestbank.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen waaronder een uitbating in afwijking van het tweede lid niet over debietmeters moet beschikken.";
3° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 6. Elke landbouwer die percelen landbouwgrond gebruikt, houdt een register bij met betrekking tot de hoeveelheid kunstmest die hij op zijn bedrijf ontvangt en gebruikt. Het gebruik van de kunstmest wordt geregistreerd op perceelsniveau.
Uiterlijk vanaf 1 juli 2020 moet het bijhouden van het register, vermeld in deze paragraaf, op een digitale wijze gebeuren waarbij de geregistreerde gegevens geautomatiseerd doorgestuurd worden naar de Mestbank. De Vlaamse Regering kan hiervoor de nadere regels bepalen en zal, als dit digitaal bijhouden en doorsturen niet uiterlijk vanaf 1 juli 2020 gerealiseerd kan worden, extra maatregelen nemen.".
Art. 14. In artikel 30, § 2, vierde lid, van hetzelfde decreet, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "nutrientenemissierechten" wordt vervangen door het woord "nutriëntenemissierechten";
2° de zinsnede "bijlage." Wordt vervangen door de zinsnede "bijlage 1.".
Art. 15. In artikel 34, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 12 december 2008, 1 maart 2013, 28 februari 2014, 12 juni 2015 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt het woord "aangetekende" telkens vervangen door de woorden "via beveiligde zending verzonden";
2° in het eerste lid, 2°, f), wordt het woord "nutrientenemissierechten" vervangen door het woord "nutriëntenemissierechten";
3° in het derde lid worden de woorden "aangetekende brief" vervangen door de woorden "beveiligde zending".
Art. 16. Aan artikel 38 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het woord "VHA-zones" wordt vervangen door het woord "afstroomzones";
2° er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Er wordt uiterlijk op 1 juli 2020 nagegaan of de resultaten van de waterkwaliteit in overeenstemming zijn met de Europese en Vlaamse waterkwaliteitsdoelstellingen, zoals onder andere opgenomen in het zesde mestactieplan, voor de periode 2019 tot en met 2022.
Als blijkt dat de vooropgestelde doelstellingen niet gehaald worden, neemt de Vlaamse Regering extra maatregelen om in overeenstemming te zijn met de vooropgestelde doelstellingen.".
Art. 17. In artikel 41bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2008 en gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010, 6 mei 2011, 28 februari 2014, 9 mei 2014, 12 juni 2015 en 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden "potentieel belangrijke graslanden" vervangen door de woorden "graslanden die potentieel belangrijk zijn";
2° in paragraaf 3, tweede lid, worden de woorden "aangetekend schrijven" vervangen door de woorden "beveiligde zending".
Art. 18. In artikel 41ter, § 1, derde lid, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 2015, worden de woorden "potentieel belangrijke graslanden" vervangen door de woorden "graslanden die potentieel belangrijk zijn".
Art. 19. Aan artikel 44, § 1, 10°, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 6 mei 2011 en 12 juni 2015, wordt de volgende zinsnede toegevoegd:
", waarbij evoluties gerapporteerd en geëvalueerd worden volgens de doelstellingen-kaders uit de achtereenvolgende actieplannen;".
Art. 20. In artikel 49, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 6 mei 2011 en gewijzigd bij de decreten van 1 maart 2013, 28 februari 2014, 12 juni 2015 en 30 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid worden punt 2° en punt 3° vervangen door wat volgt:
"2° deze schriftelijke overeenkomst werd voorafgaandelijk aan het vervoer bij de Mestbank geregistreerd via de door de Mestbank ter beschikking gestelde internetapplicatie;
3° tijdens elk vervoer legt de bestuurder van het transportmiddel het bewijs van de registratie, vermeld in punt 2°, op eenvoudig verzoek van de met toezicht belaste ambtenaar voor;";
2° aan het tweede lid wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"7° de schriftelijke overeenkomst vermeldt de periode gedurende dewelke het vervoer zal uitgevoerd worden. Deze periode is steeds gelegen binnen één kalenderjaar en is maximaal drie maanden lang.";
3° aan het tweede lid, 5°, worden de volgende zinnen toegevoegd:
"In geval van een transport van vloeibare dierlijke mest, is het trekkend voertuig in kwestie uitgerust met een AGR-GPS-systeem. Tijdens elk transport van vloeibare dierlijke mest wordt het AGR-GPS-systeem gebruikt, zodat de traceerbaarheid van de betreffende transporten gewaarborgd is.";
4° tussen het tweede en het derde lid worden vier leden ingevoegd, die luiden als volgt:
"Als de bestemming van een vervoer als vermeld in het eerste lid landbouwgrond is, moeten de landbouwgronden, waarnaar de meststoffen vervoerd worden, behoren tot het bedrijf van de landbouwer die de meststoffen ontvangt.
In afwijking van het eerste en het tweede lid gebeurt vanaf 1 augustus van elk kalenderjaar het vervoer van vloeibare dierlijke mest naar een perceel, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop een teelt wordt verbouwd die geen blijvende teelt en geen grasland is, overeenkomstig artikel 48.
De afwijking, vermeld in het vierde lid, geldt niet voor exploitaties die behoren tot een bedrijf dat hetzij een equivalente maatregel toepast, voor de maatregel vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, hetzij over een vrijstelling als vermeld in artikel 14, § 6, beschikt.
In afwijking van het tweede lid, 5°, dient het trekkend voertuig niet uitgerust te zijn met een AGR-GPS-systeem, als de afnemer van de meststoffen geen percelen landbouwgrond heeft die gelegen zijn in gebiedstype 2 of gebiedstype 3.";
5° aan het vierde lid, dat het achtste lid wordt, wordt de volgende zin toegevoegd:
"De Vlaamse Regering kan de nadere regels stellen aangaande de wijze waarop landbouwers hun trekkende voertuigen met AGR-GPS moeten laten registreren bij de Mestbank en de nadere regels aangaande de wijze waarop het AGR-GPS-systeem gebruikt moet worden.".
Art. 21. In artikel 59 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Voor het bepalen van de stikstof- en fosforsamenstelling van meststoffen zijn er verschillende mogelijkheden. Men kan gebruik maken van forfaitaire stikstof- en fosforsamenstellingcijfers. Men kan de analyseresultaten van een of meerdere mestanalyses, uitgevoerd door een krachtens artikel 61, § 7, erkend laboratorium, gebruiken, waarvan de datum van monstername uiterlijk drie maanden voor de datum van transport is gelegen. Als het document dat het transport van meststoffen moet vergezellen, betrekking heeft op transporten die gedurende een bepaalde periode uitgevoerd kunnen worden en voor het bepalen van de stikstof- en fosforsamenstelling van meststoffen gebruikgemaakt wordt van een of meerdere mestanalyses, uitgevoerd door een krachtens artikel 61, § 7, erkend laboratorium, dan eindigt de periode gedurende dewelke de transporten uitgevoerd kunnen worden als vermeld op het document in kwestie uiterlijk drie maanden na de dag waarop de monstername die betrekking heeft op de mestanalyse in kwestie of, in geval van meerdere mestanalyses, de eerste mestanalyse in kwestie uitgevoerd werd.".
Art. 22. In artikel 61 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 6 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De in paragraaf 3 vermelde toezichthouders kunnen samen met het bevel als vermeld in het eerste lid ook een dwangsom opleggen voor in het geval de maatregelen, opgenomen in het bevel, niet nageleefd worden. De dwangsom kan worden opgelegd per tijdseenheid en per schending, alsook per onderscheiden opgelegde maatregel. De bepalingen van de artikelen 16.4.5 tot en met 16.4.17 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid zijn van overeenkomstige toepassing.";
2° er wordt een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 9. Vanaf een door de Vlaamse Regering te bepalen datum en uiterlijk vanaf 1 januari 2021 zijn de bemestingsadviezen die in uitvoering van dit decreet worden gegeven, afkomstig van daartoe gecertificeerde adviesinstanties. De Vlaamse Regering stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor de certificering van de adviesinstanties en de manier waarop deze certificering wordt aangevraagd, verleend en geheel of gedeeltelijk kan worden opgeheven of geschorst. De Vlaamse Regering kan ook een bedrag aan de aanvrager van de certificering opleggen ter delging van de kosten.".
Art. 23. In artikel 62 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 2 wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Als de Mestbank de gemiddelde veebezetting als vermeld in het tweede lid corrigeert, wordt, per diercategorie, voor het bepalen van de uitscheiding van de dieren die de landbouwer te weinig had aangegeven, gebruikgemaakt van het forfaitaire stelsel, vermeld in artikel 27.";
2° in paragraaf 7, eerste lid, worden de woorden "aangetekende brief" vervangen door de woorden "beveiligde zending";
3° in paragraaf 7 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving via de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, kan de betrokkene per beveiligde zending bezwaar indienen. Dit bezwaar is gericht aan de ambtenaren, vermeld in artikel 67, § 1.".
Art. 24. In artikel 62bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 10, derde lid, wordt de volgende zin toegevoegd:
"In afwijking hiervan is, voor een circulair stalmestbedrijf als vermeld in artikel 13, § 5, of voor een bedrijf dat de biologische productie toepast, dit getal maximaal gelijk aan het aantal kg P2O5 die overeenkomstig de bepalingen van dit decreet op basis van de gegevens in de aangifte, vermeld in artikel 23, voor dat productiejaar mocht worden opgebracht, op de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden.";
