Het boekje ‘Kust en Klimaat’ schetst de gevolgen van klimaatverandering in het kustgebied en reikt een aantal bouwstenen aan om oplossingen te vinden.
Deze handige gids legt uit welke klimaat- en milieufactoren aan de kust spelen, en houdt een pleidooi om de klimaatuitdagingen aan de kust niet fragmentair te benaderen, maar gebiedsgericht verder naar oplossingen te zoeken. Die vinden we in nieuwe samenwerkingen tussen landbouw, natuur, waterbeheer, industrie en verstedelijking.
Over de klimaat- en milieufactoren aan de kust
Overstromingen: neerslag en zeespiegelstijging
De gevolgen van de klimaatverandering zijn vandaag al duidelijk meetbaar, ook in ons land. Sinds het begin der metingen in de eerste helft van de 19de eeuw tonen de statistieken significante verschuivingen in onder meer temperatuur, hoeveelheid neerslag en zeeniveau. De klimaatmodellen waarschuwen Vlaanderen voor verhoogde risico’s op hittegolven en overstromingen, een toenemende droogte en ingrijpende veranderingen van onze ecosystemen.
Door de wijzigingen in de hoeveelheid en de intensiteit van de neerslag zullen er vaker overstromingen voorkomen, ook op plaatsen die tot nog toe niet overstroomden. De laaggelegen polders in het kustgebied zijn extra gevoelig voor overstromingen. Aan de kust heerst bovendien een dubbel overstromingsgevaar: het kustgebied moet zowel het overtollige regenwater van het achterland verwerken als zich wapenen tegen een stijgende zeespiegel.
De stijging van de zeespiegel heeft verschillende oorzaken, met als voornaamste de stijging van de temperatuur van het zeewater (water zet immers uit wanneer de temperatuur stijgt) en het afsmelten van ijskappen en gletsjers. De zeespiegel stijgt niet overal ter wereld even sterk. Lokale verschillen hebben te maken met tal van factoren. In Oostende is het gemiddelde zeeniveau in 2017, in vergelijking met 1951, gestegen met 12,9 cm. Aanvankelijk steeg het zeeniveau hier vrij langzaam (met 1 mm/jaar), maar sinds het midden van de jaren 1960 nam de stijging gestaag toe tot 2,6 mm/jaar eind jaren 1990.
Zeewering
Een linie van stranden, duinen, dijken, kades, stormmuren en waterkeringen beschermt onze kust en het laaggelegen achterland tegen overstromingen vanuit zee. Tegen 2100 verwachten we een stijging van het zeeniveau tussen 61 cm en 110 cm. Bijkomende maatregelen zijn nodig om de zeewering te versterken.
In Europa is de Vlaamse kust, samen met die van Nederland, het meest kwetsbaar voor zee-overstromingen. Het grootste deel van de polders achter de zeewering ligt lager dan het peil van een jaarlijkse stormvloed (+5,5 m TAW)*. Dat is een stormvloed die zich gemiddeld één keer per jaar voordoet. De Vlaamse kust is bovendien de meest bebouwde en meest dichtbevolkte van Europa. Ruim 30% van de zone tot 10 km landinwaarts en bijna 50% van de strook tot 1 km van de kustlijn is bebouwd. Zee-overstromingen kunnen dan ook heel wat materiële schade aanrichten en zelfs mensenlevens kosten. Vandaag tellen de tien kustgemeenten (zonder de stad Brugge) samen meer dan 220.000 inwoners. Tijdens de zomermaanden huisvesten appartementen, campings en hotels tot wel 500.000 toeristen. Op topdagen lokt de kust soms meer dan 150.000 extra dagjestoeristen. Aan de kust spelen grote economische belangen, in de eerste plaats omwille van het toerisme, maar ook omwille van de havens van Zeebrugge en Oostende.
Zand op strand en vooroever
De Vlaamse kust is uniek omwille van haar brede zandstranden die met een lage helling in zee overgaan. Dat maakt onze kust ook zo geliefd bij toeristen. Zandsuppleties vormen vandaag de belangrijkste vorm van kustverdediging. Maar het zand ligt niet stil. Zeestromingen, golven en wind voeren het zand af en aan in een uiterst complexe dynamiek.
Terwijl de zeespiegel de voorbije 30 jaar met ongeveer 2 mm per jaar is gestegen, heeft de hoeveelheid natuurlijk aangevoerd zand tot een gemiddelde verhoging van de actieve zone met bijna 1 cm per jaar geleid. Daarbovenop hebben we jaarlijks nog eens gemiddeld 1 cm zand gesuppleerd. Die natuurlijke voeding is niet vanzelfsprekend en op veel plaatsen in de wereld anders. We mogen dus van geluk spreken dat de natuur ons een handje helpt. Of eigenlijk is het andersom: door de zandsuppleties helpen wij de natuur een handje en laten we het groeiproces twee keer zo snel gebeuren. Toch kunnen we niet op twee oren slapen. De netto-aangroei is slechts een gemiddelde. Er zijn grote lokale verschillen. Sommige gebieden groeien aan, andere eroderen.
Duinen hebben een belangrijke functie als waterkering. Dat gebeurt niet dagelijks. Enkel bij zware stormvloed bereiken de golven de duinen. Op dat moment kunnen de golven een deel van het duin afslaan. Dat is niet zo heel erg. Het duin zal nadien vanzelf grotendeels weer aangroeien. In de zachtere zomermaanden voert de wind het zand opnieuw tot in het duin, waar helm het zand opnieuw vasthoudt. Waar duinen plaats gemaakt hebben voor dijken of waar een dijk of duinvoet voor de duinen liggen en het contact met de zee is verstoord, werkt de natuurlijke dynamiek van de zachte zeewering niet meer zo goed.
