Akkerbouw
Algemeen
Dieren
Economie
Markten
Mechanisatie
Milieu
Politiek
Tuinbouw
Veehouderij
Voeding
Inloggen
 
 
 
Klik hier om u te registreren en te abonneren
(72,60 euro per jaar)
 
Wachtwoord vergeten
Volgend artikelVolgend Artikel

 10 mrt 2023 15:56 

GMO sector groenten en fruit


Besluit van de Vlaamse Regering over de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector groenten en fruit

Rechtsgronden
Dit besluit is gebaseerd op:
- de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
- het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid, artikel 4, 5°, gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2017, artikel 29, 30 en 74.
Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 26 oktober 2022.
- Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, artikel 3, § 1; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat conform de verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013, de producentenorganisaties vanaf 1 januari 2023 hun lopende operationele programma's voortijdig kunnen stopzeggen en een nieuw operationeel programma kunnen starten en daarbij conform artikel 43 van huidig besluit tijd hebben tot 15 oktober 2022 om hun nieuw operationeel programma in te dienen. Overwegende dat deze termijn via de overgangsmaatregel van artikel 150 van huidig besluit verlengd zal worden tot 23 december 2022 om de producentenorganisaties voldoende tijd te geven aan de vereisten te voldoen. Overwegende dat het GLB strategisch plan nog niet werd goedgekeurd en op datum van 15 oktober 2022 nog niet zal goedgekeurd zijn. Overwegende dat het besluit met de nieuwe regels er tijdig moet zijn om de indiening van de nieuwe operationele programma's mogelijk te maken op 23 december 2022. Overwegende dat het aanvragen van het advies van de Raad van State het onmogelijk zou maken deze timing te halen, wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van vrijstelling van het aanvragen van het advies van de Raad van State wegens dringende noodzakelijkheid.
Juridisch kader
Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving:
- verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad;
- gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie;
- verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013;
- gedelegeerde verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC).
Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en Landbouw.
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
HOOFDSTUK 1. - Definities en algemene bepaling
Artikel 1. Dit besluit voorziet in een gedeeltelijke uitvoering van:
1° verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad
2° de gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie;
3° verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013;
4° de gedelegeerde verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC).
Art. 2. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° actie: een specifieke activiteit die of een specifiek instrument dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de strategische planverordening;
2° actiefonds van een producentenorganisatie: fonds dat wordt gefinancierd met financiële bijdragen van de leden van de producentenorganisatie of door de producentenorganisatie zelf, of beide, en met financiële steun van de Unie die aan de producentenorganisatie kan worden verleend als die organisatie een operationeel programma indient;
3° actiefonds van een unie van producentenorganisaties: fonds dat wordt gefinancierd met financiële bijdragen van de onderliggende producentenorganisaties van de unie en met financiële steun van de Unie die aan de unie van producentenorganisaties kan worden verleend als die organisatie een operationeel programma indient;
4° actieve leden: een actief lid is een producent of een door producenten gevormde rechtspersoon die groenten en/of fruit (in voorkomend geval in het kader van een vruchtafwisselingsschema) produceert, die in voorkomend geval beschikt over een ondernemingsnummer en die, als aangifteplichtig, geïdentificeerd is in het Geïntegreerd Beheers- & Controlesysteem (GBCS). Een onderzoeksinstelling kan een actief lid zijn;
5° bevoegde entiteit: het Departement Landbouw en Visserij van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, vermeld in artikel 26 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
6° bijproduct: producten die worden geproduceerd als integraal onderdeel van een productieproces van het hoofdproduct, maar met zekerheid en zonder verdere behandeling nuttig gebruikt kunnen worden, rechtmatig en zonder ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid;
7° deelsector: elk product dat deel uitmaakt van de betrokken sector;
8° de minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw;
9° dochteronderneming: onderneming die voldoet aan de eis van 90%, vermeld in artikel 31, zevende lid, van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening;
10° doelstelling: de doelstellingen, vermeld in artikel 46 van de strategische planverordening;
11° gastveiler: leden die van hun producentenorganisatie toestemming hebben gekregen om zelf of via een andere toegewezen producentenorganisatie producten af te zetten op basis van artikel 12, 1 b) van de gedelegeerde verordening. Elke gastveiler moet worden geregistreerd door de bevoegde entiteit;
12° gedelegeerde verordening: de gedelegeerde verordening (EU) nr. 2017/891 van de Commissie van 13 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie;
13° gedelegeerde verordening van de strategische planverordening: de gedelegeerde verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC);
14° GMO-boekhouding: de lijst van uitgaven en inkomsten die betrekking hebben op het operationele programma;
15° interventie: een steuninstrument met een reeks algemene en specifieke subsidiabiliteitsvoorwaarden die door de bevoegde entiteit in dit besluit nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin de strategische planverordening in artikel 47 voorziet. Elke interventie is gekoppeld aan een doelstelling en bestaat uit een aantal acties die zijn goedgekeurd door de bevoegde entiteit;
16° leden: de actieve en niet-actieve leden van een producentenorganisatie;
17° sector:
a) de sector van verse groenten en fruit;
b) de sector van groenten en fruit bestemd voor verwerking;
c) de sector van de champignons;
18° strategische planverordening: verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013;
19° verordening: verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad;
20° uitvoeringsjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december van het jaar waarin het goedgekeurde operationele programma wordt uitgevoerd.
Art. 3. Het hoofd van de bevoegde entiteit kan de aangelegenheden die conform dit besluit en de uitvoeringsbepalingen ervan onder de bevoegdheid van de bevoegde entiteit vallen, subdelegeren aan personeelsleden van de bevoegde entiteit die onder zijn hiërarchische gezag staan, tot op het meest functionele niveau.
De aangelegenheden, vermeld in het eerste lid, omvatten:
1° het in ontvangst nemen en het onderzoek van de aanvragen tot erkenning, tot uitbreiding van de regels en van de aanvragen van de verplichte betalingen door niet-leden, en van de nodige bewijsstukken;
2° de coördinatie van de controles;
3° het in ontvangst nemen van wijzigingen in de samenstelling van producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties;
4° het verrichten van controles op de erkenningscriteria en de ledenlijst van producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties;
5° de mededelingen aan en de contacten met de Commissie van de Europese Gemeenschappen.
De bevoegde entiteit kan de uitvoering van de controles overdragen aan derden.
HOOFDSTUK 2. - Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties
Afdeling 1. - Erkenningsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 4. De minister erkent de producentenorganisaties of de unies van producentenorganisaties die daarom verzoeken en die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 152, 153, 154 en 156 van de verordening per sector.
Een producentenorganisatie die is erkend voor groenten en fruit bestemd voor verwerking moet via een systeem van leveringscontracten of anderszins kunnen waarborgen dat de producten voor verwerking worden geleverd.
Art. 5. Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties moeten bij de aanvraag tot erkenning aantonen dat de hoofdzetel van de vereniging gevestigd is in het Vlaamse Gewest en dat het grootste deel van haar leden gevestigd is in het Vlaamse Gewest of de waarde van haar productie afgezet wordt in het Vlaamse Gewest.
Art. 6. De waarde of het volume van de afzetbare productie wordt berekend zoals bepaald in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
Als de historische gegevens over de afgezette productie van een lid voor de toepassing van de bovenstaande berekende waarde van de afzetbare productie niet toereikend zijn, is de waarde van de afzetbare productie gelijk aan de feitelijke waarde van de afgezette productie over een periode van twaalf achtereenvolgende maanden. Die twaalf maanden vallen binnen de periode van drie jaar die voorafgaat aan het jaar van indiening van de erkenningsaanvraag.
Art. 7. De producentenorganisaties beschikken over het personeel, de infrastructuur en de uitrusting die nodig zijn voor de naleving van de eisen van artikel 152, 154 en 160 van de verordening en voor de vervulling van hun belangrijkste functies, vermeld in artikel 7 van de gedelegeerde verordening.
Voor de toepassing van artikel 154, eerste lid, c), van de verordening en artikel 7, b), van de gedelegeerde verordening stelt de producentenorganisatie die wordt erkend voor een product, voor dat product een adequaat niveau aan technische middelen ter beschikking.
Art. 8. De hoofdactiviteit van een producentenorganisatie betreft de concentratie van het aanbod en de afzet van de producten van haar leden waarvoor ze is erkend, zoals omschreven in artikel 11 van de gedelegeerde verordening.
Art. 9. Een producentenorganisatie kan de uitvoering van de taken, vermeld in artikel 155 van de verordening uitbesteden, onder de regels van artikel 13 van de gedelegeerde verordening.
Alle activiteiten die uitgevoerd worden door een andere juridische entiteit dan de producentenorganisatie zelf, zijn afgedekt door een uitbestedingscontract. Als ze worden uitgevoerd door een unie van producentenorganisaties of een coöperatie waarvan de leden zelf coöperaties zijn waarbij de producentenorganisatie is aangesloten, of door een dochteronderneming, wordt dat beschouwd alsof ze door de producentenorganisatie worden verricht.
Interventies die door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties buiten de Unie zijn uitbesteed of uitgevoerd, zijn niet subsidiabel, met uitzondering van het interventietype afzetbevordering, communicatie en marketing.
Uitgaven voor maatregelen die niet subsidiabel zijn voor de producentenorganisatie, kunnen ook niet via uitbesteding in aanmerking komen voor steun.
De subsidiabiliteitsvoorwaarden voor uitbesteding en de bijbehorende contracten worden als bijlage 3 bij dit besluit gevoegd.
Onderafdeling 2. - Statuten
Art. 10. Een producentenorganisatie kan alleen erkend worden en blijven als ze de juridische vorm van een coöperatieve vennootschap (CV) heeft, die aan al de volgende voorwaarden voldoet:
1° de statuten voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 153 van de verordening;
2° de coöperatieve vennootschap is erkend door de Nationale Raad voor de Coöperatie.
Een unie van producentenorganisaties kan erkend worden als ze een juridische vorm heeft van een coöperatieve vennootschap. Als de unie van producentenorganisaties geen juridische structuur heeft die haar verplicht tot democratische verantwoording dan bedraagt per lid het maximumpercentage stemrechten en aandelen of kapitaal minder dan 50% van de totale stemrechten en minder dan 50% van de aandelen of het kapitaal zoals bepaald in artikel 17, tweede lid, van de gedelegeerde verordening.
In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de bevoegde entiteit een hoger maximumpercentage vaststellen waarover de producentenorganisatie in de unie van producentenorganisaties kan beschikken, op voorwaarde dat ervoor gezorgd wordt dat machtsmisbruik door de producentenorganisatie wordt vermeden.
De producentenorganisaties bepalen in hun statuten het stemrecht van de leden. In geen enkel geval beschikt een lid van een producentenorganisatie over meer dan 10% van de totale stemrechten, inclusief volmachten, voor de stemming.
Natuurlijke personen of rechtspersonen mogen gecumuleerd maximaal 25% van de aandelen of kapitaal van de producentenorganisatie in eigendom hebben.
Natuurlijke personen of rechtspersonen die bij hun toetreding geen groente- of fruitteler zijn, mogen samen niet meer dan 25% van de aandelen of het kapitaal van de producentenorganisatie in eigendom hebben en over niet meer dan 25% van de stemrechten beschikken.
In naar behoren gemotiveerde gevallen kan de minister een hoger maximumpercentage aandelen vaststellen, op voorwaarde dat machtsmisbruik in ieder geval wordt vermeden.
Bij rechtspersonen die aandeelhouder van een producentenorganisatie zijn, wordt het percentage stemrechten en aandelen of kapitaal vastgesteld op het niveau van de individuele aandeelhouders van die rechtspersonen.
Art. 11. Wijzigingen van de statuten of het huishoudelijk reglement worden onverwijld meegedeeld aan de bevoegde entiteit.
Onderafdeling 3. - Leden
Art. 12. De minister stelt voor producentenorganisaties per sector bijkomende erkenningsvoorwaarden vast voor het minimumaantal actieve leden en een minimumwaarde van de afgezette productie voor producentenorganisaties met een operationeel programma.
In geval van samengestelde rechtspersonen of duidelijk omschreven onderdelen van rechtspersonen kan het minimumaantal actieve leden worden berekend op basis van het aantal actieve producenten dat is aangesloten bij elke rechtspersoon of bij elk duidelijk omschreven onderdeel van een rechtspersoon.
Natuurlijke personen of rechtspersonen die geen groente- of fruitteler zijn, kunnen alleen lid zijn of blijven van een producentenorganisatie als ze:
1° op een aparte lijst van leden niet-producenten voorkomen en niet meegerekend worden voor de erkenningscriteria;
2° niet gebruikmaken van de door de gemeenschap gefinancierde maatregelen;
3° niet deelnemen aan de stemmingen die specifiek betrekking hebben op het actiefonds en het operationele programma.