2° aan paragraaf 12 wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"4° het aantal nutriënten, uitgedrukt in kg N en in kg P2O5 die niet zijn afgezet overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, berekend wordt over een periode van een kalenderjaar of over een kortere periode.".
Art. 25. In artikel 63 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij de decreten van 18 december 2015 en 30 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de woorden "het aangetekend schrijven" worden telkens vervangen door de woorden "de beveiligde zending";
2° paragraaf 5, paragraaf 6 en paragraaf 7 worden vervangen door wat volgt:
" § 5. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan eenieder bij wie tijdens een doorlichting wordt vastgesteld dat hij op een perceel meer meststoffen opbrengt of laat opbrengen dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
De administratieve geldboete bedraagt 600 euro vermenigvuldigd met het aantal hectares landbouwgrond waarop er meer meststoffen opgebracht zijn dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, met dien verstande dat de administratieve geldboete steeds minimaal 600 euro bedraagt.
In afwijking van het tweede lid wordt, als men enkel meer heeft opgebracht of heeft laten opbrengen dan op dat perceel toegelaten overeenkomstig artikel 16, 41bis en 41ter van dit decreet, de administratieve geldboete berekend door het aantal hectares landbouwgrond waarop er meer meststoffen opgebracht zijn dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van artikel 16, 41bis en 41ter, te vermenigvuldigen met 300, met dien verstande dat de administratieve geldboete steeds minimaal 300 euro bedraagt.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden verdubbeld als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het opbrengen of laten opbrengen van meer meststoffen dan toegelaten, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet.
§ 6. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke aangifteplichtige als vermeld in artikel 23 die de aangifte niet of te laat heeft ingediend.
De administratieve geldboete bedraagt 250 euro, waarvan 200 euro met uitstel. Het uitstel ten belope van 200 euro komt van rechtswege te vervallen als de aangifteplichtige aan één van de volgende twee voorwaarden niet heeft voldaan:
1° de aangifteplichtige heeft de aangifte alsnog ingediend binnen de termijn, vermeld in het derde lid;
2° de 50 euro opgelegd zonder uitstel werd betaald binnen de termijn, vermeld in het derde lid.
Opdat het uitstel ten belope van 200 euro niet komt te vervallen, moet de aangifteplichtige de aangifte uiterlijk op 15 april van het betrokken aangiftejaar alsnog ingediend hebben, met dien verstande dat:
1° als de boete betrekking heeft op het niet indienen van de verzamelaanvraag, de aangifte uiterlijk op 21 mei van het betrokken productiejaar moet ingediend zijn;
2° als de termijn waarover de aangifteplichtige beschikt om de aangifte alsnog in te dienen, korter is dan vijftien kalenderdagen, vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, dan wordt de termijn verlengd tot de vijftiende kalenderdag vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid.
Als de aangifteplichtige voldaan heeft aan de voorwaarden, vermeld in het tweede en het derde lid, wordt het uitstel ten belope van 200 euro van rechtswege omgezet in een opheffing en is de administratieve geldboete beperkt tot de 50 euro die opgelegd werd zonder uitstel.
De administratieve geldboete wordt opgelegd per aangifte die niet of niet tijdig werd ingediend, met dien verstande dat de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
Als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet, niet tijdig of foutief indienen van de aangifte bedraagt de administratieve geldboete 500 euro, volledig opgelegd zonder uitstel.
§ 7. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan elke aangifteplichtige als vermeld in artikel 23 die de aangifte foutief heeft ingediend.
De administratieve geldboete bedraagt 250 euro per aangiftegegeven dat in de aangifte foutief werd aangeduid of dat verkeerdelijk niet vermeld werd in de aangifte, met dien verstande dat de administratieve geldboete maximaal 1000 euro per aangifte bedraagt en de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden verdubbeld als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet, niet tijdig of foutief indienen van de aangifte.";
3° paragraaf 9 en paragraaf 10 worden vervangen door wat volgt:
" § 9. Lastens eenieder die in uitvoering van dit decreet en zijn uitvoeringsbesluiten een staalname of analyse moet laten uitvoeren en deze staalname of analyse niet of niet correct laat uitvoeren, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete bedraagt:
1° 150 euro per nitraatresidubepaling die niet of niet correct werd uitgevoerd;
2° 250 euro per staalname of analyse, andere dan een nitraatresidubepaling, die niet of niet correct werd uitgevoerd.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden verdubbeld als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of niet correct laten uitvoeren van een staalname of analyse.
§ 10. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd:
1° van 250 euro aan eenieder die een register als vermeld in artikel 24, § 1, § 5 of § 6, niet of foutief bijhoudt;
2° van 250 euro aan de uitbater van een mestverzamelpunt, die een register als vermeld in artikel 24, § 3, niet of foutief bijhoudt;
3° van 2500 euro aan de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid die een register als vermeld in artikel 24, § 3, niet of foutief bijhoudt, of waarvan de staving van het register, overeenkomstig de bepalingen van artikel 24, § 3, tweede lid, niet of niet correct is gebeurd;
4° van 2500 euro aan eenieder die een register als vermeld in artikel 24, § 2, niet of foutief bijhoudt;
5° van 250 euro aan eenieder die de balansen en de bijhorende stavingsstukken, vermeld in artikel 26, § 3, niet of foutief bijhoudt;
6° van 250 euro per stavingsstuk, ander dan een stavingsstuk, vermeld onder punt 4°, van de aangifte als vermeld in artikel 23 of van een register als vermeld in artikel 24 dat niet of foutief is bijgehouden, met dien verstande dat voor stavingsstukken die betrekking hebben op een aangifte, de administratieve geldboete maximaal 1000 euro per aangifte bedraagt en de verzamelaanvraag als een afzonderlijke aangifte wordt beschouwd.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden verdubbeld als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of foutief bijhouden van een of meerdere stukken als vermeld in het eerste lid.";
4° in paragraaf 12, tweede lid, 10°, b), worden tussen de woorden "van het transport" en de woorden "niet langer" de woorden "via een systeem van onlinepositiebepaling" ingevoegd;
5° aan paragraaf 12, tweede lid, worden een punt 19° en een punt 20° toegevoegd, die luiden als volgt:
"19° de aanbieder die meststoffen vanuit zijn exploitatie overbrengt naar een naastgelegen mestverwerker en het overdrachtsdocument, vermeld in artikel 47, § 5, niet of niet correct heeft opgemaakt of niet tijdig aan de Mestbank heeft overgemaakt;
20° de aanbieder en de afnemer van een transport dat, overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede lid, 5°, moet gebeuren met een trekkend voertuig dat uitgerust is met een AGR-GPS-systeem en waarbij het AGR-GPS-systeem tijdens het transport moet gebruikt worden, en die hetzij de meststoffen niet vervoert of laat vervoeren met een trekkend voertuig dat uitgerust is met een AGR-GPS-systeem, hetzij het AGR-GPS-systeem niet of niet correct gebruikt of laat gebruiken tijdens het transport.";
6° in paragraaf 12 wordt het derde lid vervangen door wat volgt:
"Deze administratieve geldboete bedraagt 100 euro per vracht en per overtreding als vermeld in het tweede lid die werd begaan, met dien verstande dat:
1° voor overtredingen als vermeld in het tweede lid, 1°, 6° tot en met 9°, 10°, a), 16°, 19° en 20°, de administratieve geldboete 400 euro bedraagt per document;
2° de administratieve geldboete per transportdocument begrensd wordt tot maximaal 400 euro.";
7° er worden een paragraaf 14, een paragraaf 15, een paragraaf 16 en een paragraaf 17 toegevoegd, die luiden als volgt:
" § 14. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de landbouwer die in een bepaald kalenderjaar vanggewassen moet inzaaien en gedurende een bepaalde periode moet aanhouden, overeenkomstig artikel 14, § 3, § 8 of § 9, en dit niet of niet volledig heeft gedaan.
De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, bedraagt 250 euro per hectare, voor het aantal hectares waarvoor in een bepaald kalenderjaar niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 3, § 4, eerste lid, 3°, of § 9.
Als een landbouwer in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen, wordt de administratieve geldboete, in afwijking van het tweede lid, berekend door het getal Z te vermenigvuldigen met:
1° 250 euro per hectare, voor het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 1, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 3;
2° 500 euro per hectare, voor de eerste schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8;
3° 750 euro per hectare, voor de tweede schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8;
4° 1500 euro per hectare, voor de derde schijf van het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 en 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder het getal Z: het aantal keren dat aan de betrokken landbouwer in de vijf jaren voor het opleggen van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen.
Voor de toepassing van het derde lid wordt het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting vermeld in artikel 14, § 8, berekend door het doelareaal van de betrokken landbouwer in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8, te verminderen met het gerealiseerd areaal van de landbouwer in kwestie in het jaar in kwestie als vermeld in artikel 14, § 8, achtste lid. Het aantal hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, wordt vervolgens als volgt aan één of meerdere schijven als vermeld in het derde lid toegewezen:
1° eerst aan de eerste schijf, voor een aantal hectares, dat maximaal gelijk is aan 15% van het doelareaal van de betrokken landbouwer, in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8;
2° als, na de toewijzing, vermeld in punt 1°, niet alle hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, zijn toegewezen, worden de resterende hectares, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, vervolgens toegewezen aan de tweede schijf, voor een aantal hectares, dat maximaal gelijk is aan 20% van het doelareaal van de betrokken landbouwer in het betreffende jaar, uitgedrukt in hectare als vermeld in artikel 14, § 8;
3° als, na de toewijzingen, vermeld in punt 1° en punt 2°, niet alle hectares, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, zijn toegewezen, worden de resterende hectares waarvoor niet voldaan is aan de verplichting, vermeld in artikel 14, § 8, vervolgens toegewezen aan de derde schijf.
§ 15. Onverminderd de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de landbouwer, die in een bepaald kalenderjaar, mits de naleving van één of meerdere equivalente maatregelen als vermeld in artikel 14, § 5, vrijgesteld is van een maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, 3° en 4°, en de equivalente maatregelen in kwestie niet naleeft.
De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt als volgt berekend:
1° als op basis van de equivalente maatregel of maatregelen die niet nageleefd zijn een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 2°, werd bekomen: 5 euro per kg werkzame N die de betrokken landbouwer in het kalenderjaar in kwestie minder had mogen opbrengen als de op zijn bedrijf toegelaten bemesting in het kalenderjaar in kwestie verminderd was geworden, overeenkomstig artikel 14, § 4, eerste lid, 2° ;
2° als op basis van de equivalente maatregel of maatregelen die niet nageleefd zijn een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, werd bekomen: 1000 euro vermenigvuldigd met het doelareaal van de landbouwer in kwestie in het betreffende kalenderjaar, uitgedrukt in hectare, als vermeld in artikel 14, § 8, zevende lid;
3° als op basis van de equivalente maatregel of maatregelen die niet nageleefd zijn een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, werd bekomen: 1000 euro.
Als aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, in uitvoering van dit decreet een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen, worden de bedragen, vermeld in deze paragraaf, vermenigvuldigd met het getal Z. Het getal Z is één plus het aantal keren dat aan de betrokken aangifteplichtige in de vijf jaren voor het opleggen van de administratieve geldboete een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of onvoldoende inzaaien of aanhouden van een vanggewas of wegens de niet-naleving van equivalente maatregelen.
§ 16. Lastens elke landbouwer die de maatregelen, hem opgelegd in uitvoering van artikel 15, § 10 en § 11, niet of niet correct heeft nageleefd, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete bedraagt:
1° 300 euro voor elk bemestingsplan als vermeld in artikel 15, § 10, 2°, en § 11, 2°, dat niet of niet correct is opgemaakt;
2° 250 euro voor elke teeltfiche als vermeld in artikel 15, § 10, 3°, en § 11, 3°, dat niet of niet correct is opgemaakt;
3° 1500 euro voor elke landbouwer die zich niet laat begeleiden door een gecertificeerde adviesinstantie als vermeld in artikel 15, § 11, 5° ;
4° 500 euro voor elk advies van de gecertificeerde adviesinstantie als vermeld in artikel 15, § 11, 5°, dat niet opgevolgd wordt.
De bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden verdubbeld als aan de betrokkene in de vijf jaren voor het opleggen via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, een administratieve geldboete opgelegd is wegens het niet of niet correct naleven van de maatregelen, hem opgelegd in uitvoering van artikel 15, § 10 en § 11.
§ 17. Lastens eenieder die een maatregel, met uitzondering van een maatregel die het uitvoeren of laten uitvoeren van een analyse betreft, hem opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, niet of niet correct heeft nageleefd, wordt een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete bedraagt 500 euro per keer dat een maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, die niet of niet correct is nageleefd. Als een maatregel, opgelegd in uitvoering van artikel 62, § 1, moet toegepast worden op een bepaald aantal hectares, bedraagt de boete 500 euro, vermenigvuldigd met het aantal hectares, waarop de maatregel niet is toegepast, met dien verstande dat de boete minstens 500 euro bedraagt.
Bij herhaling van een overtreding binnen de vijf jaar na het opleggen via het aangetekend schrijven, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete berekend, overeenkomstig het tweede lid, verdubbeld.".
Art. 26. In artikel 64, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008, 23 december 2010 en 12 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt:
"De administratieve geldboetes, vermeld in dit decreet, worden opgelegd door de door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren. De administratieve geldboetes, vermeld in artikel 63, § 5, § 7 tot en met § 10, § 12 en § 13, worden opgelegd voor 31 december van het jaar volgend op het productiejaar waarin de overtreding werd vastgesteld als de betrokken aangifteplichtige zijn aangifte als vermeld in artikel 23 tijdig en correct heeft ingediend voor het productiejaar waarop de overtreding betrekking heeft.";
2° in het tweede lid worden de woorden "aangetekend schrijven" vervangen door de woorden "beveiligde zending".
Art. 27. In artikel 66 van hetzelfde decreet worden de woorden "aangetekend schrijven" vervangen door de woorden "beveiligde zending".
Art. 28. In artikel 67 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 23 december 2010 en 12 juni 2015, worden paragraaf 1 en 2 vervangen door wat volgt:
" § 1. De in artikel 66 bedoelde verzoeken dienen gericht te worden aan de daartoe door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren binnen een termijn van dertig kalenderdagen vanaf de kennisgeving van de administratieve geldboete, via de beveiligde zending, vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid.
§ 2. De door de Vlaamse Regering aangewezen ambtenaren nemen een beslissing binnen zes maanden, te rekenen vanaf de kennisgeving van het verzoek, via de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1.
De beslissing van de bevoegde ambtenaren wordt bij beveiligde zending ter kennis gebracht van de indiener van het verzoekschrift.
Bij met redenen omklede beveiligde zending, gericht aan de indiener van het verzoekschrift, kan de bevoegde ambtenaar de voormelde termijn eenmalig verlengen met een periode van zes maanden.".
Art. 29. In artikel 68 van hetzelfde decreet worden de woorden "aangetekend schrijven" vervangen door de woorden "beveiligde zending".
Art. 30. In artikel 70 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2 worden de woorden "boek II van het Wetboek van Koophandel" vervangen door de woorden "het Wetboek van bepaalde voorrechten op zeeschepen en diverse bepalingen";
2° in paragraaf 5 wordt de zinsnede "447, tweede lid, van boek III van het Wetboek van Koophandel met betrekking tot het faillissement, de bankbreuk en het uitstel van betaling" vervangen door de zinsnede "XX.113 van het Wetboek van Economisch Recht".
Art. 31. In artikel 71, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015, wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
"1° eenieder die in een periode van vijf kalenderjaren hetzij eenzelfde van de in uitvoering van artikel 14, 15 of 62 opgelegde maatregelen meerdere malen niet heeft nageleefd, hetzij verschillende van de in uitvoering van artikel 14, 15 of 62 opgelegde maatregelen niet heeft nageleefd;".
Art. 32. Aan artikel 84 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 6 mei 2011, 28 februari 2014, 12 juni 2015 en 30 juni 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 13 wordt vervangen door wat volgt:
" § 13. In afwachting van een bepaling door de Vlaamse Regering van het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies dat in een bepaald jaar minimaal uitgevoerd moet worden opdat er een voldoende aantal staalnames als vermeld in artikel 13, § 7, eerste lid, zou zijn, wordt het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies dat in een bepaald jaar minimaal uitgevoerd moet worden bepaald als de som, afgerond naar het hogere geheel getal, van de volgende twee getallen:
1° één zesde van het aantal hectares landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort, dat niet gelegen is in gebiedstype 0 en waarop in het betreffende jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag:
a) hetzij een blijvende teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II;
b) hetzij een van de volgende teelten wordt geteeld: artisjokken, boomkweek van bosplanten, fruitplanten, sierplanten of andere planten of sierbomen en sierstruiken;
2° de helft van het aantal hectares landbouwgrond dat tot het bedrijf behoort dat niet gelegen is in gebiedstype 0 en waarop in het betreffende jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, een teelt wordt geteeld die geen teelt is als vermeld in 1°.
Het aantal hectares tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop in een bepaald jaar, overeenkomstig de verzamelaanvraag, zowel een teelt wordt geteeld als vermeld in het eerste lid, 1°, als een teelt als vermeld in het eerste lid, 2°, wordt enkel meegerekend voor het bepalen van het getal, vermeld in het eerste lid, 2°.
Als de som, vermeld in het eerste lid, groter is dan het aantal percelen tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop een teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien, dan wordt het aantal staalnames met bijhorend bemestingsadvies beperkt tot het aantal percelen tot het bedrijf behorende landbouwgronden die niet gelegen zijn in gebiedstype 0 en waarop een teelt wordt geteeld die behoort tot de teeltgroep sierteelt of boomkweek, groenten van groep I of groenten van groep II of aardbeien.";
