De voorzitter
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Steven Coenegrachts (Open Vld)
Een vraag over tuinaannemers is een vraag die je breed kunt kaderen, maar ik probeer het wat samen te vatten. In principe past een tuinaanlegbedrijf vandaag in woongebied, waar naast de woonfunctie ook andere activiteiten zoals handel, horeca en dienstverlening in beperkte mate kunnen worden toegelaten. De moeilijkheid komt tot uiting op het moment dat zo’n tuinaannemersbedrijf groter wordt, begint te groeien, en dus extra ruimte nodig heeft om de rendabiliteit te bestendigen. Men kan dan kijken naar ambachtelijke zones of andere gebieden, en zelfs kmo-zones. Maar daar is de grond natuurlijk een stuk duurder, en daar is de rendabiliteit van de sector niet op voorzien.
Men zou kunnen redeneren dat leegstaande boerderijen in agrarisch gebied, die vaak ook over stallingen of opslagcapaciteit beschikken, ook zouden kunnen dienen voor dit soort van activiteiten die in de marge van de landbouw toch hun plaats hebben. En artikel 11 van het koninklijk besluit uit 1972 laat daar een opening voor landbouwverwante bedrijven. Men spreekt daar ook expliciet over tuinaanlegbedrijven, maar ook over minimumoppervlaktes die gebruikt moeten worden voor het zelf kweken van bomen of planten. Indien men dat niet doet, of nog niet in voldoende mate, dan voldoet men niet aan die criteria. Want men kan ook een beginnend tuinbouwbedrijf zijn en in een latere fase wel degelijk over een halve hectare of meer beschikken, maar nog niet in de opstartfase.
Ik zou u concreet willen vragen of u samen met mij oordeelt dat de situatie van tuinaanlegbedrijven vandaag problematisch kan zijn in sommige gevallen. Hoe kunnen we die problematiek eventueel aanpakken?
Is een aanpassing van de interpretatie van artikel 11 van het koninklijk besluit een optie, zodat zogenaamde tuinaannemers als para-agrarische bedrijven hun toevlucht kunnen vinden in agrarische gebieden?
Hoe staat u tegenover het vereenvoudigen en actualiseren van de typevoorschriften?
De voorzitter
Minister Demir heeft het woord.
Minister Zuhal Demir
Tuinaanlegbedrijven kunnen zich op verschillende plaatsen vestigen. Het kan gaan om woongebieden met landelijk karakter of kmo-zones, voor zover ze natuurlijk de toets van de goede ruimtelijke ordening doorstaan. Ook mobiliteit is meestal een element.
In het agrarisch gebied moet er gekeken worden in hoeverre een tuinaanlegbedrijf al dan niet als para-agrarisch beschouwd kan worden. Tuinaanlegbedrijven zijn immers geen agrarische bedrijven en horen dus volgens het koninklijk besluit van 1972 op de gewestplannen niet thuis in agrarisch gebied. Maar in onze wetgeving zijn er altijd uitzonderingen, het is ongelooflijk. Dus ook hier is er een uitzondering, collega Coenegrachts, en u zult daar misschien blij om zijn. In sommige gevallen kunnen ze toch als para-agrarische onderneming beschouwd worden, en dus toch een plaats krijgen in het agrarisch gebied van het gewestplan. Daarvoor moet ik verwijzen naar de omzendbrief van 8 juli 1997. Tuinaanlegbedrijven waar geen planten gekweekt worden, zijn gericht op de aanleg van private tuinen en zijn niet ondersteunend voor de landbouw of onmiddellijk gerelateerd aan de landbouw. Het zijn dan ook geen para-agrarische bedrijven.
Tuinaanlegbedrijven kunnen zich in principe ook vestigen in leegstaande of vrijkomende agrarische bedrijfszetels op basis van artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering, waarin de lijst met toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen is vastgelegd. Ik vind het altijd ongelooflijk hoeveel uitzonderingen er telkens zijn. U ziet het: de regelgeving voorziet toch wel mogelijkheden voor de vestiging van tuinaanlegbedrijven. Ik denk niet dat daar problemen zijn.
U vraagt ook naar dat koninklijk besluit en de interpretatie van artikel 11. Ik ga niet te veel interpreteren, dat brengt ons altijd op slechte ideeën, denk ik. Dat koninklijk besluit lijkt mij duidelijk. Als u vindt dat dat gewijzigd moet worden, dan zult u dat aan het juiste niveau moeten vragen.