Art. 13. Om erkend te worden en te blijven, moeten de unies van producentenorganisaties opgericht zijn door en alleen samengesteld zijn uit erkende producentenorganisaties of erkende unies van producentenorganisaties. De doelstellingen van de unie en de bepalingen ervan in de statuten van de unie moeten overeenkomen met die van de verordening, van de gedelegeerde verordening en van de bepalingen van dit besluit.
Op een naar behoren gemotiveerde aanvraag kan de minister toestaan dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die geen erkende producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties is, lid mag zijn van een unie van producentenorganisaties.
Art. 14. De producentenorganisaties melden elk jaar uiterlijk op 15 februari elke wijziging van de ledenlijst aan de bevoegde entiteit. Onder "elke wijziging" wordt verstaan: alle uittredingen en toetredingen die van toepassing zijn op 1 januari van dat jaar.
Unies van producentenorganisaties melden onverwijld elke wijziging in de samenstelling aan de bevoegde entiteit.
Art. 15. De producentenorganisatie houdt een register bij van toestemmingen voor gastveilers.
Aangesloten producenten kunnen van de producentenorganisatie toelating krijgen om maximaal 25% van hun producten op hun bedrijf en buiten hun bedrijf rechtstreeks aan consumenten te verkopen voor persoonlijk gebruik. De minister kan een lager percentage vaststellen voor rechtstreekse verkoop.
De minister kan dat percentage evenwel verhogen tot maximaal 40%, conform artikel 12 van de gedelegeerde verordening als die producten via een andere toegewezen producentenorganisatie worden afgezet of als ze onder Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 vallen.
Art. 16. De producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties bepalen in de statuten en huishoudelijke reglementen regels in verband met de duur van het lidmaatschap tijdens lopende operationele programma's en de voorwaarden van het lidmaatschap, de ontslagregels en de eventuele financiële verplichtingen in overeenstemming met artikel 153, tweede lid, van de verordening. Die regels staan ter beschikking van de producenten als het lidmaatschap onderschreven wordt.
De minimumduur van het lidmaatschap van een producent bedraagt niet minder dan één jaar.
De producentenorganisatie neemt in haar statuten een bepaling op die het voor de producent mogelijk maakt zijn ontslag uiterlijk op 30 juni schriftelijk mee te delen aan de producentenorganisatie.
Bij vrijwillig ontslag van een producent conform het eerste lid moet de producent uiterlijk op 31 december van hetzelfde jaar uit de producentenorganisatie kunnen treden.
Als er uittredingsvergoedingen van kracht zijn, worden die transparant en op een objectieve manier berekend en gemotiveerd volgens de bepalingen, vermeld in de statuten of huishoudelijk reglement.
Afdeling 2. - Erkenningsaanvraag
Art. 17. De aanvraag tot erkenning van een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties wordt via elektronische weg ingediend bij de bevoegde entiteit.
Art. 18. Conform de toepassing van artikel 152, 153, 154 en 160 van de verordening bevat een aanvraag tot erkenning van een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties de volgende elementen:
1° een erkenningsaanvraag, ondertekend door de voorzitter. Die bevat de reden en doelen van de aanvraag tot erkenning;
2° de benaming en rechtspersoonlijkheid;
3° de oprichtingsakte en de statuten, die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 153 van de verordening;
4° in voorkomend geval het huishoudelijk reglement;
5° in geval van een producentenorganisatie: de erkenning door de Nationale Raad van Coöperaties of een aanvraag tot erkenning van alle producentenorganisaties, als dat van toepassing is, die bij de erkenning betrokken zijn en waarvan de hoofdzetel in het Vlaamse Gewest ligt;
6° een geactualiseerde ledenlijst;
7° in geval van een unie van producentenorganistaties: de erkenning van de achterliggende producentenorganisaties;
8° in geval van rechtspersonen of samengestelde rechtspersonen: ook de individuele ledenlijst van de rechtspersoon;
9° de argumentatie voor de keuze van de sector waarvoor een erkenning wordt gevraagd;
10° de afgezette productie van alle producenten zoals bepaald in hoofdstuk 5 van dit besluit voor de producten waarvoor een erkenning wordt aangevraagd;
11° een ondertekend verslag waaruit blijkt dat de beslissing tot aanvraag van een erkenning democratisch is genomen;
12° de communicatie over de erkenning naar alle leden;
13° een toelichting dat de volledige gemeenschappelijke marktordeningproductie van de leden via de producentenorganisatie wordt afgezet;
14° de structuur van de organisatie;
15° een ondertekende verklaring door de producenten van de producentenorganisaties, waarmee ze bevestigen dat ze hun hele productie van de producten of de groepen van producten in kwestie commercialiseren via die producentenorganisatie, zoals bepaald in de statuten van de producentenorganisatie.
Er dient een procedure te worden voorgelegd waarin de PO gedetailleerd aangeeft op welke manier zij de verplichting dat de volledige GMO productie van de leden via de PO wordt afgezet controleren en registeren en op welke manier zij gevolg geeft aan vaststellingen, inclusief het sanctioneren;
16° het bewijs dat de producentenorganisatie of unie van producentenorganistaties in staat is haar werk naar behoren te verrichten, vanuit het oogpunt van duur, efficiëntie, personele, materiële en technische ondersteuning van de leden, en concentratie van het aanbod.
Art. 19. De minister neemt binnen vier maanden na de ontvangst van een volledige aanvraag een beslissing over de erkenning.
HOOFDSTUK 3. - Brancheorganisaties
Art. 20. De minister kan brancheorganisaties waarvan de hoofdzetel gevestigd is in het Vlaamse Gewest en die actief zijn in het Vlaamse gewest erkennen overeenkomstig artikel 158, eerste lid, van de verordening.
Art. 21. De brancheorganisatie die een erkenningsaanvraag indient, legt een verantwoordingsdossier voor aan de bevoegde entiteit dat bestaat uit:
1° een erkenningsaanvraag, ondertekend door de voorzitter. Die aanvraag bevat de reden en het doel of de doelen van de aanvraag tot erkenning als brancheorganisatie;
2° een duidelijke identificatie van de partners: naam, adres en omschrijving van de activiteit van de partners;
3° het toepassingsgebied van de samenwerking;
4° een omschrijving van de doelstellingen van de samenwerking;
5° de statuten;
6° de verantwoording dat de brancheorganisatie een aanzienlijk deel van de economische activiteiten vertegenwoordigt;
7° het bewijs dat er een evenwichtige vertegenwoordiging is van de organisaties van de toeleveringsketen.
Art. 22. De aanvraag tot erkenning en alle bewijsstukken, vermeld in artikel 158, eerste lid, van de verordening, worden elektronisch ingediend bij de bevoegde entiteit.
Art. 23. De minister neemt binnen vier maanden na ontvangst van een volledige aanvraag, een beslissing over de erkenning.
HOOFDSTUK 4. - Uitbreiding van voorschriften en verplichte betalingen van niet-leden
Afdeling 1. - Uitbreiding van voorschriften
Art. 24. Als een producentenorganisatie, een unie van producentenorganisaties of een brancheorganisatie die werkzaam is in het Vlaamse Gewest en die erkend is in het Vlaamse Gewest, of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Waalse Gewest, verzoekt om uitbreiding van voorschriften, kan de Vlaamse Regering bepaalde overeenkomsten of besluiten van die organisatie of unie voor een beperkte periode bindend verklaren voor andere marktdeelnemers of groeperingen van marktdeelnemers die in het Vlaamse Gewest werken in de betrokken sector of deelsector en die niet bij de organisatie of unie zijn aangesloten.
De Vlaamse Regering kan de voorschriften alleen bindend verklaren als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 164 van de verordening en artikel 68 van de gelegeerde verordening.
De Vlaamse Regering kan op eigen initiatief of op verzoek van belanghebbenden een besluit als vermeld in het eerste lid, sneller opheffen dan in dat besluit vermeld is, als de erkende producentenorganisatie, de erkende unie van producentenorganisaties of de erkende brancheorganisatie die de overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen heeft gesloten, niet langer representatief is, de erkenning heeft verloren of als artikel 71 van de gedelegeerde verordening van toepassing is.
Het economisch gebied zoals vermeld in artikel 164 van de verordening en artikel 69 van de gedelegeerde verordening is het Vlaamse Gewest.
Art. 25. De verzoekende organisatie dient een aanvraag in bij de minister met minimaal de volgende elementen:
1° de identificatie van de organisatie;
2° een bewijs van werkzaamheid in Het Vlaamse Gewest, vermeld in artikel 24;
3° een bewijs van representativiteit, vermeld in artikel 164 van de verordening en artikel 69 van de gedelegeerde verordening;
4° de voorschriften die ze algemeen bindend wil verklaren en de motivering daarvoor;
5° de gewenste periode die van toepassing is en de motivering daarvoor.
De minister legt de aanvraag voor aan de leden van de Vlaamse Regering met het oog op de uitbreiding van de voorschriften en het algemeen bindend verklaren.
Art. 26. De Vlaamse Regering neemt binnen vier maanden na de ontvangst van een aanvraag als vermeld in artikel 25 een beslissing over de toelating van de algemeen bindend verklaarde voorschriften en specificeert minstens de volgende elementen:
1° de sector of in voorkomend geval de deelsector, en het toepassingsgebied;
2° de periode die van toepassing is;
3° de lijst van overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die bindend verklaard moeten worden.
De overeenkomsten of besluiten die algemeen bindend worden verklaard, worden als bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering dat de overeenkomsten of besluiten algemeen bindend verklaart, gevoegd.
Afdeling 2. - Financiële bijdragen van niet-leden
Art. 27. Als de voorschriften van een producentenorganisatie, een unie van producentenorganisaties of een brancheorganisatie die werkzaam is in het Vlaamse Gewest en die erkend is in het Vlaamse Gewest, of in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of het Waalse Gewest, worden uitgebreid naar niet-leden, met toepassing van afdeling 1, en de activiteiten waarop die voorschriften van toepassing zijn, van algemeen economisch belang zijn voor de personen van wie de activiteiten verband houden met de producten in kwestie, kan de Vlaamse Regering, op verzoek van de betrokken organisatie die de uitbreiding van de voorschriften voor niet-leden vraagt en na consultatie van alle belanghebbenden, besluiten dat ook niet bij de organisatie of de unie aangesloten personen of groepen die voordeel hebben bij de activiteiten, de volle financiële bijdrage die de leden betalen of een gedeelte daarvan aan de organisatie of de unie moeten betalen, voor zover die financiële bijdragen bestemd zijn voor de kosten die rechtstreeks uit de betrokken activiteiten voortvloeien.
Art. 28. De organisatie in kwestie legt aan de minister een aanvraag voor met minimaal de volgende elementen:
1° de identificatie van de organisatie;
2° een bewijs van algemeen economisch belang en voordeel van de met toepassing van afdeling 1 algemeen bindend verklaarde voorschriften voor niet-leden van de organisatie;
3° het bedrag dat gevraagd zal worden aan niet-leden en een verantwoording voor dat bedrag aan de hand van bewijzen die de kostprijs staven van de activiteiten die aanleiding geven tot het voordeel van de algemeen bindend verklaarde voorschriften voor niet-leden;
4° de gewenste periode van toepassing en de motivering.
De minister legt het dossier voor aan de leden van de Vlaamse Regering.
Art. 29. De Vlaamse Regering neemt binnen zes maanden na de ontvangst van een aanvraag als vermeld in artikel 28 een besluit over het toelaten van het eisen van financiële bijdragen van niet-leden en specificeert de volgende elementen:
1° de sector of deelsector en het toepassingsgebied;
2° de periode die van toepassing is;
3° de hoogte van de financiële bijdrage en de wijze van inning.
Het besluit, vermeld in het eerste lid, kan gelijktijdig genomen worden met het besluit, vermeld in artikel 26 dat de voorschriften algemeen bindend verklaart en waarop de verplichte financiële bijdrage van niet-leden betrekking heeft.
Met behoud van de toepassing van artikel 24, derde lid, kan een besluit als vermeld in dit artikel worden opgeheven als de organisatie in kwestie niet langer representatief is of als de verantwoording voor het verruimen van de bijdrageplicht niet langer van toepassing is.
Art. 30. Op verzoek van de bevoegde entiteit legt de organisatie die op grond van een besluit als vermeld in artikel 29 bijdragen ontvangt van niet-leden, de boekhouding ter controle voor. De bevoegde entiteit kan bijkomende stukken opvragen om te controleren of de voorwaarden, vermeld in artikel 28, nageleefd worden.
De minister kan de procedurele aspecten van de controle bepalen.
HOOFDSTUK 5. - Waarde van de afgezette productie, actiefonds, operationeel programma en steun
Afdeling 1. - Waarde van de afgezette productie
Onderafdeling 1. - Grondslag van berekening
Art. 31. De waarde van de afgezette productie van een producentenorganisatie, welke de waarde omvat van de door de producentenorganisatie op de markt afgezette productie, wordt berekend zoals beschreven in de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening en bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
De waarde van de afgezette productie van een unie van producentenorganisaties, welke de waarde omvat van de door de unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie, wordt berekend zoals beschreven in de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening en bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
Onderafdeling 2. - Referentieperiode en maximum voor financiële steun van de Unie
Art. 32. De referentieperiode voor de berekening van de waarde van de afgezette productie is de periode van 1 januari tot en met 31 december van het jaar n-2 ten opzichte van het uitvoeringsjaar n.