2° in paragraaf 18 wordt het woord "nitraatresidu-evaluatie" telkens vervangen door het woord "nitraatresiduevaluatie";
3° er worden een paragraaf 22, een paragraaf 23, een paragraaf 24, een paragraaf 25, een paragraaf 26 en een paragraaf 27 toegevoegd, die luiden als volgt:
" § 22. Voor de toepassing van artikel 14, § 6, wordt een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau, uitgevoerd in het kalenderjaar 2018 die, overeenkomstig de nitraatresidudrempelwaarden voor focusbedrijven, als categorie nul is beoordeeld, overeenkomstig artikel 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, beschouwd als een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau waarvan het resultaat positief was als vermeld in artikel 15, § 9.
Een landbouwer die, overeenkomstig artikel 14, § 5, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, in 2019 beschouwd werd als een landbouwer met een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf wordt van rechtswege geacht een vrijstelling als vermeld in artikel 14, § 6, te vragen voor het jaar 2019.
In afwijking van artikel 14, § 6, kan de landbouwer voor het jaar 2019, tot uiterlijk 31 mei een aanvraag tot vrijstelling indienen of intrekken.
In afwijking van artikel 14, § 6, zesde lid, moet een landbouwer in het jaar 2019 een nitraatresidubepaling op bedrijfsniveau laten uitvoeren als hij onder één van de volgende twee situaties valt:
1° het verschil in oppervlakte, tussen de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, uitgedrukt in hectare, in het jaar Y en de tot het bedrijf behorende landbouwgronden, uitgedrukt in hectare, in het jaar X, bedraagt meer dan 25% of meer dan 10 hectare. Voor de toepassing van deze voorwaarde is het jaar Y, het laatste jaar waarin betrokkene een nitraatresidu-evaluatie op bedrijfsniveau liet uitvoeren, die overeenkomstig de nitraatresidudrempelwaarden voor focusbedrijven, als categorie nul werd beoordeeld, overeenkomstig artikel 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017;
2° ofwel zijn de volgende twee voorwaarden vervuld:
a) de landbouwer werd in 2018 beschouwd als een landbouwer met een vrijstelling van de kwalificatie als focusbedrijf, overeenkomstig artikel 14, § 5, van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017;
b) in 2018 werd op een tot het bedrijf behorend perceel landbouwgrond een nitraatresidu gemeten dat hoger was dan de overeenkomstige eerste drempelwaarde, vermeld in artikel 14, § 1, zoals vervangen door het decreet van 12 juni 2015, behoudens indien het nitraatresidu gemeten werd in het kader van een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau.
§ 23. Een landbouwer die, overeenkomstig de artikelen 14 en 15 van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 30 juni 2017, in het kalenderjaar 2019 het nitraatresidu op één perceel moest laten bepalen of een nitraatresiduevaluatie op bedrijfsniveau moest laten uitvoeren, behoudt deze verplichting, met dien verstande dat de beoordeling van de resultaten van de uitgevoerde nitraatresidumetingen en in voorkomend geval de oplegging van de gevolgen van het niet uitvoeren van de opgelegde nitraatresidumetingen, gebeurt overeenkomstig de bepalingen van dit decreet, zoals laatst gewijzigd door het decreet van 6 mei 2011 tot wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006.
§ 24. In afwachting dat de Vlaamse Regering nader heeft bepaald op welke wijze de indeling in gebiedstypes, naar aanleiding van een tweejaarlijkse evaluatie als vermeld in artikel 14, § 2, moet gebeuren, geldt voor de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes, de indeling als vermeld in de lijst die als bijlage 4 bij dit decreet is gevoegd.
§ 25. In afwijking van artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, is een landbouwer in het jaar 2019 vrijgesteld van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, als in 2019 op elk van de tot het bedrijf behorende percelen landbouwgrond, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, waarop een groente van groep I, een groente van groep II of een groente van groep III wordt verbouwd, de bemesting gebeurt onder begeleiding van een erkend praktijkcentrum en overeenkomstig de bepalingen van het rapport `Het documenteren en milieukundig bijstellen van het KNS en andere bemestingsadviessystemen in de tuinbouw met het oog op een ruimere toepassing in de tuinbouw zoals voorzien in het Actieprogramma 2011-2014', zoals beschikbaar op de website van de Vlaamse Landmaatschappij.
Een landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, meldt dit uiterlijk op 31 mei 2019 aan de Mestbank via een beveiligde zending.
In het kader van de begeleiding, vermeld in het eerste lid, leeft de landbouwer ook de volgende voorwaarden na:
1° de landbouwer zorgt dat de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N die op een perceel opgebracht wordt voor het zaaien of planten, maximaal 50% bedraagt van de hoeveelheid werkzame N die op het betreffende perceel in het jaar in kwestie opgebracht mag worden, overeenkomstig de bepalingen van dit decreet;
2° de landbouwer zorgt dat de hoeveelheid meststoffen, uitgedrukt in kg werkzame N die op een perceel opgebracht wordt voor het zaaien of planten van een bepaalde teelt, maximaal 50% bedraagt van de hoeveelheid werkzame N die overeenkomstig het rapport, vermeld in het eerste lid, voor de teelt in kwestie opgebracht kan worden;
3° als op een perceel meerdere specifieke teelten na elkaar verbouwd worden, mogen er, na het oogsten van een eerste teelt op het betreffende perceel, geen meststoffen meer opgebracht worden behoudens als er na de oogst van een voorgaande teelt een staalname op het betreffende perceel wordt uitgevoerd en er een bijhorend bemestingsadvies wordt opgemaakt waaruit blijkt dat het voor de volgende teelt noodzakelijk is om nog meststoffen op te brengen. In voorkomend geval wordt de hoeveelheid meststoffen die nog opgebracht mag worden, beperkt tot de hoeveelheid, vermeld in het bemestingsadvies, met dien verstande dat de hoeveelheid meststoffen die in totaal op het betreffende perceel wordt opgebracht in overeenstemming moet zijn met de bepalingen van dit decreet;
4° ter staving van de begeleiding houdt de landbouwer alle stavingsstukken bij en houdt hij per perceel een teelt- en bemestingsregister bij waarin hij de bewerkingen op het perceel in kwestie noteert, zoals de uitgevoerde bemesting, de plant- of inzaaiwerkzaamheden en de bodembewerkingen, evenals de data waarop er een staalname op het betreffende perceel werd uitgevoerd, en de resultaten van de uitgevoerde bodemanalyse.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder een erkend praktijkcentrum als vermeld in het eerste lid een praktijkcentrum als vermeld in artikel 2, 1°, van het ministerieel besluit van 15 oktober 2007 tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 april 2007 betreffende steun aan investeringen in de omkaderingssector van land- en tuinbouw.
Een landbouwer die in het jaar 2019 gebruikmaakt van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, en de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf, niet naleeft, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 15, beschouwd als een landbouwer die overeenkomstig artikel 14, § 5, een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 3°, heeft bekomen en de betrokken equivalente maatregelen niet heeft nageleefd.
§ 26. In afwijking van artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, is een landbouwer die in het jaar 2019 precisielandbouwtechnieken toepast voor de bemesting van zijn percelen, gelegen in gebiedstype 2 of gebiedstype 3, vrijgesteld van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°.
Opdat een landbouwtechniek aanzien wordt als een precisielandbouwtechniek als vermeld in het eerste lid is aan al de volgende voorwaarden voldaan:
1° het transportmiddel waarmee de bemesting wordt uitgevoerd, is uitgerust met een positiebepalingssysteem op basis van GPS, gewassensoren en een systeem dat de exact toegediende dosis meststoffen bepaalt;
2° bij elke bemesting die uitgevoerd wordt, zijn de systemen en sensoren, vermeld in punt 1°, operationeel;
3° de gegevens van de systemen en sensoren, vermeld in punt 1°, worden automatisch geregistreerd en op eenduidige wijze opgeslagen, zodat deze op eenvoudig verzoek voorgelegd kunnen worden.
Een landbouwer die gebruik wil maken van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, meldt dit uiterlijk op 31 mei 2019 aan de Mestbank, via een beveiligde zending, en vermeldt hierbij de gegevens en karakteristieken van het transportmiddel waarbij de precisielandbouwtechniek wordt uitgevoerd.
Een landbouwer die in het jaar 2019 gebruikmaakt van de mogelijkheid, vermeld in het eerste lid, en de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf niet naleeft, wordt voor de berekening van de administratieve geldboete, vermeld in artikel 63, § 15, beschouwd als een landbouwer die overeenkomstig artikel 14, § 5, een vrijstelling van de maatregel, vermeld in artikel 14, § 4, eerste lid, 4°, heeft bekomen en de betrokken equivalente maatregelen niet heeft nageleefd.
§ 27. In afwijking van artikel 14, § 8, zevende lid, kan de landbouwer voor het jaar 2019 tot uiterlijk 31 mei een melding indienen of intrekken.".
Art. 33. Aan hetzelfde decreet, waarvan de bestaande bijlage bijlage 1 zal vormen, worden een bijlage 2, een bijlage 3 en een bijlage 4, toegevoegd, die bij dit decreet zijn gevoegd.
Art. 34. Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2019.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 24 mei 2019.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
G. BOURGEOIS
De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw,
K. VAN DEN HEUVEL