U vraagt hoe het nu zit met het vereenvoudigen en actualiseren van de typevoorschriften. Dat is natuurlijk een zeer ingewikkelde vraag. U weet dat de initiële set van typevoorschriften die opgenomen is als bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 “tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen” niet bindend is. Bij de redactie van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s) kunnen gemeente, provincie en Vlaanderen specifieke voorschriften gebruiken die aangepast zijn aan het plangebied. Of die bevatten bepalingen om tegemoet te komen aan het plan-MER (milieueffectenrapport). Bij de opmaak van nieuwe gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden in de praktijk dus steeds geactualiseerde typevoorschriften gebruikt. Collega Coenegrachts, die typevoorschriften zullen het probleem van de gewestplanvoorschriften niet oplossen, omdat die natuurlijk steeds worden geactualiseerd.
De voorzitter
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Steven Coenegrachts (Open Vld)
Bedankt voor het geruststellende antwoord, minister, al denk ik niet dat in de praktijk veel tuinaanlegbedrijven al gemerkt hebben dat het zo gemakkelijk is om leegstaande bedrijfspanden in het agrarisch gebied te gebruiken voor hun activiteiten. Ik denk dat u zeker gelijk hebt als het gaat over aannemers die zelf ook planten en bomen kweken op oppervlaktes die groter zijn dan een halve hectare, dat heb ik ook gezegd. Dat is natuurlijk een drempel als je pas begint met een bedrijf, dus voor jonge, opstartende bedrijven. Maar het zou ook een mogelijkheid moeten zijn dat je die leegstaande panden in het agrarisch gebied ook een toekomst of een invulling geeft, en dan benut je het ruimtelijk rendement op die locatie optimaal. We zullen die situatie nog wel eens tegenkomen in de toekomst, maar ik ga alvast uw antwoord goed analyseren. Misschien kom ik daar later nog wel op terug.
De voorzitter
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mieke Schauvliege (Groen)
Minister, ik heb een vraag die daar mogelijk verband mee houdt, die daarop aansluit. In een studie van het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) over leegstaande hoeves werd wel duidelijk aangegeven dat het voor landbouwers moeilijk is om die leegstaande hoeves op te kopen en zich daarin te vestigen. Je ziet dat het sneller en goedkoper is om nieuwe hoeves neer te planten dan oude hoeves op te kopen, net vanwege de andere activiteiten die mogelijk zijn, en dus de mogelijke concurrentie die zich voordoet op het platteland, van activiteiten die daar eigenlijk niet thuishoren.
Minister, zijn er al stappen gezet om meer kansen te bieden aan de landbouwsector, door die oude gebouwen die zich op het platteland bevinden, bij voorkeur toe te wijzen aan de landbouw? Er was een studie van ILVO, maar met die resultaten is tot nu toe heel weinig gedaan. Bent u daarmee aan de slag gegaan of zit daar nog iets in de pijplijn?
De voorzitter
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Inez De Coninck (N-VA)
Het is inderdaad een relevant probleem: tuinaannemer is een beroep dat de laatste jaren echt aan het boomen is. Je hebt die natuurlijk in alle soorten schalen: mensen die eerder kleinschalig die job uitoefenen, met weinig ruimte-inname, weinig nood aan ruimte. Maar je hebt ook die heel grote tuinaannemers, die heel veel ruimte nodig hebben. Ik denk dat we toch omzichtig moeten te werk gaan, ook wat betreft de vraag om die typevoorschriften te gaan aanpassen voor tuinaannemers. Ik zou daar toch voor enige voorzichtigheid willen pleiten, want op welke manier kunt u dan garanderen dat ook de milieueffecten in rekening worden gebracht, minister?
Als er zich problemen voordoen of als een tuinaannemer geen locatie vindt of niet vergund kan worden vanwege de bestaande gewestplanvoorschriften, terwijl het misschien wel aanvaardbaar is om zich daar te laten vestigen, dan kan nog altijd de piste van het planningsinitiatief worden overwogen, lijkt mij. Dat is toch een nuance die ik wilde brengen. De sector is heel divers: het kan gaan over tuinaannemers die echt aansluiten bij de agrarische sector, maar je hebt ook tuinaannemers die bijvoorbeeld eerder aansluiten bij de bouwsector. Er is dus wel enige nuance gewenst.
De voorzitter
Minister Demir heeft het woord.
Minister Zuhal Demir
Ik heb daar niet veel aan toe te voegen. Maar wat de studie betreft die collega Schauvliege aanhaalde: ik ga dat eens moeten bekijken. Want dit gaat hier om tuinaanlegbedrijven. Dit is iets totaal anders. Ik ken niet alle dossiers vanbuiten, mijn excuses.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.