Een afwijkende referentieperiode van het jaar n-1 of het jaar n-3 ten opzichte van het uitvoeringsjaar n kan door de bevoegde entiteit uitzonderlijk worden toegestaan op basis van een degelijk gemotiveerde aanvraag.
Een gemiddelde van meerdere jaren kan niet als referentie genomen worden.
Art. 33. Het maximum voor de financiële steun van de Unie, vermeld in artikel 52 van de strategische planverordening, wordt voor een (transnationale) producentenorganisatie jaarlijks berekend op basis van de waarde van de afgezette productie tijdens de referentieperiode van de actieve leden die bij de (transnationale) producentenorganisatie zijn aangesloten op 1 januari van het uitvoeringsjaar.
Het maximum voor de financiële steun van de Unie, vermeld in artikel 52 van de strategische planverordening, wordt voor een (transnationale) unie van producentenorganisaties jaarlijks berekend op basis van de waarde van de afgezette productie tijdens de referentieperiode van de actieve leden van de producentenorganisaties die bij de (transnationale) unie van producentenorganisaties zijn aangesloten op 1 januari van het uitvoeringsjaar.
Onderafdeling 3. - Indiening van de waarde van de afgezette productie en bewijsstukken
Art. 34. Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties met een eigen actiefonds en een eigen operationeel programma dienen uiterlijk op 15 september van het uitvoeringsjaar de waarde van de afgezette productie en de overeenkomstige bewijsstukken, vermeld in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd, via elektronische weg in bij de bevoegde entiteit.
De bevoegde entiteit kan de termijn, vermeld in het eerste lid, verlengen.
Art. 35. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties zorgen ervoor dat het voor de berekening van de waarde van de afgezette productie en voor het beheer van het actiefonds mogelijk is dat alle uitgaven en inkomsten identificeerbaar zijn in een op kosten gebaseerde gecentraliseerde boekhouding en een gecentraliseerd factureringssysteem die voldoen aan de nationale normen.
De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties stellen een bedrijfsrevisor aan die de GMO-boekhouding identificeert, controleert en certificeert, en die het verslag over zijn bevindingen uiterlijk op 15 augustus van het jaar volgend op het uitvoeringsjaar bezorgt aan de bevoegde entiteit.
Afdeling 2. - Het actiefonds
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 36. Elke erkende producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties met een waarde van de afgezette productie die een operationeel programma wil indienen, richt een actiefonds op.
De actiefondsen worden alleen gebruikt voor de financiering van operationele programma's die door de bevoegde entiteit zijn goedgekeurd.
Erkende unies van producentenorganisaties zonder een waarde van de afgezette productie kunnen geen actiefonds oprichten.
Onderafdeling 2. - Financiering van actiefondsen
Art. 37. De financiële bijdragen in het actiefonds, vermeld in artikel 51, eerste lid, a), van de strategische planverordening worden bepaald door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.
Alle aangesloten producenten of aangesloten producentenorganisaties hebben de gelegenheid om gebruik te maken van het actiefonds en op democratische wijze deel te nemen aan de besluitvorming over het gebruik van het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties en over de financiële bijdragen in de actiefondsen.
Ingevolge de statuten van een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties zijn de aangesloten producenten of aangesloten producentenorganisaties verplicht de financiële bijdragen overeenkomstig hun statuten te betalen voor de oprichting en de financiering van het actiefonds, vermeld in artikel 51 van de strategische planverordening.
Onderafdeling 3. - Melding van het geraamde bedrag
Art. 38. De producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties melden uiterlijk op 15 oktober aan de bevoegde entiteit, samen met de operationele programma's of de verzoeken tot goedkeuring van wijzigingen daarvan, de geraamde bedragen van de financiële bijstand van de Unie en de bijdrage van haar leden en van de producentenorganisatie zelf in de actiefondsen voor het volgende jaar.
De bevoegde entiteit kan de termijn, vermeld in het eerste lid, verlengen tot uiterlijk 15 november.
Het eventuele gebruik van eigen middelen van de producentenorganisatie wordt in voorkomend geval uitdrukkelijk vermeld.
Als gedifferentieerde telersbijdragen worden geheven, wordt dat verantwoord op basis van objectieve criteria en mag het collectieve karakter van het operationele programma niet aangetast worden.
Het geraamde bedrag van de actiefondsen wordt berekend op basis van de operationele programma's en de waarde van de afgezette productie. De berekening wordt opgesplitst in uitgaven per doelstelling.
Afdeling 3. - Het operationele programma
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 39. De doelstellingen en de interventies in de sector groenten en fruit die in artikel 46 van de strategische planverordening en in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd, zijn vastgesteld, worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma's van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.
Alleen de interventies, vermeld in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd, kunnen opgenomen worden in een operationeel programma.
Art. 40. De operationele programma's hebben een looptijd van zeven jaar.
Art. 41. Operationele programma's worden uitgevoerd in uitvoeringsjaren die lopen van 1 januari tot en met 31 december.
Onderafdeling 2. - Indiening van operationele programma's
Art. 42. Alleen producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die in België zijn erkend op grond van de verordening voor de sector groenten en fruit, kunnen via elektronische weg een operationeel programma indienen bij de bevoegde entiteit.
Alleen erkende producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties met een waarde van de afgezette productie kunnen een operationeel programma indienen.
Art. 43. Een operationeel programma wordt door een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties uiterlijk op 15 oktober van het jaar vóór het jaar van de uitvoering van dat programma ter goedkeuring ingediend bij de bevoegde entiteit.
De uiterste indieningstermijn van 15 oktober kan door de bevoegde entiteit worden verlengd tot 15 november.
Art. 44. Erkende unies van producentenorganisaties zonder een waarde van de afgezette productie kunnen een volledig of gedeeltelijk operationeel programma indienen dat bestaat uit interventies of acties die door de aangesloten producentenorganisaties zijn vastgesteld in het kader van hun operationele programma's, maar niet door hen worden uitgevoerd. Er wordt aangenomen dat dergelijke interventies of acties door de producentenorganisatie worden verricht als die worden uitgevoerd door een unie van producentenorganisaties.
De operationele programma's van unies van producentenorganisaties, vermeld in het eerste lid, worden deelprogramma's genoemd van de operationele programma's van de producentenorganisaties.
De interventies en acties, vermeld in het eerste lid, worden gefinancierd door de actiefondsen van de aangesloten producentenorganisaties.
De producentenorganisaties vermelden in hun operationele programma de interventies of acties die voor hen worden uitgevoerd door de unie van producentenorganisaties.
Art. 45. Een operationeel programma kan alleen worden ingediend als minstens aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1° met de operationele programma's worden minstens de doelstellingen nagestreefd van artikel 46, b), e) en f), van de strategische planverordening;
2° ten minste 15% van de uitgaven van het operationele programma heeft betrekking op interventies in verband met de doelstellingen van artikel 46, e) en f), van de strategische planverordening;
3° het operationele programma omvat drie of meer acties die verband houden met de doelstellingen van artikel 46, e) en f), van de strategische planverordening;
4° ten minste 2% van de uitgaven van het operationele programma hebben betrekking op de interventies in verband met de doelstelling van artikel 46, d), van de strategische planverordening;
5° de uitgaven voor interventies in het kader van de interventietypes van artikel 47, tweede lid, f), g) en h) van de strategische planverordening, mogen niet meer dan een derde uitmaken van de totale uitgaven van het operationele programma.
Art. 46. Als het operationele programma wordt ingediend of gewijzigd door een producentenorganisatie, mag het totale bedrag van de gebudgetteerde uitgaven voor het betrokken uitvoeringsjaar maximaal 110% bedragen van 9,2% van de waarde van de afgezette productie.
Als het operationele programma wordt ingediend of gewijzigd door een unie van producentenorganisaties, mag het totale bedrag van de gebudgetteerde uitgaven voor het betrokken uitvoeringsjaar maximaal 110% bedragen van 10% van de waarde van de afgezette productie.
Als het operationele programma wordt ingediend of gewijzigd door een transnationale producentenorganisatie of een transnationale unie van producentenorganisaties, mag het totale bedrag van de gebudgetteerde uitgaven voor het betrokken uitvoeringsjaar maximaal 110% bedragen van 11% van de waarde van de afgezette productie.
Onderafdeling 3. - Inhoud van de operationele programma's
Art. 47. Een operationeel programma wordt inhoudelijk opgebouwd rond de doelstellingen die worden vermeld in artikel 46 van de strategische planverordening.
Alleen de interventies die zijn vermeld in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd, kunnen worden opgenomen in een operationeel programma.
Art. 48. Een operationeel programma is coherent en evenwichtig opgebouwd. Dat evenwicht wordt door de bevoegde entiteit geëvalueerd over de looptijd van het programma.
Art. 49. Per doelstelling en per werkingsjaar bedragen de uitgaven niet meer dan 50% van het totaal goedgekeurde actiefonds.
De bevoegde entiteit kan dat percentage wijzigen.
Art. 50. De operationele programma's bevatten de volgende informatie:
1° een beschrijving van de uitgangssituatie;
2° de doelstellingen van het programma, rekening houdend met de vooruitzichten voor de productie en afzetmogelijkheden, met een toelichting over de wijze waarop het programma moet bijdragen tot en strookt met de doelstellingen en de interventies die in artikel 46 van de strategische planverordening en in bijlage 3 bij dit besluit zijn vastgesteld, onder andere wat het evenwicht tussen de activiteiten betreft. In de beschrijving van de doelstellingen worden meetbare streefdoelen aangegeven om de monitoring van de geleidelijke voortgang bij de uitvoering van het programma te vergemakkelijken;
3° de voorgestelde interventies en acties;
4° de looptijd van het programma;
5° de financiële aspecten, en met name:
a) de wijze van berekening en het niveau van de financiële bijdragen;
b) de wijze van financiering van het actiefonds;
c) de nodige onderbouwing van de differentiëring van de bijdrage;
d) voor elk jaar van uitvoering van het programma: de begroting en het tijdschema voor de concrete interventies en acties.
Art. 51. In de operationele programma's wordt aangegeven:
1° in hoeverre de verschillende interventies en acties een aanvulling vormen op en stroken met andere interventies en acties;
2° in hoeverre interventies en acties worden gefinancierd uit of in aanmerking komen voor bijstand uit andere fondsen van de Unie;
3° in voorkomend geval wordt ook verwezen naar interventies en acties die in het kader van eerdere operationele programma's zijn uitgevoerd, en wordt aangegeven dat ze geen risico van dubbele financiering uit fondsen van de Unie meebrengen.
Art. 52. Operationele programma's gaan vergezeld van al de volgende verbintenissen:
1° een schriftelijke verbintenis van de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties waarin ze aangeeft dat ze de strategische planverordening, de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening en de gedelegeerde Verordening en onderhavig BVR en zijn bijlages in acht neemt;
2° een schriftelijke verbintenis van de producentenorganisatie waarin ze aangeeft dat ze direct noch indirect andere uniale of nationale financiering heeft ontvangen of zal ontvangen voor interventies en acties die in aanmerking komen voor steun op grond van de strategische planverordening in de sector groenten en fruit.
Onderafdeling 4. - Goedkeuring van operationele programma's
Art. 53. De bevoegde entiteit kan de volgende beslissingen nemen:
1° de operationele programma's die aan de eisen van de strategische planverordening en dit besluit en zijn bijlagen voldoen, goedkeuren;
2° de operationele programma's goedkeuren op voorwaarde dat de betrokken producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties instemmen met bepaalde wijzigingen;
3° de operationele programma's volledig of gedeeltelijk afwijzen.
De bevoegde entiteit neemt haar besluit over de operationele programma's uiterlijk op 20 januari na het jaar waarin ze zijn ingediend en deelt dat besluit mee aan de betrokken producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties.
De uiterste datum om het besluit mee te delen kan door de bevoegde entiteit worden verlengd tot 28 januari na het jaar waarin deze zijn ingediend.
De bevoegde entiteit meldt het oorspronkelijk goedgekeurde steunbedrag uiterlijk op 28 januari van het uitvoeringsjaar aan de producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties.
Art. 54. Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties voeren de goedgekeurde operationele programma's uit.
Onderafdeling 5. - Wijzigingen van operationele programma's
Art. 55. Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties kunnen via elektronische weg een verzoek indienen bij de bevoegde entiteit om in de operationele programma's wijzigingen aan te brengen voor de daaropvolgende jaren.
Verzoeken tot wijziging van een operationeel programma moeten uiterlijk op 15 oktober van het jaar vóór de uitvoering van de wijziging worden ingediend.