Bijlagen bij het decreet houdende wijziging van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van het Mestdecreet van 22 december 2006, wat de implementatie van het zesde mestactieprogramma betreft

Bijlage 1
Bij decreet van 24 mei 2019 wordt een bijlage 2 toegevoegd bij het Mestdecreet van 22 december 2006 met als titel "Kaart van de afstroomzones, vermeld in artikel 3, § 2, 1° "

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Bijlage 2
Bij decreet van 24 mei 2019 wordt een bijlage 3 toegevoegd bij het Mestdecreet van 22 december 2006:
"Opgave van het referentiepercentage van gewassen per afstroomzone als vermeld in artikel 14, § 4"

A0-code Gebiedstype Referentie percentage
A0_G_L107_113 Gebiedstype 2 40%
A0_G_L107_116 Gebiedstype 2 38%
A0_G_L107_123 Gebiedstype 0 11%
A0_G_L107_34 Gebiedstype 0 48%
A0_G_L107_403 Gebiedstype 0 50%
A0_G_L107_600 Gebiedstype 1 59%
A0_G_L107_601 Gebiedstype 1 64%
A0_G_L107_741 Gebiedstype 2 85%
A0_G_L107_859 Gebiedstype 0 65%
A0_G_L107_891 Gebiedstype 2 61%
A0_G_L107_892 Gebiedstype 0 45%
A0_G_L107_893 Gebiedstype 3 76%
A0_G_L110_1100 Gebiedstype 0 65%
A0_G_L111_1022 Gebiedstype 1 51%
A0_G_L111_1030 Gebiedstype 0 45%
A0_G_L111_1086 Gebiedstype 1 73%
A0_G_L111_1092 Gebiedstype 2 51%
A0_G_L111_1102 Gebiedstype 1 90%
A0_G_L111_1104 Gebiedstype 1 41%
A0_G_L217_0461 Gebiedstype 0 57%
A0_G_L217_0491 Gebiedstype 0 76%
A0_G_L217_0961 Gebiedstype 0 31%
A0_G_L217_1461 Gebiedstype 0 48%
A0_G_L217_1491 Gebiedstype 0 77%
A0_G_L217_1961 Gebiedstype 0 54%
A0_G_L217_1991 Gebiedstype 0 100%
A0_G_L217_1993 Gebiedstype 0 97%
A0_G_L217_2461 Gebiedstype 3 41%
A0_G_L217_2462 Gebiedstype 1 34%
A0_G_L217_2495 Gebiedstype 0 100%
A0_G_L217_2961 Gebiedstype 0 35%
A0_G_L217_2962 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_2963 Gebiedstype 0 60%
A0_G_L217_2964 Gebiedstype 0 51%
A0_G_L217_2992 Gebiedstype 0 45%
A0_G_L217_3461 Gebiedstype 0 43%
A0_G_L217_3462 Gebiedstype 0 53%
A0_G_L217_3463 Gebiedstype 0 46%
A0_G_L217_3491 Gebiedstype 0 40%
A0_G_L217_3493 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_3961 Gebiedstype 0 32%
A0_G_L217_3962 Gebiedstype 0 47%
A0_G_L217_3963 Gebiedstype 0 36%
A0_G_L217_3964 Gebiedstype 0 40%
A0_G_L217_3965 Gebiedstype 1 47%
A0_G_L217_3994 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_3997 Gebiedstype 0 36%
A0_G_L217_3998 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_4461 Gebiedstype 0 64%
A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0 58%
A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_4991 Gebiedstype 0 100%
A0_G_L217_4992 Gebiedstype 0 36%
A0_G_L217_5461 Gebiedstype 0 43%
A0_G_L217_5462 Gebiedstype 1 42%
A0_G_L217_5463 Gebiedstype 1 55%
A0_G_L217_5464 Gebiedstype 0 74%
A0_G_L217_5465 Gebiedstype 1 48%
A0_G_L217_5466 Gebiedstype 2 55%
A0_G_L217_5467 Gebiedstype 0 99%
A0_G_L217_5468 Gebiedstype 2 88%
A0_G_L219_1962 Gebiedstype 3 88%
A0_G_L219_5469 Gebiedstype 1 89%
A0_G_L217_5476 Gebiedstype 0 37%
A0_G_L217_5477 Gebiedstype 0 50%
A0_G_L217_5478 Gebiedstype 0 44%
A0_G_L217_5479 Gebiedstype 0 68%
A0_G_L217_5486 Gebiedstype 0 52%
A0_G_L217_5487 Gebiedstype 0 69%
A0_G_L217_5495 Gebiedstype 0 70%
A0_G_L217_5498 Gebiedstype 0 0%
A0_G_L217_5499 Gebiedstype 0 57%
A0_VL05_102 Gebiedstype 0 73%
A0_VL05_103 Gebiedstype 1 54%
A0_VL05_104 Gebiedstype 3 53%
A0_VL05_105 Gebiedstype 2 47%
A0_VL05_106 Gebiedstype 0 42%
A0_VL05_108 Gebiedstype 2 48%
A0_VL05_110 Gebiedstype 1 61%
A0_VL05_113 Gebiedstype 1 42%
A0_VL05_114 Gebiedstype 0 49%
A0_VL05_115 Gebiedstype 3 49%
A0_VL05_116 Gebiedstype 2 51%
A0_VL05_118 Gebiedstype 1 50%
A0_VL05_119 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_12 Gebiedstype 3 42%
A0_VL05_121 Gebiedstype 0 76%
A0_VL05_122 Gebiedstype 0 62%
A0_VL05_124 Gebiedstype 0 58%
A0_VL05_129 Gebiedstype 0 77%
A0_VL05_130 Gebiedstype 1 67%
A0_VL05_131 Gebiedstype 0 61%
A0_VL05_134 Gebiedstype 0 49%
A0_VL05_135 Gebiedstype 2 63%
A0_VL05_136 Gebiedstype 3 74%
A0_VL05_137 Gebiedstype 1 69%
A0_VL05_138 Gebiedstype 1 61%
A0_VL05_139 Gebiedstype 0 53%
A0_VL05_14 Gebiedstype 2 53%
A0_VL05_140 Gebiedstype 0 55%
A0_VL05_141 Gebiedstype 3 70%
A0_VL05_146 Gebiedstype 2 71%
A0_VL05_148 Gebiedstype 1 83%
A0_VL05_149 Gebiedstype 1 63%
A0_VL05_150 Gebiedstype 2 44%
A0_VL05_152 Gebiedstype 1 68%
A0_VL05_153 Gebiedstype 1 48%
A0_VL05_158 Gebiedstype 3 47%
A0_VL05_159 Gebiedstype 1 49%
A0_VL05_163 Gebiedstype 0 63%
A0_VL05_166 Gebiedstype 2 37%
A0_VL05_167 Gebiedstype 0 50%
A0_VL05_17 Gebiedstype 1 48%
A0_VL05_170 Gebiedstype 0 76%
A0_VL05_171 Gebiedstype 0 50%
A0_VL05_175 Gebiedstype 0 50%
A0_VL05_177 Gebiedstype 0 46%
A0_VL05_18 Gebiedstype 2 58%
A0_VL05_180 Gebiedstype 3 31%
A0_VL05_182 Gebiedstype 0 48%