Overstroming en droogte
Met een afdoende zeewering is het overstromingsgevaar nog niet geweken. De dreiging van het water komt immers niet alleen van de kant van de zee, maar ook vanuit het binnenland. Door de toename van de neerslag, vooral in de wintermaanden, zal het laaggelegen gebied achter de zeewering steeds meer water te verwerken krijgen. De polders, die een heel stuk lager liggen dan de vloedlijn, dreigen te overstromen. In de zomers daarentegen dreigt droogte.
Polders zijn artificiële landschappen die op een artificiele manier in stand gehouden moeten worden. Behalve het onderhoud en versterken van dijken en andere waterkeringen moet de mens voortdurend het juiste waterpeil regelen om aan landbouw te kunnen doen. Een uitgekiend en zeer dicht netwerk van grachten, sloten, kanalen, sluizen en stuwen voert het overtollige regenwater af naar zee.
Het huidige peilbeheer in de polders streeft in principe naar lage winterpeilen en hoge zomerpeilen. De vraag naar lage winter- en hoge zomerpeilen is zeer begrijpelijk vanuit de landbouwsector en de waterbeheersingssector, maar de natuurlijke situatie is precies omgekeerd. Onze winters zijn nat en onze zomers droog. Door de klimaatverandering zal dit contrast nog toenemen. De zomers worden flink droger en de winters heel wat natter. Aanhoudende droogte kan leiden tot zoetwatertekorten voor de landbouw, de natuur en de winning van drinkwater. De kunstmatig lage waterpeilen in het voorjaar versterken dit probleem. Ze kunnen leiden tot een tekort aan grondwater in de zomer. We voeren water af in de winter, dat in de zomer erg van pas zou kunnen komen. Daar komt nog bij dat droogte in toenemende mate leidt tot de verzilting van de polderbodems en de waterlopen. De klimaatverandering zorgt voor een dubbele uitdaging: de kwantiteit van water (te veel of te weinig) alsook de kwaliteit van het water (zoet of zout).
Droogte en verzilting
De kust is de plek waar land en zee elkaar raken. Het is ook de plek waar zoet en zout met elkaar botsen. Met de klimaatverandering kijken we aan tegen langere periodes van droogte. Wanneer de zoetwaterlenzen (freatisch grondwater) uitgeput raken, kwelt het zoute water uit de diepere ondergrond naar de oppervlakte. De verzilting van de bodem kan ernstige problemen opleveren voor de landbouw en de drinkwatervoorziening. Aan de Vlaamse kust zijn droogte en verzilting twee keerzijden van dezelfde problematiek.
Tot op vandaag is het water in de diepere ondergrond van de polders nog steeds zout. Omdat zoutwater zwaarder is dan zoetwater mengt het zoete grondwater maar zeer beperkt met het zoute. Het zoetwater drijft dus als het ware boven het zoutwater. De diepte van de zoutwaterlaag varieert. Op sommige plaatsen ligt ze tot op 40 meter diepte, op andere plaatsen op nauwelijks 2 tot 3 meter.
Wanneer de omvang van de zoetwaterlens afneemt – hetzij door droogte, hetzij door drainage van de polders – stijgt het diepere, zoute grondwater naar boven. Dat fenomeen heet zoute kwel. Zoute kwel doet zich het eerst voor in de laagstgelegen delen van de polders, met name in de sloten en watergangen. Als de zoute kwel beperkt blijft tot de dieper gelegen sloten, hoeven landbouwers daar in principe weinig hinder van te ondervinden. Zoute kwel wordt pas echt problematisch als het grensvlak tussen zoet en zout nog verder naar boven opschuift en het zoute grondwater in de wortelzone van de planten terecht komt.
Tot voor kort vormde de verzilting van het oppervlaktewatersysteem door zoute kwel geen acuut probleem voor de landbouw in de polders. Maar daar komt stilaan verandering in. De zomers van 2017, 2018 en 2019 luidden de alarmbel. De zomers waren uitzonderlijk droog, terwijl de winters niet nat genoeg waren om het grondwaterpeil aan te vullen. Er was onvoldoende zoetwater beschikbaar om de grachten door te spoelen. Door de klimaatverandering en toenemende droogte in de zomermaanden zal het probleem van de verzilting van het oppervlaktewatersysteem alleen nog maar toenemen.
Door de aanwezigheid van zoute grondwaterlagen kan men in de polders, anders dan in andere gebieden in Vlaanderen, niet overal grondwater putten om drinkwater te produceren. Sinds de 20ste eeuw spelen de duinen een belangrijke rol als drinkwaterreservoir. Het zijn de belangrijkste plaatsen aan de kust voor het winnen van drinkwater.
Watersysteem van de polders
Het watersysteem van de polders is uiterst complex. De polders kampen zowel met een tekort als met een teveel aan zoetwater, en er is bovendien een groeiend risico op verzilting. Door de klimaatverandering zal de water- en droogteproblematiek nog toenemen. Oplossingen kunnen we vinden in nieuwe samenwerkingen tussen landbouw, natuur, waterbeheer, industrie en verstedelijking.
We zullen water moeten bergen, zowel ondergronds als bovengronds.
In grotere aangesloten natuur- en landbouwgebieden kan elk van de gebieden een eigen peilbeheer op maat krijgen.
De toenemende droogte dwingt ons om zuinig om te springen met kostbaar zoetwater en water niet zomaar te laten wegstromen naar zee.