De bevoegde entiteit kan die termijn verlengen tot uiterlijk 15 november.
De ingediende wijzigingen worden uiterlijk op 20 januari na het jaar waarin deze zijn ingediend beoordeeld door de bevoegde entiteit.
De bevoegde entiteit kan ingediende wijzigingen beoordelen na 20 januari, maar in elk geval uiterlijk op 28 januari van het jaar na de datum van indiening. In de goedkeuring kan worden bepaald dat de wijziging met ingang van 1 januari na de datum van indiening van het verzoek van toepassing is.
Art. 56. § 1. Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties kunnen in de loop van het uitvoeringsjaar van het operationele programma tijdens drie periodes wijzigingen indienen bij de bevoegde entiteit via elektronische weg.
§ 2. De eerste periode om wijzigingen in te dienen, loopt van 29 januari tot en met 28 februari. In een schrikkeljaar wordt de eerste periode verlengd tot 29 februari.
De ingediende wijzigingen worden uiterlijk op 30 april beoordeeld door de bevoegde entiteit.
De goedgekeurde interventies en acties zijn subsidiabel vanaf 1 januari van het uitvoeringsjaar.
§ 3. De tweede periode om wijzigingen in te dienen, loopt van 1 mei tot en met 15 mei.
De ingediende wijzigingen worden uiterlijk op 15 augustus beoordeeld door de bevoegde entiteit.
De goedgekeurde interventies en acties zijn subsidiabel vanaf 1 maart van het uitvoeringsjaar.
§ 4. De derde periode om wijzigingen in te dienen, loopt van 16 augustus tot en met 15 september.
De ingediende wijzigingen worden uiterlijk op 15 december beoordeeld door de bevoegde entiteit.
De goedgekeurde interventies en acties zijn subsidiabel vanaf 16 mei van het uitvoeringsjaar.
Art. 57. De bevoegde entiteit kan bijkomende bewijsstukken en toelichting vragen om na te gaan of aan alle toekenningsvoorwaarden voor steun worden voldaan. Een programma of interventies en acties of deelacties uit een programma kunnen geweigerd worden, of er kan gevraagd worden om in de voorgelegde ontwerpen wijzigingen aan te brengen.
Art. 58. Er is geen goedkeuring van wijzigingen vereist als de werkelijke uitgaven in het goedgekeurde programma per doelstelling maximaal 5% van het budget van die doelstelling overschrijden en er geen inhoudelijke wijzigingen zijn. Bij het indienen van de steunaanvraag kan de totale aangevraagde steun de totale goedgekeurde steun echter niet overschrijden.
Een wijziging van meer dan 5% van het budget van gewijzigde doelstellingen en elke inhoudelijke wijziging kan alleen voor steun in aanmerking komen na expliciete aanvraag en goedkeuring.
Art. 59. De wijzigingen mogen het algemene doel van het operationele programma niet wijzigen en mogen het totale goedgekeurde budget van het ingediende operationele programma en het overeenkomstig oorspronkelijk goedgekeurde steunbedrag, vermeld in artikel 53, vierde lid, met niet meer dan 25% overschrijden.
Art. 60. De bevoegde entiteit kan latere uiterste indieningsdata vaststellen.
De bevoegde entiteit kan ingediende wijzigingen beoordelen na de hierboven vermelde uiterste data, maar uiterlijk op 28 januari van het jaar na de datum van indiening.
Onderafdeling 6. - Bijzondere verplichtingen
Art. 61. Voor het behoud van de goedkeuring van de operationele programma's worden aan de producentenorganisaties en de unies van producentenorganisaties de volgende bijzondere verplichtingen opgelegd:
1° de aanstelling van een bedrijfsrevisor die de GMO-boekhouding identificeert, controleert en certificeert, en die het verslag over zijn bevindingen aan de bevoegde entiteit overmaakt uiterlijk op 15 augustus na het uitvoeringsjaar;
2° de rapportering, vermeld in de Europese verordeningen, binnen de gestelde termijnen.
Afdeling 4. - De steun
Onderafdeling 1. - Steunaanvraag
Art. 62. § 1. Alleen de uitgaven die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het goedgekeurde operationele programma en die door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties op of na de effectieve aanvangsdatum, en vóór de afloop van het uitvoeringsjaar worden gemaakt, komen in aanmerking voor steun en voor financiering uit het actiefonds. De uitgaven zijn in overeenstemming met de bepalingen van de verordening, de strategische planverordening, de gedelegeerde verordening en dit besluit en zijn bijlagen en staan in rechtstreeks verband met de goedgekeurde interventies en acties.
De ingediende uitgaven worden beperkt tot de daadwerkelijk gemaakte kosten. Forfaitaire standaardtarieven, schalen van eenheidskosten en vaste bedragen zijn alleen mogelijk als ze expliciet toegelaten zijn door de verordening, de strategische planverordening, de gedelegeerde verordening en dit besluit en zijn bijlagen.
§ 2. Voor elk operationeel programma waarvoor steun wordt aangevraagd, dient de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties uiterlijk op 15 februari na het uitvoeringsjaar, bij de bevoegde entiteit elektronisch een aanvraag tot toekenning van de steun of van het saldo van de steun in.
In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen kan de bevoegde entiteit steunaanvragen die na 15 februari zijn ingediend, toch aanvaarden als de nodige controles zijn uitgevoerd en de uiterste datum van betaling, vermeld in artikel 65 in acht wordt genomen. Als de aanvraag na 15 februari wordt ingediend, wordt de steun voor elke dag van overschrijding van de uiterste indieningsdatum voor de aanvraag met 1% verlaagd.
§ 3. Het totale bedrag van de ingediende uitgaven bij de steunaanvraag van een producentenorganisatie wordt beperkt tot 105% van 9,2% van de waarde van de afgezette productie.
Het totale bedrag van de ingediende uitgaven bij de steunaanvraag van een unie van producentenorganisaties wordt beperkt tot 105% van 10% van de waarde van de afgezette productie.
Het totale bedrag van de ingediende uitgaven bij de steunaanvraag van een transnationale producentenorganisatie en van een transnationale unie van producentenorganisaties wordt beperkt tot 105% van 11% van de waarde van de afgezette productie.
§ 4. Producentenorganisaties en transnationale producentenorganisaties dienen een steunaanvraag in met betrekking tot acties die worden uitgevoerd op het niveau van die producentenorganisaties, in de lidstaat waar ze zijn erkend. Als producentenorganisaties en transnationale producentenorganisaties zijn aangesloten bij een transnationale unie van producentenorganisaties, bezorgen de producentenorganisaties en de transnationale producentenorganisaties de lidstaat waar de transnationale unie van producentenorganisaties haar hoofdzetel heeft, een kopie van de aanvraag.
§ 5. Unies van producentenorganisaties mogen een steunaanvraag alleen namens aangesloten producentenorganisaties indienen als die producentenorganisaties zijn erkend in dezelfde lidstaat die de unie van producentenorganisaties heeft erkend, en voor elke aangesloten organisatie de bewijsstukken worden ingediend. De producentenorganisaties zijn de eindbegunstigden van de steun.
Unies en transnationale unies van producentenorganisaties met een eigen WAP dienen een steunaanvraag in met betrekking tot acties die worden uitgevoerd op het niveau van de unie of de transnationale unie, in de lidstaat waar die unie of transnationale unie haar hoofdzetel heeft.
§ 6. Transnationale unies van producentenorganisaties dienen een steunaanvraag met betrekking tot acties die worden uitgevoerd op het niveau van de transnationale unie, in in de lidstaat waar die unie haar hoofdzetel heeft.
Onderafdeling 2. - Bewijsstukken bij de steunaanvraag
Art. 63. Voor elk operationeel programma waarvoor steun wordt aangevraagd, dient de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties uiterlijk op 15 februari na het uitvoeringsjaar, samen met de steunaanvraag, bij de bevoegde entiteit, elektronisch bewijsstukken in over:
1° de gevraagde steun;
2° de van de leden ontvangen financiële bijdragen en de bijdragen van de producentenorganisatie zelf;
3° de voor het operationele programma verrichte uitgaven, uitgesplitst naar interventies, acties en budgetlijnen;
4° de naleving van artikel 50, artikel 51, en artikel 52 van de strategische planverordening;
5° een schriftelijke verbintenis waarin wordt aangegeven dat geen dubbele uniale of nationale financiering is ontvangen voor maatregelen of concrete acties die in aanmerking komen voor steun op grond van de strategische planverordening in de sector groenten en fruit;
6° de rapportering, vermeld in artikel 61, 2°.
De te leveren bewijsstukken zijn vermeld in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
Onderafdeling 3. - Niet daadwerkelijk gedane uitgaven voor interventies en acties en uiterste betaaldatum
Art. 64. Alle uitgaven van een uitvoeringsjaar moeten in principe gefactureerd zijn in het uitvoeringsjaar én moeten betaald zijn vóór de uiterste dag waarop de steunaanvraag moet worden ingediend.
Facturen die opgesteld zijn in het jaar vóór of volgend op het uitvoeringsjaar, kunnen alleen aanvaard worden in de mate dat de factuur een duidelijke verwijzing bevat dat de geleverde goederen of verstrekte diensten betrekking hebben op het uitvoeringsjaar in kwestie en op een actie in het operationele programma.
Facturen of uitgaven van een uitvoeringsjaar die nog niet betaald zijn uiterlijk op 15 februari van het jaar na het uitvoeringsjaar, kunnen alleen aanvaard worden voor steun als aangetoond wordt dat de laattijdige betaling is gebeurd om redenen buiten de wil en de controle van de producentenorganisatie om en op voorwaarde dat de betaling gebeurde uiterlijk op 30 april van het jaar na het uitvoeringsjaar.
Nog te ontvangen facturen of openstaande betalingen worden bij het indienen van de steunaanvraag in de GMO-boekhouding als dusdanig aangeduid mét opgave van de reden en motivatie dat dat gebeurde buiten de wil en de controle van de producentenorganisatie.
Facturen en betalingen na 30 april van het jaar na het uitvoeringsjaar worden niet aanvaard.
De bevoegde entiteit kan de datum van 30 april verlengen.
Alle uitgaven die opgenomen zijn in de GMO-boekhouding en de steunaanvraag moeten volledig betaald zijn door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aan de leverancier of in voorkomend geval, aan de respectievelijke aangesloten producenten.
Onderafdeling 4. - Betaling van de steun
Art. 65. De bevoegde entiteit betaalt de aangevraagde steun uiterlijk op 15 oktober na het uitvoeringsjaar.
Met toepassing van artikel 5 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/127 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad met regels inzake de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro, kan de bevoegde entiteit ook na 15 oktober betalingen doen.
Onderafdeling 5. - Voorschotten en zekerheidsstelling
Art. 66. § 1. Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties kunnen een aanvraag tot betaling van voorschot indienen ten bedrage van een gedeelte van de steun. Dat voorschot komt overeen met de verwachte uitgaven voor het operationele programma in de periode van drie maanden die begint in de maand waarin de aanvraag voor het voorschot wordt ingediend.
Aanvragen voor voorschotten kunnen via elektronische weg worden ingediend op driemaandelijkse basis in januari, april, juli en oktober.
Het voorschot kan pas worden betaald als de producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties het bewijs leveren dat eerdere voorschotten daadwerkelijk zijn besteed.
De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties leggen een overzicht van de werkelijke uitgaven na afloop van het kwartaal voor aan de bevoegde entiteit. De lijst met uitgaven ter verantwoording van de daadwerkelijke besteding van de eerdere voorschotten, mag alleen betaalde uitgaven bevatten die gelinkt zijn aan goedgekeurde interventies, acties en budgetlijnen. De betalingsdatum wordt bij elke afzonderlijke uitgave vermeld. Als afschrijvingen als kosten worden opgegeven, mag per kwartaal maar een vierde van de afschrijvingen op jaarbasis worden opgenomen in die lijst.
Het teveel aan verkregen voorschotten wordt teruggevorderd of gecompenseerd met de daaropvolgende voorschotbetaling.
Het totale bedrag van de voorschotten voor een bepaald uitvoeringsjaar bedraagt niet meer dan 80% van het oorspronkelijk goedgekeurde steunbedrag, zoals bepaald in artikel 53, vierde lid, voor het overeenkomstige uitvoeringsjaar van het operationele programma.
§ 2. Unies van producentenorganisaties kunnen een voorschotaanvraag indienen namens hun leden die in België erkend zijn en op voorwaarde dat voor alle leden de vereiste bewijsstukken worden ingediend. De producentenorganisaties zijn de eindbegunstigden van het voorschot.
§ 3. De bevoegde entiteit kan een minimumbedrag voor de voorschotten vaststellen.
Art. 67. De voorschotten worden betaald nadat een zekerheid is gesteld die overeenkomt met 110% van het bedrag van het voorschot.
Alleen zekerheden van erkende kredietinstellingen worden in aanmerking genomen.