A0_VL05_188 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_189 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_191 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_192 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_193 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_194 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_195 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_196 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_197 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_198 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_199 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_2 Gebiedstype 3 40%
A0_VL05_20 Gebiedstype 0 47%
A0_VL05_200 Gebiedstype 0 100%
A0_VL05_201 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_202 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_21 Gebiedstype 1 60%
A0_VL05_22 Gebiedstype 0 44%
A0_VL05_23 Gebiedstype 0 100%
A0_VL05_24 Gebiedstype 0 48%
A0_VL05_25 Gebiedstype 1 45%
A0_VL05_26 Gebiedstype 0 44%
A0_VL05_28 Gebiedstype 0 67%
A0_VL05_3 Gebiedstype 3 41%
A0_VL05_30 Gebiedstype 1 40%
A0_VL05_31 Gebiedstype 0 46%
A0_VL05_32 Gebiedstype 1 46%
A0_VL05_34 Gebiedstype 0 41%
A0_VL05_36 Gebiedstype 0 57%
A0_VL05_38 Gebiedstype 1 38%
A0_VL05_4 Gebiedstype 2 38%
A0_VL05_44 Gebiedstype 2 37%
A0_VL05_45 Gebiedstype 2 44%
A0_VL05_46 Gebiedstype 2 45%
A0_VL05_47 Gebiedstype 2 37%
A0_VL05_5 Gebiedstype 2 41%
A0_VL05_50 Gebiedstype 2 44%
A0_VL05_51 Gebiedstype 2 31%
A0_VL05_52 Gebiedstype 3 46%
A0_VL05_53 Gebiedstype 3 42%
A0_VL05_58 Gebiedstype 2 45%
A0_VL05_6 Gebiedstype 0 59%
A0_VL05_61 Gebiedstype 0 16%
A0_VL05_62 Gebiedstype 3 40%
A0_VL05_64 Gebiedstype 0 40%
A0_VL05_67 Gebiedstype 1 48%
A0_VL05_70 Gebiedstype 0 38%
A0_VL05_73 Gebiedstype 0 43%
A0_VL05_74 Gebiedstype 0 47%
A0_VL05_75 Gebiedstype 0 35%
A0_VL05_77 Gebiedstype 3 52%
A0_VL05_81 Gebiedstype 0 45%
A0_VL05_85 Gebiedstype 0 46%
A0_VL05_86 Gebiedstype 0 0%
A0_VL05_87 Gebiedstype 3 54%
A0_VL05_89 Gebiedstype 0 55%
A0_VL05_90 Gebiedstype 1 52%
A0_VL05_93 Gebiedstype 1 48%
A0_VL05_94 Gebiedstype 0 46%
A0_VL05_97 Gebiedstype 0 60%
A0_VL05_98 Gebiedstype 3 52%
A0_VL05_99 Gebiedstype 0 61%
A0_VL08_125 Gebiedstype 0 63%
A0_VL08_132 Gebiedstype 0 66%
A0_VL08_157 Gebiedstype 1 67%
A0_VL08_16 Gebiedstype 0 50%
A0_VL08_162 Gebiedstype 0 84%
A0_VL08_164 Gebiedstype 0 52%
A0_VL08_172 Gebiedstype 0 49%
A0_VL08_173 Gebiedstype 0 55%
A0_VL08_176 Gebiedstype 0 39%
A0_VL08_178 Gebiedstype 0 100%
A0_VL08_179 Gebiedstype 0 60%
A0_VL08_27 Gebiedstype 1 51%
A0_VL08_39 Gebiedstype 1 54%
A0_VL08_41 Gebiedstype 1 45%
A0_VL08_55 Gebiedstype 0 27%
A0_VL08_7 Gebiedstype 3 45%
A0_VL08_71 Gebiedstype 0 39%
A0_VL08_72 Gebiedstype 0 48%
A0_VL08_8 Gebiedstype 1 40%
A0_VL08_80 Gebiedstype 0 49%
A0_VL08_82 Gebiedstype 0 44%
A0_VL08_92 Gebiedstype 0 51%
A0_VL08_95 Gebiedstype 1 41%
A0_VL09_78 Gebiedstype 3 61%
A0_VL11_1 Gebiedstype 3 38%
A0_VL11_10 Gebiedstype 3 32%
A0_VL11_107 Gebiedstype 2 57%
A0_VL11_109 Gebiedstype 2 50%
A0_VL11_11 Gebiedstype 2 49%
A0_VL11_117 Gebiedstype 0 63%
A0_VL11_120 Gebiedstype 0 68%
A0_VL11_123 Gebiedstype 0 61%
A0_VL11_126 Gebiedstype 0 59%
A0_VL11_127 Gebiedstype 0 65%
A0_VL11_128 Gebiedstype 1 60%
A0_VL11_13 Gebiedstype 0 52%
A0_VL11_133 Gebiedstype 3 69%
A0_VL11_145 Gebiedstype 3 76%
A0_VL11_155 Gebiedstype 0 0%
A0_VL11_165 Gebiedstype 0 64%
A0_VL11_181 Gebiedstype 3 45%
A0_VL11_19 Gebiedstype 0 55%
A0_VL11_203 Gebiedstype 0 52%
A0_VL11_205 Gebiedstype 0 52%
A0_VL11_207 Gebiedstype 1 50%
A0_VL11_33 Gebiedstype 3 43%
A0_VL11_37 Gebiedstype 0 41%
A0_VL11_40 Gebiedstype 2 47%
A0_VL11_59 Gebiedstype 2 42%
A0_VL11_63 Gebiedstype 2 46%
A0_VL11_76 Gebiedstype 1 49%
A0_VL11_79 Gebiedstype 1 53%
A0_VL11_83 Gebiedstype 0 61%
A0_VL11_84 Gebiedstype 2 65%
A0_VL11_88 Gebiedstype 3 56%
A0_VL11_91 Gebiedstype 1 47%
A0_VL11_96 Gebiedstype 3 49%
A0_VL17_147 Gebiedstype 1 72%
A0_VL17_15 Gebiedstype 0 58%
A0_VL17_151 Gebiedstype 1 54%
A0_VL17_154 Gebiedstype 0 62%
A0_VL17_156 Gebiedstype 0 49%
A0_VL17_160 Gebiedstype 1 59%
A0_VL17_161 Gebiedstype 0 65%
A0_VL17_168 Gebiedstype 0 58%
A0_VL17_169 Gebiedstype 0 34%
A0_VL17_174 Gebiedstype 0 50%
A0_VL17_183 Gebiedstype 3 57%
A0_VL17_184 Gebiedstype 0 0%
A0_VL17_185 Gebiedstype 0 0%
A0_VL17_186 Gebiedstype 0 44%
A0_VL17_187 Gebiedstype 0 51%
A0_VL17_190 Gebiedstype 0 62%
A0_VL17_204 Gebiedstype 3 41%
A0_VL17_206 Gebiedstype 1 45%
A0_VL17_29 Gebiedstype 1 67%
A0_VL17_35 Gebiedstype 0 78%
A0_VL17_42 Gebiedstype 0 47%
A0_VL17_43 Gebiedstype 0 47%
A0_VL17_48 Gebiedstype 3 39%
A0_VL17_49 Gebiedstype 1 38%
A0_VL17_54 Gebiedstype 0 51%
A0_VL17_60 Gebiedstype 1 52%
A0_VL17_66 Gebiedstype 0 46%
A0_VL17_9 Gebiedstype 0 62%



Bijlage 3
Bij decreet van 24 mei 2019 wordt een bijlage 4 toegevoegd bij het Mestdecreet van 22 december 2006
"Aanduiding van de indeling van de afstroomzones in gebiedstypes als vermeld in artikel 14, § 1"

Afstroomzone Gebiedstype
A0_G_L107_113 Gebiedstype 2
A0_G_L107_116 Gebiedstype 2
A0_G_L107_123 Gebiedstype 0
A0_G_L107_34 Gebiedstype 0
A0_G_L107_403 Gebiedstype 0
A0_G_L107_600 Gebiedstype 1
A0_G_L107_601 Gebiedstype 1
A0_G_L107_741 Gebiedstype 2
A0_G_L107_859 Gebiedstype 0
A0_G_L107_891 Gebiedstype 2
A0_G_L107_892 Gebiedstype 0
A0_G_L107_893 Gebiedstype 3
A0_G_L110_1100 Gebiedstype 0
A0_G_L111_1022 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1030 Gebiedstype 0
A0_G_L111_1086 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1092 Gebiedstype 2
A0_G_L111_1102 Gebiedstype 1
A0_G_L111_1104 Gebiedstype 1
A0_G_L217_0461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_0491 Gebiedstype 0
A0_G_L217_0961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1491 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1991 Gebiedstype 0
A0_G_L217_1993 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2461 Gebiedstype 3
A0_G_L217_2462 Gebiedstype 1
A0_G_L217_2495 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2962 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2963 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2964 Gebiedstype 0
A0_G_L217_2992 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3462 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3463 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3491 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3493 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3961 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3962 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3963 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3964 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3965 Gebiedstype 1
A0_G_L217_3994 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3997 Gebiedstype 0
A0_G_L217_3998 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4462 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4991 Gebiedstype 0
A0_G_L217_4992 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5461 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5462 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5463 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5464 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5465 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5466 Gebiedstype 2
A0_G_L217_5467 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5468 Gebiedstype 2
A0_G_L219_1962 Gebiedstype 3
A0_G_L219_5469 Gebiedstype 1
A0_G_L217_5476 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5477 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5478 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5479 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5486 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5487 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5495 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5498 Gebiedstype 0
A0_G_L217_5499 Gebiedstype 0
A0_VL05_102 Gebiedstype 0
A0_VL05_103 Gebiedstype 1
A0_VL05_104 Gebiedstype 3
A0_VL05_105 Gebiedstype 2
A0_VL05_106 Gebiedstype 0
A0_VL05_108 Gebiedstype 2
A0_VL05_110 Gebiedstype 1
A0_VL05_113 Gebiedstype 1
A0_VL05_114 Gebiedstype 0
A0_VL05_115 Gebiedstype 3
A0_VL05_116 Gebiedstype 2
A0_VL05_118 Gebiedstype 1
A0_VL05_119 Gebiedstype 0
A0_VL05_12 Gebiedstype 3
A0_VL05_121 Gebiedstype 0
A0_VL05_122 Gebiedstype 0
A0_VL05_124 Gebiedstype 0
A0_VL05_129 Gebiedstype 0
A0_VL05_130 Gebiedstype 1
A0_VL05_131 Gebiedstype 0
A0_VL05_134 Gebiedstype 0
A0_VL05_135 Gebiedstype 2
A0_VL05_136 Gebiedstype 3
A0_VL05_137 Gebiedstype 1
A0_VL05_138 Gebiedstype 1
A0_VL05_139 Gebiedstype 0
A0_VL05_14 Gebiedstype 2
A0_VL05_140 Gebiedstype 0
A0_VL05_141 Gebiedstype 3
A0_VL05_146 Gebiedstype 2
A0_VL05_148 Gebiedstype 1
A0_VL05_149 Gebiedstype 1
A0_VL05_150 Gebiedstype 2
A0_VL05_152 Gebiedstype 1
A0_VL05_153 Gebiedstype 1
A0_VL05_158 Gebiedstype 3
A0_VL05_159 Gebiedstype 1
A0_VL05_163 Gebiedstype 0
A0_VL05_166 Gebiedstype 2
A0_VL05_167 Gebiedstype 0
A0_VL05_17 Gebiedstype 1
A0_VL05_170 Gebiedstype 0
A0_VL05_171 Gebiedstype 0
A0_VL05_175 Gebiedstype 0
A0_VL05_177 Gebiedstype 0
A0_VL05_18 Gebiedstype 2
A0_VL05_180 Gebiedstype 3
A0_VL05_182 Gebiedstype 0
A0_VL05_188 Gebiedstype 0
A0_VL05_189 Gebiedstype 0
A0_VL05_191 Gebiedstype 0
A0_VL05_192 Gebiedstype 0
A0_VL05_193 Gebiedstype 0
A0_VL05_194 Gebiedstype 0
A0_VL05_195 Gebiedstype 0
A0_VL05_196 Gebiedstype 0
A0_VL05_197 Gebiedstype 0
A0_VL05_198 Gebiedstype 0
A0_VL05_199 Gebiedstype 0
A0_VL05_2 Gebiedstype 3
A0_VL05_20 Gebiedstype 0
A0_VL05_200 Gebiedstype 0
A0_VL05_201 Gebiedstype 0
A0_VL05_202 Gebiedstype 0
A0_VL05_21 Gebiedstype 1
A0_VL05_22 Gebiedstype 0
A0_VL05_23 Gebiedstype 0
A0_VL05_24 Gebiedstype 0
A0_VL05_25 Gebiedstype 1
A0_VL05_26 Gebiedstype 0
A0_VL05_28 Gebiedstype 0
A0_VL05_3 Gebiedstype 3
A0_VL05_30 Gebiedstype 1
A0_VL05_31 Gebiedstype 0
A0_VL05_32 Gebiedstype 1
A0_VL05_34 Gebiedstype 0
A0_VL05_36 Gebiedstype 0
A0_VL05_38 Gebiedstype 1
A0_VL05_4 Gebiedstype 2
A0_VL05_44 Gebiedstype 2
A0_VL05_45 Gebiedstype 2
A0_VL05_46 Gebiedstype 2
A0_VL05_47 Gebiedstype 2
A0_VL05_5 Gebiedstype 2
A0_VL05_50 Gebiedstype 2
A0_VL05_51 Gebiedstype 2
A0_VL05_52 Gebiedstype 3
A0_VL05_53 Gebiedstype 3
A0_VL05_58 Gebiedstype 2
A0_VL05_6 Gebiedstype 0
A0_VL05_61 Gebiedstype 0
A0_VL05_62 Gebiedstype 3
A0_VL05_64 Gebiedstype 0
A0_VL05_67 Gebiedstype 1
A0_VL05_70 Gebiedstype 0
A0_VL05_73 Gebiedstype 0
A0_VL05_74 Gebiedstype 0
A0_VL05_75 Gebiedstype 0
A0_VL05_77 Gebiedstype 3
A0_VL05_81 Gebiedstype 0
A0_VL05_85 Gebiedstype 0
A0_VL05_86 Gebiedstype 0
A0_VL05_87 Gebiedstype 3
A0_VL05_89 Gebiedstype 0
A0_VL05_90 Gebiedstype 1
A0_VL05_93 Gebiedstype 1
A0_VL05_94 Gebiedstype 0
A0_VL05_97 Gebiedstype 0
A0_VL05_98 Gebiedstype 3
A0_VL05_99 Gebiedstype 0
A0_VL08_125 Gebiedstype 0
A0_VL08_132 Gebiedstype 0
A0_VL08_157 Gebiedstype 1
A0_VL08_16 Gebiedstype 0
A0_VL08_162 Gebiedstype 0
A0_VL08_164 Gebiedstype 0
A0_VL08_172 Gebiedstype 0
A0_VL08_173 Gebiedstype 0
A0_VL08_176 Gebiedstype 0
A0_VL08_178 Gebiedstype 0
A0_VL08_179 Gebiedstype 0
A0_VL08_27 Gebiedstype 1
A0_VL08_39 Gebiedstype 1
A0_VL08_41 Gebiedstype 1
A0_VL08_55 Gebiedstype 0
A0_VL08_7 Gebiedstype 3
A0_VL08_71 Gebiedstype 0
A0_VL08_72 Gebiedstype 0
A0_VL08_8 Gebiedstype 1
A0_VL08_80 Gebiedstype 0
A0_VL08_82 Gebiedstype 0
A0_VL08_92 Gebiedstype 0
A0_VL08_95 Gebiedstype 1
A0_VL09_78 Gebiedstype 3
A0_VL11_1 Gebiedstype 3
A0_VL11_10 Gebiedstype 3
A0_VL11_107 Gebiedstype 2
A0_VL11_109 Gebiedstype 2
A0_VL11_11 Gebiedstype 2
A0_VL11_117 Gebiedstype 0
A0_VL11_120 Gebiedstype 0
A0_VL11_123 Gebiedstype 0
A0_VL11_126 Gebiedstype 0
A0_VL11_127 Gebiedstype 0
A0_VL11_128 Gebiedstype 1
A0_VL11_13 Gebiedstype 0
A0_VL11_133 Gebiedstype 3
A0_VL11_145 Gebiedstype 3
A0_VL11_155 Gebiedstype 0
A0_VL11_165 Gebiedstype 0
A0_VL11_181 Gebiedstype 3
A0_VL11_19 Gebiedstype 0
A0_VL11_203 Gebiedstype 0
A0_VL11_205 Gebiedstype 0
A0_VL11_207 Gebiedstype 1
A0_VL11_33 Gebiedstype 3
A0_VL11_37 Gebiedstype 0
A0_VL11_40 Gebiedstype 2
A0_VL11_59 Gebiedstype 2
A0_VL11_63 Gebiedstype 2
A0_VL11_76 Gebiedstype 1
A0_VL11_79 Gebiedstype 1
A0_VL11_83 Gebiedstype 0
A0_VL11_84 Gebiedstype 2
A0_VL11_88 Gebiedstype 3
A0_VL11_91 Gebiedstype 1
A0_VL11_96 Gebiedstype 3
A0_VL17_147 Gebiedstype 1
A0_VL17_15 Gebiedstype 0
A0_VL17_151 Gebiedstype 1
A0_VL17_154 Gebiedstype 0
A0_VL17_156 Gebiedstype 0
A0_VL17_160 Gebiedstype 1
A0_VL17_161 Gebiedstype 0
A0_VL17_168 Gebiedstype 0
A0_VL17_169 Gebiedstype 0
A0_VL17_174 Gebiedstype 0
A0_VL17_183 Gebiedstype 3
A0_VL17_184 Gebiedstype 0
A0_VL17_185 Gebiedstype 0
A0_VL17_186 Gebiedstype 0
A0_VL17_187 Gebiedstype 0
A0_VL17_190 Gebiedstype 0
A0_VL17_204 Gebiedstype 3
A0_VL17_206 Gebiedstype 1
A0_VL17_29 Gebiedstype 1
A0_VL17_35 Gebiedstype 0
A0_VL17_42 Gebiedstype 0
A0_VL17_43 Gebiedstype 0
A0_VL17_48 Gebiedstype 3
A0_VL17_49 Gebiedstype 1
A0_VL17_54 Gebiedstype 0
A0_VL17_60 Gebiedstype 1
A0_VL17_66 Gebiedstype 0
A0_VL17_9 Gebiedstype 0