De zekerheid is een op eerste verzoek vorderbare zekerheid conform het model bepaald in het Belgisch Staatsblad en wordt bij voorkeur gelijktijdig bezorgd met de voorschotaanvraag. Ze komt uiterlijk voor de indiening van de steunaanvraag bij de bevoegde entiteit toe.
Onderafdeling 6. - Vrijgave en verbeuren van de zekerheid
Art. 68. Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties kunnen een aanvraag om een zekerheid in de loop van het uitvoeringsjaar vrij te geven, indienen via elektronische weg.
De aanvraag om de zekerheid vrij te geven, wordt vergezeld van de volgende stukken:
1° een beknopte omschrijving van de algemene stand van zaken van de uitvoering van het operationele programma;
2° de GMO-boekhouding waarop de uitgaven voor het goedgekeurde operationele programma zijn geboekt.
De uitgaven worden bewezen aan de hand van facturen en documenten waaruit blijkt dat de betalingen zijn verricht. Alle facturen worden weergegeven met vermelding van de datum, het factuurnummer en het bedrag. De uitgaven van de producentenorganisatie, die in het budget van het operationele programma worden gebracht, zoals personeelskosten en bepaalde forfaitaire kosten, worden ook bewezen.
De bevoegde entiteit kan bepaalde facturen steekproefsgewijs ter controle opvragen, of kan aan de producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties vragen bepaalde uitgaven te verduidelijken of te staven.
Zodra de controle is uitgevoerd op basis van de ingediende stukken, wordt de zekerheid voor maximaal 80% van de waarde van het voorschot vrijgegeven.
Er kan alleen een gedeeltelijke vrijgave worden aangevraagd voor het eerste, tweede en derde kwartaal.
Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties kunnen een aanvraag om een zekerheid van het eerste, tweede en derde kwartaal na afloop van het uitvoeringsjaar vrij te geven, samen met de steunaanvraag indienen. De uitgaven worden bewezen door de ingediende steunaanvraag. Het indienen van bijkomende bewijsstukken is daarbij niet van toepassing.
Het resterende bedrag van de zekerheid wordt vrijgegeven samen met de uitbetaling van het saldo van de communautaire financiële steun.
Art. 69. Bij niet-naleving van de operationele programma's of bij ernstig verzuim van de verplichtingen, vermeld in artikel 52, paragraaf 1 en 2, wordt de zekerheid verbeurd, met behoud van de toepassing van de andere op grond van dit besluit toe te passen administratieve sancties.
Als aan andere eisen niet wordt voldaan, wordt de zekerheid naar evenredigheid van de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid verbeurd.
HOOFDSTUK 6. - Crisispreventie en crisisbeheer
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 70. De opname in het operationele programma van de maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheer, vermeld in artikel 47, tweede lid, a), b), d), f), g), h), i), j), k) en l), van de strategische planverordening, en vermeld in artikel 13, 15, 16, 17, 18 en 19 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening, is toegestaan.
Art. 71. Voor elk operationeel programma maken de uitgaven voor interventies in het kader van de interventietypes, vermeld in artikel 47, tweede lid, f), g) en h), van de strategische planverordening, niet meer dan een derde uit van de totale uitgaven.
Afdeling 2. - Onderlinge fondsen producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties
Art. 72. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die volgens artikel 15 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening overgaan tot het opzetten van onderlinge fondsen hebben de volgende verplichtingen:
1° ze nemen dat voorafgaand op in hun operationele programma en laten het goedkeuren door de bevoegde entiteit;
2° ze voeren een afzonderlijke en transparante boekhouding met betrekking tot de onderlinge fondsen. Die ligt altijd ter inzage van de bevoegde entiteit en in de verslaggeving wordt vermeld hoe het fonds opgebouwd en onderhouden wordt, welke de tussenkomsten waren en wie de begunstigden waren.
Art. 73. Er kan steun ontvangen worden voor de administratieve kosten voor het oprichten, het vullen en het aanvullen van onderlinge fondsen.
Art. 74. Zoals vermeld in artikel 15, tweede lid, van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening, is het bedrag van de subsidiabele uitgaven voor de administratieve kosten voor de oprichting van het onderlinge fonds gelimiteerd en is die bijdrage van de producentenorganisatie in het kapitaal van het onderlinge fonds beperkt tot respectievelijk het eerste, het tweede en het derde jaar van het onderlinge fonds.
De berekening van de percentages gebeurt op basis van de respectievelijke bijdragen voor het jaar in kwestie. Reeds bestaande fondsen komen niet in aanmerking voor steun.
Afdeling 3. - Investeringen om de op markt gebrachte hoeveelheden efficiënter te beheren
Art. 75. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die conform artikel 47, tweede lid, b), van de strategische planverordening overgaan tot investeringen in materiële en immateriële activa hebben de volgende verplichtingen:
1° ze nemen dat voorafgaand op in hun operationele programma of ze vragen een wijziging van dat operationele programma aan en laten dat goedkeuren door de bevoegde entiteit;
2° ze tonen aan dat die investeringen bijdragen tot een efficiënter beheer van de in de handel gebrachte hoeveelheden om te helpen voorkomen dat te grote hoeveelheden de markt verstoren.
Afdeling 4. - Herbeplanting van boomgaarden na rooiing
Art. 76. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die conform artikel 47, tweede lid, d), van de strategische planverordening en artikel 16 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening overgaan tot het herbeplanten van boomgaarden hebben de volgende verplichtingen:
1° ze nemen dat op in hun operationele programma en laten het goedkeuren door de bevoegde entiteit;
2° ze voldoen aan Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad;
3° ze houden bij de rooiing rekening met eventuele instructies van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
4° ze melden elke betrokken producent die door verplichte rooiing getroffen is, elektronisch aan voor herbeplanting bij de bevoegde entiteit, en vermelden daarbij de identificatie van de betrokken percelen, het aantal bomen en de variëteit(en);
5° ze vragen toestemming aan de bevoegde entiteiten om de investeringskosten te combineren met andere investeringskosten en ze krijgen die toestemming.
Art. 77. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties kunnen ook overgaan tot herbeplanting van boomgaarden na rooiing ter aanpassing aan klimaatverandering. Ze hebben daarbij de volgende verplichtingen:
1° ze melden elke betrokken producent die door verplichte rooiing getroffen is, elektronisch aan voor herbeplanting bij de bevoegde entiteit, en vermelden daarbij de identificatie van de betrokken percelen, het aantal bomen en de variëteit(en);
2° ze kiezen voor de herbeplanting uit soorten waarvan het bewijs kan worden geleverd dat ze aangepast zijn aan de klimaatverandering;
3° ze vragen toestemming aan de bevoegde entiteiten om de investeringskosten te combineren met andere investeringskosten, en ze krijgen die toestemming.
Afdeling 5. - Het uit de markt nemen van producten
Onderafdeling 1. - Verplichtingen voor de producentenorganisaties
Art. 78. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die conform artikel 47, tweede lid, f), van de strategische planverordening producten uit de markt nemen, hebben de volgende verplichtingen:
1° ze nemen de bedoelde crisismaatregel op in het operationele programma;
2° ze bezorgen via elektronische weg uiterlijk op donderdag om 12 uur een weekplanning aan de bevoegde entiteit. Die weekplanning bevat de dagen en de uren en de plaats waar de daaropvolgende week het uit de markt nemen zal plaatsvinden;
3° ze leven de verplichtingen na die de minister of de bevoegde entiteit oplegt om de controle op en de organisatie van het uit de markt nemen en de controle op de bestemming mogelijk te maken;
4° ze stellen op de dag van de controle ter plaatse een aanvoerlijst ter beschikking waarop alle producten staan vermeld die uit de markt worden genomen op die dag;
5° ze regelen de betaling uit het actiefonds van de uit de markt genomen producten volgens de door de bevoegde entiteit vastgelegde voorwaarden.
Art. 79. De producten die worden weggewerkt naar andere bestemmingen als vermeld in artikel 85, derde lid, mogen niet meer geschikt zijn voor menselijke consumptie. De producentenorganisatie denatureert die producten op een mechanische manier.
Art. 80. De vergoedingen voor de uit de markt genomen producten van leden zijn deze opgenomen in bijlage V van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening.
Voor de uit de markt genomen producten waarvoor geen vergoeding is vastgesteld in de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening, stelt de bevoegde entiteit vergoedingen vast conform de bepalingen in artikel 26, tweede lid, van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening.
De vergoeding, vermeld in het tweede lid, kan jaarlijks door de minister herzien worden.
Art. 81. De kosten voor het sorteren en verpakken van producten die uit de markt worden genomen met bestemming gratis verstrekking, komen in aanmerking voor vergoeding volgens de maximaal vastgelegde bedragen, vermeld in bijlage VII van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening. De minister kan lagere vergoedingen vaststellen.
De vergoeding voor het sorteren en verpakken is alleen van toepassing op producten in verpakkingen van minder dan 25 kg nettogewicht.
Art. 82. De vervoerskosten voor producten die uit de markt worden genomen met bestemming gratis verstrekking, komen in aanmerking voor vergoeding in het operationele programma volgens de bepalingen van bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
Onderafdeling 2. - Verplichtingen voor de ontvangers
Art. 83. De producten die uit de markt worden genomen, kunnen afgehaald worden door toegestane bestemmingen met het oog op gratis verstrekking, of om naar andere bestemmingen afgevoerd te worden.
In het eerste lid wordt verstaan onder toegestane bestemmingen:
1° liefdadigheidsinstellingen, Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;
2° ziekenhuizen, bejaardentehuizen, strafinstellingen, kinderdagverblijven, psychiatrische instellingen, onderwijsinstellingen en kindervakantiekampen;
3° levering voor dierenvoeding, verwerking tot compost of naar toegestane biologische afbraakprocessen (biogas).
Art. 84. De ontvanger vraagt een toegangspas aan bij de bevoegde entiteit om producten te ontvangen die uit de markt worden genomen.
Hierbij laat de ontvanger die een onderneming of vestigingseenheid is, zich ook identificeren bij de bevoegde entiteit. Als de ontvanger een onderneming of vestigingseenheid is, gebeurt de identificatie aan de hand van de gegevens zoals gekend in de Kruispuntbank voor Ondernemingen van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie. Feitelijke verenigingen of andere verenigingen die niet inschrijvingsplichtig zijn in de Kruispuntbank voor Ondernemingen, geven zelf hun naam en adres door aan de bevoegde entiteit.
Als de toegangspas wordt aangevraagd door een persoon zonder ondernemingsnummer, geeft die zijn rijksregisternummer door aan de bevoegde entiteit.
Art. 85. Liefdadigheidsinstellingen kunnen in aanmerking komen om groenten en fruit af te halen bij producentenorganisaties, als ze voldoen aan al de volgende voorwaarden:
1° ze tonen een structurele samenwerking aan met een openbaar bestuur, openbare instelling of een voedselbank die lid is van de Belgische Federatie van voedselbanken;
2° ze zijn actief in de liefdadigheidssector en ze streven het liefdadigheidsdoel, vermeld in de statuten van de organisatie, daadwerkelijk na;
3° ze definiëren de begunstigden duidelijk op basis van vaststaande criteria, hun aantal correct opgeven en een ledenlijst ter beschikking houden van de bevoegde entiteit.
Ziekenhuizen, bejaardentehuizen, strafinrichtingen, kinderdagverblijven, psychiatrische inrichtingen, onderwijsinstellingen en kindervakantiekampen gebruiken de producten bovenop de normaal aangekochte hoeveelheden.
Bedrijven die de groenten en fruit afhalen voor dierenvoeding of biologische afbraakprocessen hebben de volgende verplichtingen:
1° ze voeren de activiteiten die in de aanvraag worden vermeld, ook daadwerkelijk uit;
2° ze gebruiken de producten uitsluitend voor de activiteit waarvoor de toegangspas is afgeleverd en verkopen de producten niet;
3° ze nemen de nationale en regionale reglementeringen inzake transport, milieu, afval en bemesting in acht;
4° ze zorgen ervoor dat het wegwerken van die producten geen concurrentievervalsing veroorzaakt voor andere producten.
De ontvangers, vermeld in het eerste en tweede lid, zijn geregistreerd bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
De ontvangers, vermeld in het eerste, tweede en derde lid, hebben de volgende verplichtingen:
1° ze zijn verzekerd als afhaler voor mogelijke schade aan derden;
2° ze laten op elk moment een controle toe door de bevoegde entiteit.
Als bij de aanvraag blijkt dat de ontvanger voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek of een gerechtelijke procedure, wordt de toegangspas geweigerd voor de volledige duur van het gerechtelijk onderzoek of de gerechtelijke procedure.
Art. 86. De ontvangers zijn in het bezit van een geldige toegangspas om producten te kunnen afhalen bij producentenorganisaties.
Art. 87. De ontvangers leven de verplichtingen, vermeld in artikel 28 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening, na.