Kaart met de aanduiding van het gebiedstype voor elke afstroomzone, vermeld in artikel 14, § 1
_______
Nota
(1) Zitting 2018-2019
Stukken: - Voorstel van decreet : 1938 - Nr. 1
- Amendementen : 1938 - Nr. 2
- Verslag van de hoorzitting : 1938 - Nr. 3
- Advies van de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen : 1938 - Nr. 4
- Advies van de Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij : 1938 - Nr. 5
- Advies van de Raad van State : 1938 - Nr. 6
- Amendementen : 1938 - Nr. 7
- In eerste lezing door de commissie aangenomen artikelen : 1938 - Nr. 8
- Verslag : 1938 - Nr. 9
- Reflectienota : 1938 - Nr. 10
- Amendementen : 1938 - Nr. 11
- Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1938 - Nr. 12



  Nieuwsflash
 
INTERPOM 2024Lees meer
 
 
Attert is de rijkste gemeente en Sint-Joost-ten-Node de armste in 2022 Lees meer
 
 
Diepgronder staat niet garant voor goede bodemstructuur Lees meer
 
 
Beleids- en begrotingstoelichting Omgeving. Begroting 2025Lees meer
 
 
Beleids- en begrotingstoelichting Landbouw en Tuinbouw Begroting 2025 Lees meer
 
 
Ontdek de voordelen van GLB-steunmaatregelen voor jouw teeltplan 2025 Lees meer
 
 
Plantenwortels veranderen hun groeipatroon tijdens de ‘puberteit’ Lees meer
 
 
Extremer weerLees meer
 
 
Opnieuw recorduitstoot CO˛Lees meer
 
 
Gezond en duurzaam voedsel voor de toekomstLees meer
 
 
Statuut gemeentelijke schattingscommissies Lees meer
 
 
Impact noodweer Spanje op de Vlaamse prijsevolutie groenten en fruitLees meer
 
 
Landbouw in 2024: minder wintergewassen door hevige regen Lees meer