Art. 88. De ontvangers mogen per kalenderjaar een maximale hoeveelheid groenten en fruit afhalen als vermeld in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 89. De afhalers ondertekenen bij de afhaling van de producten het bewijs van ontvangst en houden dat gedurende drie jaar bij.
Art. 90. De ontvangers, vermeld in artikel 85 lid 1 en 2, kunnen overeenkomstig artikel 25 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening de vervoerskosten ontvangen die verbonden zijn aan het afhalen van de producten. Ze dienen daarvoor een schuldvordering in bij de betrokken producentenorganisatie.
De vervoerskosten worden vastgesteld op basis van de formule, vermeld in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
Afdeling 6. - Groen oogsten en niet oogsten
Art. 91. De producentenorganisaties of unie van producentenorganisaties die de maatregel groen oogsten of niet oogsten op producten, vermeld in artikel 47, tweede lid, g) en h), van de strategische planverordening en artikel 17 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening, willen toepassen, vragen daarvoor vooraf toestemming aan de minister met een gemotiveerd verzoek.
Art. 92. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die volgens de bepalingen van de strategische planverordening overgaan tot groen oogsten of niet oogsten als vermeld in artikel 17 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening, hebben de volgende verplichtingen:
1° ze nemen de bedoelde crisismaatregelen op in het operationele programma;
2° ze brengen de bevoegde entiteit vooraf via elektronische weg op de hoogte van het voornemen om over te gaan tot het groen oogsten of niet oogsten;
3° ze leven de voorwaarden en verplichtingen na die de minister of de bevoegde entiteit oplegt met betrekking tot de uitvoering van de actie en om de controle op groen oogsten of niet oogsten mogelijk te maken;
4° ze regelen de betaling uit het actiefonds van de groen geoogste of niet geoogste producten volgens de door de bevoegde entiteit vastgelegde voorwaarden;
5° ze staan op elk ogenblik aan de bevoegde overheid de controle van hun groenoogst- of niet-oogst- en financiële boekhouding, de toegang tot de betrokken percelen in kwestie, de controle van de denaturatie van de groen geoogste of niet geoogste producten toe.
De melding, vermeld in het eerste lid, 2°, bevat de persoonsgegevens, bestaande uit de naam, voornaam en het adres, van de betrokken telers, de betrokken arealen inclusief de oppervlakte, de producten die in aanmerking komen en de denaturatiemethode. De bevoegde entiteit bezorgt het sjabloon waarin die informatie wordt opgenomen en doorgestuurd.
Art. 93. De producentenorganisatie houdt met betrekking tot groen oogsten of niet oogsten een register bij dat volgende gegevens bevat:
1° de datum van groen oogsten of niet oogsten;
2° de soort van het product;
3° de lijst van deelnemende telers en de identificatie van de betrokken percelen;
4° het totale aantal hectares per product naargelang het geval;
5° het totale bedrag van de vergoedingen uit het actiefonds.
Art. 94. Alle gemeenschappelijke marktordening producten komen in aanmerking voor groen oogsten of niet oogsten, afhankelijk van de marktsituatie.
Art. 95. De in de sector groenten en fruit door de producentenorganisaties of door unies van producentenorganisaties groen geoogste of niet geoogste producten van leden kunnen vergoed worden uit het actiefonds.
De minister bepaalt de vergoeding per hectare uiterlijk op het moment dat de maatregel wordt toegestaan, volgens de bepalingen, vermeld in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
Afdeling 7. - Oogst- en productieverzekering ten voordele van producenten
Art. 96. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die conform de bepalingen van artikel 47, tweede lid, i), van de strategische planverordening en artikel 18 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening overgaan tot interventies hebben de volgende verplichtingen:
1° ze nemen dat voorafgaand op in hun operationele programma en laten het goedkeuren door de bevoegde entiteit;
2° ze stellen de verzekering open voor alle producenten voor de teelten waarvoor verzekering aangegaan wordt;
3° ze houden een register bij en bezorgen het aan de bevoegde entiteit met daarin de producenten, de verzekerde oppervlaktes en teelten en de uitkeringen van de verzekering;
4° ze leggen een objectieve en transparante verdeelsleutel vast voor de verdeling van de tussenkomsten in de oogstverzekering. Die regels worden op democratische wijze vastgelegd;
5° ze leggen de regels vast die bepalen hoe de producent de tussenkomst kan recupereren;
6° ze laten in de verzekeringsovereenkomsten een bepaling opnemen dat de betrokkene(n) alle nodige risicopreventiemaatregelen moet(en) nemen en dat de verzekeraar informatie die als privacygevoelig wordt beschouwd, mag doorgeven aan de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.
Art. 97. Polissen kunnen zowel collectief als individueel tussen de producent en de verzekeringsmaatschappij afgesloten worden.
Als de polissen individueel worden afgesloten, gelden de volgende voorwaarden:
1° de producent is zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van de polis en de betaling van de premie;
2° de producent bepaalt zelf de verzekerde waarde en de daaraan gekoppelde hoogte van de premie;
3° de producent betaalt zelf de volledige premie aan de verzekeringsmaatschappij. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties betaalt de volledige premie aan de producent en recupereert de afgesproken bijdrage van de producent, als dat van toepassing is;
4° de producent geeft toestemming aan de verzekeraar om informatie die privacygevoelig is, door te geven aan de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.
Art. 98. Bij individueel afgesloten polissen voor risico's die niet subsidieerbaar zijn, wordt het aandeel van de aanvaardbare verzekering duidelijk bewezen.
Als oogstverzekeringen kaderen in een globale polis die alle risico's afdekt die niet subsidieerbaar zijn, moet het aandeel van de aanvaardbare verzekering in de polis en de premie kunnen worden bewezen met een attest van de verzekeringsmaatschappij.
Art. 99. Oogstverzekeringen dragen bij tot het vrijwaren van het producenteninkomen en het dekken van omzetverliezen die de producentenorganisatie en/of haar leden hebben geleden als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden en, in voorkomend geval, ziekten of plagen. De verzekering betreft alleen de oogstderving, niet de mogelijke schade aan gebouwen en/of installaties.
Art. 100. De oogstverzekering wordt door de producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties uiterlijk op 30 april van het jaar na het uitvoeringsjaar betaald.
Afdeling 8. - Begeleiding van andere producentenorganisaties, unie van producentenorganisaties of individuele producenten
Art. 101. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die conform de bepalingen in artikel 47, tweede lid, j), van de strategische planverordening en artikel 13 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening overgaan tot coachinginterventies, hebben de volgende verplichtingen:
1° ze melden de interventie binnen een week elektronisch aan de bevoegde entiteit. De uitvoering ervan gebeurt op eigen risico tot ze bij de controles aanvaard worden door de bevoegde entiteit;
2° ze tonen aan dat de interventie een duidelijke band met de vermeende crisis heeft en dat het gaat om acties die een aanvulling vormen op het normale opleidingspakket.
Art. 102. Elke actie of opleiding wordt verantwoord met een verslag of rapport van wie de actie of de opleiding heeft verzorgd.
Afdeling 9. - Uitvoering en beheer van (fyto)sanitaire voorschriften van derde landen
Art. 103. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die volgens de bepalingen in artikel 47, tweede lid, k), van de strategische planverordening overgaan tot deze interventie:
1° nemen dat op in hun operationele programma en laten dat goedkeuren door de bevoegde entiteit;
2° kunnen de kosten in verband met de onderhandelingen over en de uitvoering en het beheer van fytosanitaire protocollen van derde landen op het grondgebied van de Europese Unie alleen inbrengen als ze door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties worden gedragen in het kader van crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen.
De kosten van de uitgaven van derde landen zijn niet subsidiabel, tenzij ze door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties zelf in rekening worden gebracht.
Afdeling 10. - Communicatieacties naar consumenten
Art. 104. De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die conform de bepalingen in artikel 47, tweede lid, l), van de strategische planverordening en artikel 14 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening overgaan tot deze interventie, hebben de volgende verplichtingen:
1° ze melden de acties binnen een week aan de bevoegde entiteit. De uitvoering ervan gebeurt op eigen risico tot ze door de bevoegde entiteit is aanvaard;
2° ze leven alle verplichtingen voor rapportering en bewijsvoering na en tonen via de verslaggeving aan in welke mate de actie de normale acties van afzetbevordering en communicatie aanvult. De producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties toont ook het crisispreventie- of crisisbeheerseffect aan.
Art. 105. De volgende kosten zijn subsidiabel:
1° kosten die verband houden met de organisatie van en de deelname aan promotie- en voorlichtingsevenementen. Daartoe behoren ook pr-activiteiten, promotie- en voorlichtingscampagnes, die de vorm kunnen aannemen van deelname aan evenementen, beurzen en tentoonstellingen van nationaal, Europees en internationaal belang;
2° kosten in verband met technische adviesdiensten als ze noodzakelijk zijn voor de organisatie van of deelname aan die evenementen of voor promotie- en voorlichtingscampagnes.
Art. 106. De maatregelen, vermeld in deze afdeling, kunnen, als dat noodzakelijk is, buiten de Europese Unie worden uitbesteed.
HOOFDSTUK 7. - Controles
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 107. De bevoegde entiteit is verantwoordelijk voor de coördinatie en voor de uitvoering van de controles, vermeld in de strategische planverordening, de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen ervan. De minister kan bijkomende regels bepalen.
De controles, vermeld in het eerste lid, bestaan uit de administratieve controles, opvolging door monitoring en controles ter plaatse.
De bevoegde entiteit kan rekening houden met vaststellingen die gedaan zijn door andere bevoegde autoriteiten in de uitoefening van hun wettelijk toegewezen opdrachten.
Art. 108. Controles ter plaatse mogen worden aangekondigd op voorwaarde dat het doel of de doeltreffendheid ervan daardoor niet in het gedrang komt.
Art. 109. Tijdens de controles voorziet de producentenorganisatie in bijstand van voldoende gekwalificeerd en ervaren personeel.
Art. 110. De producentenorganisatie houdt minimaal tien jaar alle documenten en bewijsstukken ter beschikking voor controle.
Art. 111. De producentenorganisatie houdt een op kosten gebaseerde boekhouding bij die voldoet aan de nationale normen en die de bevoegde entiteit in staat stelt om de inkomsten en uitgaven van de organisatie terstond te kunnen bepalen, controleren en certificeren. Die boekhouding wordt gecertificeerd door een erkende bedrijfsrevisor die zijn verslag indient bij de bevoegde entiteit voor 15 augustus van het jaar na uitvoering van het operationele programma.
Afdeling 2. - Controles met betrekking tot de erkenning
Art. 112. Vóór de erkenning van een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties in het kader van artikel 154, vierde lid, a), of artikel 156, eerste lid, van de verordening onderwerpt de bevoegde entiteit de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aan administratieve controles en controles ter plaatse om na te gaan of aan de erkenningscriteria wordt voldaan.
Art. 113. De bevoegde entiteit verricht ten minste om de vijf jaar administratieve controles en controles ter plaatse waarbij voor alle erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die geen operationeel programma uitvoeren, wordt nagegaan of aan de erkenningscriteria wordt voldaan.
Afdeling 3. - Goedkeuring van operationele programma's en wijzigingen daarvan
Art. 114. Vóór de goedkeuring van een operationeel programma verifieert de bevoegde entiteit met alle passende middelen, waaronder controles ter plaatse, het ter goedkeuring ingediende operationele programma en, in voorkomend geval, het wijzigingsverzoek.
Art. 115. De controles, vermeld in artikel 114, hebben onder andere betrekking op:
1° de juistheid van de informatie, vermeld in artikel 50, 51 en 52 die in het ontwerp van operationeel programma moet worden opgenomen;
2° de overeenstemming van het programma met de bijlages;
3° de subsidiabiliteit van de interventies, de acties en van de voorgestelde uitgaven;
4° de consistentie en technische kwaliteit van het programma, de marktconformiteit van de ramingen en van het steunprogramma, en de planning van de uitvoering ervan.
Met de controles, vermeld in het eerste lid, wordt nagegaan of:
1° de doelstellingen meetbaar zijn en kunnen worden gemonitord en bereikt met de voorgestelde acties;
2° de concrete acties waarvoor steun wordt gevraagd, verenigbaar zijn met het toepasselijke nationale en Unierecht, met name op het gebied van staatssteun, plattelandsontwikkeling en afzetbevorderingsprogramma's, en met dwingende normen die in nationale wetgeving en in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd, zijn vastgelegd.
Afdeling 4. - Controles met betrekking tot de steunaanvraag
Onderafdeling 1. - Administratieve controles
Art. 116. Jaarlijks verricht de bevoegde entiteit vóór de verlening van de steun administratieve controles van alle steunaanvragen.
De administratieve controles omvatten:
1° een financiële controle van de gedane uitgaven, waarde van de afgezette productie en bijdragen aan het actiefonds;
2° een inhoudelijke controle van de uitgaven, het jaarverslag, de overeenstemming van de ondernomen interventies en acties met de in het goedgekeurde operationele programma opgenomen interventies en acties;
3° een nazicht van de opgelegde financiële of andere grenzen en maxima;
4° een controle op onregelmatige dubbele financiering in het kader van andere uniale of nationale regelingen.
De waarde van de afgezette productie wordt geverifieerd op basis van het overeenkomstig het nationale recht geauditeerde en gecertificeerde financiële boekhoudsysteem.
Art. 117. Met betrekking tot de uitgaven die werkelijk zijn gedaan in het kader van het operationele programma, worden de relevante documenten, zoals facturen en betalingsbewijzen, voorgelegd.
De voorgelegde facturen zijn op naam gesteld van de producentenorganisatie, de unie van producentenorganisaties of de dochteronderneming, of, met goedkeuring van de bevoegde entiteit, van een of meer aangesloten producenten.
Facturen of gelijksoortige bewijsstukken die betrekking hebben op de personeelskosten, vermeld in punt 2 van bijlage III bij de gedelegeerde verordening, worden echter op naam gesteld van de producentenorganisatie, de unie van producentenorganisaties of de dochteronderneming of, met goedkeuring van de bevoegde entiteit, de coöperaties die bij de producentenorganisatie zijn aangesloten.
Onderafdeling 2. - Controles ter plaatse
Art. 118. De bevoegde entiteit verricht op de locatie van de betrokken producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en hun dochterondernemingen ten minste om de drie jaar controles ter plaatse.
De minister kan met betrekking tot die periode een afwijking toestaan in uitzonderlijke omstandigheden.
Die controles vormen een aanvulling op de administratieve controles.
De controles ter plaatse kunnen eveneens plaatsvinden bij de uitbesteders, leden-producenten en relevante derden.
Art. 119. De controles ter plaatse hebben betrekking op alle verbintenissen en verplichtingen die bij het bezoek ter plaatse kunnen worden gecontroleerd en die niet kunnen worden gecontroleerd bij de administratieve controles, vermeld in artikel 116 en 117.
Controles ter plaatse hebben onder andere betrekking op:
1° de inachtneming van de erkenningscriteria voor het betrokken jaar;
2° de uitvoering van de interventies, de acties en de overeenstemming ervan met het goedgekeurde operationele programma en de inachtneming van de daarin vastgelegde uiterste data;
3° de waarheidsgetrouwheid van de uitgaven waarvoor een aanvraag is ingediend;
4° de waarde van de afgezette productie, de bijdragen in het actiefonds en de opgegeven uitgaven zoals gestaafd door boekhoudkundige of gelijkwaardige documenten;
5° de volledige levering van de producten door de leden.
De bevoegde entiteit kan beslissen dat de controles ter plaatse worden vervangen door andere soorten controles, zoals gegeotagde foto's, gedagtekende foto's, gedagtekende rapporten over dronebewaking, administratieve controles of videoconferenties met de begunstigden.
Art. 120. Als bij de controle ter plaatse significante onregelmatigheden bij een bepaalde producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties of leden van producentenorganisaties aan het licht komen, voert de bevoegde entiteit aanvullende controles uit.
Onderafdeling 3. - Controles met betrekking tot het uit de markt nemen van producten
Art. 121. De bevoegde entiteit verricht bij elke producentenorganisatie overeenkomstig de procedures van titel II, hoofdstuk II, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft, eerstelijnscontroles ter plaatse op het uit de markt nemen van producten, die bestaan uit een documenten- en identiteitscontrole, ondersteund door een fysieke controle, van het gewicht of de hoeveelheid van de uit de markt genomen producten en een controle op de naleving van artikel 29 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening. De controle vindt plaats nadat de melding, vermeld in artikel 78, 2°, is ontvangen.
De eerstelijnscontroles hebben betrekking op 100% van de hoeveelheid uit de markt genomen producten. Na die controle worden de uit de markt genomen producten, met uitzondering van de voor gratis verstrekking bestemde producten, onder toezicht van de bevoegde autoriteiten gedenatureerd.
Als de producten voor gratis verstrekking zijn bestemd, mag de bevoegde entiteit een lager percentage dan het percentage, vermeld in het tweede lid, controleren, op voorwaarde dat per verkoopseizoen en per producentenorganisatie niet minder dan 10% van de betrokken hoeveelheden wordt gecontroleerd. De controles worden verricht op de locatie van de producentenorganisatie of die van de ontvangers van de producten. Als bij de controles onregelmatigheden aan het licht komen, voert de bevoegde entiteit aanvullende controles uit.
Producten die niet conform zijn met de bepalingen van artikel 29 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening, worden door de bevoegde entiteit afgekeurd.
Per aangeboden verpakking mag 2% van het product afwijken van de handelsnorm klasse 2. Als meer dan 2% niet voldoet aan de handelsnorm klasse 2, keurt de controleur dat af. Daarbij worden de volgende grenzen gehanteerd:
1° als meer dan 2% van het aangeboden product niet voldoet per aangeboden verpakking, maar het aantal verpakkingen blijft beperkt tot 10% van de aangeboden partij, keurt de controleur alleen de betrokken verpakkingen af;
2° als meer dan 2% van het aangeboden product niet voldoet per aangeboden verpakking, en het aantal verpakkingen ligt hoger dan 10% van de aangeboden partij, keurt de controleur de volledige partij af.
Art. 122. De bevoegde entiteit verricht ter plaatse bij de producentenorganisatie en bij de ontvangers van uit de markt genomen producten tweedelijnscontroles uit op het uit de markt nemen van producten op basis van een risicoanalyse.
De tweedelijnscontroles, vermeld in het eerste lid, hebben betrekking op:
1° de specifieke voorraad- en boekhoudadministratie die moet worden gevoerd door elke producentenorganisatie die tijdens het betrokken verkoopseizoen producten uit de markt neemt;
2° de afgezette hoeveelheden die in de steunaanvragen zijn opgegeven, waarbij met name de voorraad- en boekhoudadministratie en de facturen worden gecontroleerd en wordt nagegaan of die opgaven in overeenstemming zijn met de boekhoudkundige en fiscale gegevens van de betrokken producentenorganisaties;
3° de rekeningen, en met name de waarheidsgetrouwheid van de netto-ontvangsten van de producentenorganisaties zoals opgegeven in hun betalingsaanvragen, en de evenredigheid van kosten die voor het uit de markt nemen van producten in rekening zijn gebracht;
4° de bestemming van uit de markt genomen producten zoals opgegeven in de betalingsaanvraag, en de denaturering ervan.
Elke controle omvat een steekproef van ten minste 5% van de hoeveelheden die de producentenorganisatie in de loop van het verkoopseizoen uit de markt heeft genomen.
De specifieke voorraad- en boekhoudadministratie, vermeld in het tweede lid, 1°, vermeldt voor elk uit de markt genomen product de volgende stromen, uitgedrukt in ton:
1° de productie die de leden van de producentenorganisatie en de leden van andere producentenorganisaties overeenkomstig artikel 12, eerste lid, b) en c), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/891 hebben geleverd;
2° de verkopen door de producentenorganisatie, van producten die voor de markt voor verse producten zijn bestemd en producten die voor verwerking zijn bestemd;
3° de uit de markt genomen producten.
De controles op de bestemming van de uit de markt genomen producten omvatten al de volgende controles:
1° een steekproefsgewijze controle van de voorraadadministratie die ontvangers moeten voeren, en van de financiële boekhouding van de betrokken liefdadigheidsorganisaties en -instellingen, als artikel 27, tweede lid, tweede alinea, van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening van toepassing is;
2° een controle op de naleving van de voorwaarden, vermeld in artikel 85 tot en met 90;
3° controles op de inachtneming van de desbetreffende milieuvereisten.
Als bij de tweedelijnscontroles onregelmatigheden aan het licht komen, verricht de bevoegde entiteit grondigere tweedelijnscontroles voor het betrokken jaar en verhoogt ze in het daaropvolgende jaar de frequentie van de tweedelijnscontroles op de locatie van de betrokken producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.
Art. 123. De specifieke voorraad- en boekhoudadministratie, vermeld in artikel 122, tweede lid, 1°, bevat naast de gegevens, vermeld in artikel 122, vierde lid, de volgende gegevens :
1° de datum waarop het product uit de markt is genomen;
2° de soort van het product;
3° het totale gewicht of het aantal stuks per product naargelang het geval;
4° het totale bedrag van de vergoedingen uit het actiefonds;
5° de documenten, vermeld in de uitvoeringsverordening per producent, of het bloknummer in geval van blokverkoop. In geval van blokverkoop houdt de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties een verdeling per dag en per producent ter beschikking van de bevoegde overheid.
Art. 124. De producentenorganisatie bezorgt na de controle ter plaatse op het uit de markt nemen van producten aan de bevoegde entiteit de volgende documenten:
1° de dagstaat;
2° de bewijzen van ontvangst;
3° de aanvoerlijst.
Art. 125. De bevoegde entiteit kan beslissen dat de controles ter plaatse worden vervangen door andere soorten controles, zoals gegeotagde foto's, gedagtekende foto's, gedagtekende rapporten over dronebewaking, administratieve controles of videoconferenties met de begunstigden.
Onderafdeling 4. - Controles met betrekking tot groen oogsten en niet oogsten
Art. 126. Vooraleer tot groen oogsten overeenkomstig de bepalingen van artikel 91 tot en met 95 wordt overgegaan, gaat de bevoegde entiteit door middel van een controle ter plaatse na of de betrokken producten niet beschadigd zijn en of het betrokken areaal goed is onderhouden.
Na het groen oogsten verifieert de bevoegde entiteit of de gewassen op het betrokken areaal volledig zijn geoogst en het geoogste product is gedenatureerd.
Vooraleer tot niet oogsten overeenkomstig de bepalingen van artikel 91 tot en met 95, wordt overgegaan, gaat de bevoegde entiteit door middel van een controle ter plaatse na of het betrokken areaal goed is onderhouden, of de gewassen niet al gedeeltelijk zijn geoogst, of het product goed ontwikkeld is en of het in het algemeen van een deugdelijke handelskwaliteit zou zijn.
De bevoegde entiteit vergewist zich ervan dat de productie is gedenatureerd. Als dat niet mogelijk is, vergewist ze zich er tijdens bezoeken ter plaatse of bezoeken gedurende het oogstseizoen van dat er niet wordt geoogst.
Als artikel 17, achtste lid, e), van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening van toepassing is:
1° is het derde lid van dit artikel, waarin is bepaald dat geen gedeeltelijke oogst mag hebben plaatsgevonden, niet van toepassing;
2° zorgt de bevoegde entiteit ervoor dat de groente- en fruitplanten waarop maatregelen voor niet oogsten en groen oogsten zijn toegepast, in hetzelfde groeiseizoen niet voor verdere productiedoeleinden worden gebruikt.
Artikel 122, eerste, tweede, derde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Art. 127. Voordat tot niet oogsten overeenkomstig de bepalingen van artikel 91 tot en met 95, wordt overgegaan, gaat de bevoegde entiteit door middel van een controle ter plaatse na of het betrokken areaal goed is onderhouden, of de gewassen niet al gedeeltelijk zijn geoogst, of het product goed ontwikkeld is en of het in het algemeen van een deugdelijke handelskwaliteit zou zijn.
De bevoegde entiteit vergewist zich ervan dat de productie is gedenatureerd. Als dat niet mogelijk is, vergewist ze zich er tijdens bezoeken ter plaatse of bezoeken gedurende het oogstseizoen van dat er niet wordt geoogst.
Art. 128. Als artikel 17, achtste lid, e), van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening van toepassing is:
1° is artikel 126, waarin is bepaald dat geen gedeeltelijke oogst mag hebben plaatsgevonden, niet van toepassing;
2° zorgt de bevoegde entiteit ervoor dat de groente- en fruitplanten waarop maatregelen voor niet oogsten en groen oogsten zijn toegepast, in hetzelfde groeiseizoen niet voor verdere productiedoeleinden worden gebruikt.
Art. 129. Artikel 122, eerste, tweede, derde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Art. 130. De bevoegde entiteit kan beslissen dat de controles ter plaatse worden vervangen door andere soorten controles, zoals gegeotagde foto's, gedagtekende foto's, gedagtekende rapporten over dronebewaking, administratieve controles of videoconferenties met de begunstigden.
HOOFDSTUK 8. - Sancties
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 131. § 1. De bevoegde entiteit staat in voor het bepalen en opleggen van de administratieve sancties, vermeld in de strategische planverordening, de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen ervan.
§ 2. In de volgende gevallen kan de bevoegde entiteit een of meer administratieve sancties, vermeld in paragraaf 1, opleggen:
1° de voorwaarden, waaronder de subsidie of erkenning is verleend, worden niet nageleefd;
2° de subsidie wordt niet aangewend voor de doeleinden waarvoor ze is verleend;
3° de controle wordt verhinderd;
4° de producentenorganisatie, brancheorganisatie of de unie van producentenorganisaties heeft valse informatie verstrekt om steun te ontvangen;
5° fraude;
6° de producentenorganisatie, brancheorganisatie of de unie van producentenorganisaties heeft verzuimd om de nodige informatie te verstrekken.
§ 3. De administratieve sancties, vermeld in de paragraaf 1, kunnen een van de volgende vormen aannemen:
1° een vermindering van het aan bijstand of steun uit te keren bedrag met betrekking tot de steun- of betalingsaanvraag waarop de niet-naleving van toepassing is, dan wel op volgende aanvragen;
2° de betaling van een bedrag dat berekend is op basis van de omvang of de duur van de niet-naleving;
3° de schorsing of intrekking van een goedkeuring, erkenning of toelating;
4° de uitsluiting van het recht om aan de betrokken steunregeling of steunmaatregel of andere maatregel deel te nemen of ervan te genieten.
§ 4. Als de begunstigde geen recht heeft op de steun en de steun al is uitbetaald, vordert de bevoegde entiteit de reeds uitbetaalde steun volledig of gedeeltelijk terug.
De ingevorderde bedragen worden binnen maximaal zestig dagen betaald. De betalingstermijn wordt opgenomen in de invorderingsbrief.
De rente over de bedragen, vermeld in het eerste lid, wordt berekend voor de periode tussen de datum waarop de betalingstermijn in de invorderingsbrief, vermeld in het tweede lid, verstrijkt, en de datum van de terugbetaling.
Voor de berekening van de rente, vermeld in het derde lid, wordt de wettelijke rentevoet, vermeld in artikel 2 van de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest, toegepast.
§ 5. De administratieve sancties, vermeld in paragraaf 1, zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend en staan in verhouding tot de ernst, de omvang, het permanente karakter en de herhaling van de geconstateerde niet-naleving, en dat binnen de volgende grenzen:
1° het bedrag van de sanctie, vermeld in paragraaf 3, 1°, is niet hoger dan 200% van het bedrag van de steun- of betalingsaanvraag;
2° de schorsing, intrekking of uitsluiting, vermeld in paragraaf 3, 3° en 4°, beslaat ten hoogste een periode van drie opeenvolgende jaren, die in geval van een nieuwe niet-naleving kan worden verlengd.
Art. 132. De betalingen van steun worden berekend op basis van de bedragen die bij administratieve controles, inhoudelijke controles en controles ter plaatse subsidiabel bevonden zijn.
De bevoegde entiteit onderzoekt de van de begunstigde ontvangen steunaanvraag en bepaalt de subsidiabele bedragen. Ze bepaalt:
1° welk bedrag op basis van de betalingsaanvraag aan de begunstigde moet worden betaald;
2° welk bedrag na een onderzoek naar de subsidiabiliteit van de uitgaven in de betalingsaanvraag aan de begunstigde moet worden betaald.
Als het bedrag, vermeld in het tweede lid, 1°, meer dan 3% hoger is dan het bedrag, vermeld in het tweede lid, 2°, wordt op het laatst vermelde bedrag een administratieve sanctie toegepast. Het bedrag van de sanctie is gelijk aan het verschil tussen die twee bedragen, maar gaat niet verder dan de volledige intrekking van de steun.
Art. 133. De bevoegde entiteit kan administratieve sancties opleggen conform artikel 56 van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw en visserijbeleid als ze vaststelt dat een of meer verplichtingen, vermeld in dit besluit, niet of niet volledig worden nageleefd.
Afdeling 2. - Niet-naleving van de erkenningsvoorwaarden
Art. 134. § 1. De bevoegde entiteit richt bij niet-naleving door een producentenorganisatie van een van de erkenningscriteria in verband met de vereisten van artikel 5 en 7, artikel 11, eerste en tweede lid, en artikel 17 van de gedelegeerde verordening een waarschuwing aan de overtreder waarbij hij wordt aangemaand een einde te maken aan de inbreuk met vermelding van de vereiste corrigerende maatregelen, alsook de termijnen waarbinnen die maatregelen moeten worden genomen, met een maximumtermijn van vier maanden.
Alle steunbetalingen worden door de bevoegde entiteit opgeschort totdat de corrigerende maatregelen worden genomen.
§ 2. Als de corrigerende maatregelen, vermeld in paragraaf 1, niet binnen de door de bevoegde entiteit vastgestelde termijn worden genomen, wordt de erkenning van de producentenorganisatie opgeschort.
De bevoegde entiteit stelt de producentenorganisatie in kennis van de termijn van de opschorting, die na het verstrijken van de termijn voor het nemen van die corrigerende maatregelen onmiddellijk ingaat en niet meer mag bedragen dan twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop de producentenorganisatie de aanmaningsbrief heeft ontvangen. Dat doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de opschorting van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid.
Tijdens de periode van opschorting van de erkenning mag de producentenorganisatie haar activiteiten voortzetten, maar de steunbetalingen worden ingehouden tot de opschorting van de erkenning wordt opgeheven. Het jaarlijkse steunbedrag wordt verlaagd met 2% voor elke kalendermaand of gedeelte daarvan waarin de erkenning is opgeschort. De opschorting eindigt op de dag van de controle die bevestigt dat de betrokken erkenningscriteria weer in acht worden genomen.
§ 3. Als de criteria aan het einde van de door de bevoegde entiteit vastgestelde opschortingsperiode nog altijd niet worden nageleefd, trekt de bevoegde entiteit de erkenning in vanaf de datum waarop de erkenningsvoorwaarden niet langer werden vervuld, of vanaf de datum waarop de niet-naleving werd vastgesteld. Dat doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de opschorting van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid.
Nog verschuldigde steun over de periode waarvoor de inbreuk is vastgesteld, wordt niet betaald en ten onrechte betaalde steun wordt teruggevorderd.
Art. 135. De bevoegde entiteit richt bij niet-naleving door een producentenorganisatie van een van de erkenningscriteria, vermeld in artikel 154 van de verordening en welke niet vallen onder de toepassing van artikel 134, een waarschuwing aan de overtreder waarbij hij wordt aangemaand een einde te maken aan de inbreuk met vermelding van de vereiste corrigerende maatregelen, alsook de termijnen waarbinnen die maatregelen moeten worden genomen, met een maximumtermijn van vier maanden.
Als de corrigerende maatregelen, vermeld in het eerste lid, niet binnen de door de bevoegde entiteit vastgestelde termijn zijn genomen, worden de steunbetalingen geschorst en wordt het jaarlijkse steunbedrag verlaagd met 1% voor elke kalendermaand of gedeelte daarvan na het verstrijken van die termijn. Dat doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de opschorting van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid.
Art. 136. Als een producentenorganisatie de criteria van het minimumvolume of de minimumwaarde van de afgezette productie op grond van artikel 154, eerste lid, b), van de Verordening, niet in acht heeft genomen en uiterlijk op 15 oktober van het tweede jaar na het jaar van de niet-inachtneming niet heeft bewezen dat die criteria in acht worden genomen, trekt de bevoegde entiteit haar erkenning in.
De intrekking is van kracht vanaf de datum waarop de erkenningsvoorwaarden niet langer werden vervuld, of vanaf de datum waarop de niet-naleving werd vastgesteld.
Nog verschuldigde steun over de periode waarvoor de inbreuk is vastgesteld, wordt niet betaald en ten onrechte betaalde steun wordt teruggevorderd.
Als een producentenorganisatie aan de bevoegde entiteit echter bewijst dat ze ten gevolge van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen, ondanks de genomen maatregelen ter preventie van risico's, niet kan voldoen aan de in artikel 154, eerste lid, b), van de Verordening vastgelegde criteria inzake het minimumvolume of de minimumwaarde van de afzetbare productie zoals bepaald door de minister, kan de bevoegde entiteit voor het betrokken jaar afwijken van het minimumvolume of de minimumwaarde van de afzetbare productie van de producentenorganisatie.
Art. 137. Met toepassing van artikel 134, § 1 en 2, en artikel 135, mag de bevoegde entiteit betalingen verrichten na de uiterste datum van 15 oktober, vermeld in artikel 65. Die betalingen mogen niet plaatsvinden na 15 oktober van het tweede jaar na het jaar van uitvoering van het programma.
Art. 138. Artikel 134 en 135 zijn van overeenkomstige toepassing als een producentenorganisatie de in het kader van de Europese regelgeving vereiste informatie niet aan de bevoegde entiteit verstrekt.
Afdeling 3. - Niet-uitvoering van het operationele programma conform de voorwaarden
Art. 139. Na afloop van het zevenjarig operationele programma wordt nagekeken of aan de voorwaarden van artikel 45, § 2, § 3 en § 4 is voldaan:
1° als aan het einde van het operationele programma niet is voldaan aan de doelstelling van 15%, wordt het totale steunbedrag voor het laatste jaar van het operationele programma verlaagd, gelijk met het steunbedrag dat overeenkomt met de uitgaven die te weinig aan milieuacties zijn besteed;
2° als aan het einde van het operationele programma niet is voldaan aan de doelstelling van 2%, wordt het totale steunbedrag voor het laatste jaar van het operationele programma verlaagd, gelijk met het steunbedrag dat overeenkomt met de uitgaven die te weinig aan onderzoekacties zijn besteed;
3° als aan het einde van het operationele programma niet is voldaan aan de doelstelling van drie milieu- en klimaatacties, gelinkt aan doelstelling e en f, wordt per actie die niet gerealiseerd wordt, het totale steunbedrag voor het laatste jaar van het operationele programma verlaagd met 1% van de totale toegekende steun over het zevenjarige operationele programma.
Art. 140. Als, bij stopzetting van een operationeel programma of bij beëindiging van de erkenning van de producentenorganisatie de langetermijndoelstellingen en de voorwaarden, vermeld in de Europese en nationale regelgeving, niet kunnen worden gerealiseerd als gevolg van de onderbreking van de maatregel, zal de financiële bijstand van de Unie worden teruggevorderd.
Afdeling 4. - Uitdemarktneming
Art. 141. § 1. Als bij de controles, vermeld in artikel 121, vierde lid, niet-nalevingen met betrekking tot de handelsnormen of minimumeisen, vermeld in artikel 29 van de gedelegeerde verordening van de strategische planverordening, aan het licht komen waarbij de vastgestelde toleranties worden overschreden, wordt de betrokken producentenorganisatie verplicht een sanctiebedrag te betalen dat wordt berekend naar evenredigheid van de niet-conforme uit de markt genomen producten:
1° als die hoeveelheden minder bedragen dan 10% van de hoeveelheden die daadwerkelijk uit de markt zijn genomen, is de sanctie gelijk aan de door de Unie verleende financiële bijstand, die wordt berekend op basis van de hoeveelheden van de niet-conforme, uit de markt genomen producten;
2° als die hoeveelheden 10% tot en met 25% bedragen van de hoeveelheden die daadwerkelijk uit de markt zijn genomen, bedraagt de sanctie tweemaal de door Unie verleende financiële bijstand, die wordt berekend op basis van de hoeveelheden van de niet-conforme, uit de markt genomen producten;
3° als die hoeveelheden meer dan 25% van de daadwerkelijk uit de markt genomen hoeveelheid bedragen, is de sanctie gelijk aan het bedrag van de door de Unie verleende financiële bijstand voor de gehele uit de markt genomen hoeveelheid.
§ 2. De sancties, vermeld in paragraaf 1, gelden onverminderd de sancties die op grond van dit besluit worden toegepast.
Art. 142. Als bij de controles, vermeld in artikel 122, vijfde lid, onregelmatigheden worden geconstateerd die zijn toe te schrijven aan de ontvangers van uit de markt genomen producten, worden die ontvangers uitgesloten van het recht op ontvangst van de producten die uit de markt zijn genomen.
De bedoelde uitsluiting wordt onmiddellijk van kracht en duurt ten minste één jaar met de mogelijkheid van verlenging.
Afdeling 5. - Groen oogsten en niet-oogsten
Art. 143. § 1. Als de producentenorganisatie niet heeft voldaan aan haar verplichtingen inzake groen oogsten, betaalt ze als sanctiebedrag het bedrag van de compensatie voor de arealen waarvoor de verplichting niet in acht is genomen. Er is onder meer sprake van niet-nakoming van de verplichtingen als:
1° het voor groen oogsten opgegeven areaal niet voor groen oogsten in aanmerking komt;
2° de gewassen op het voor groen oogsten opgegeven areaal niet volledig zijn geoogst of de betrokken productie niet is gedenatureerd;
3° de producentenorganisatie verantwoordelijk is voor de negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen.
§ 2. Als de producentenorganisatie niet heeft voldaan aan haar verplichtingen inzake niet-oogsten, betaalt ze als sanctiebedrag het bedrag van de compensatie voor de arealen waarvoor de verplichting niet in acht is genomen. Er is onder meer sprake van niet-nakoming van de verplichtingen als:
1° het voor niet oogsten opgegeven areaal niet voor niet oogsten in aanmerking komt;
2° de gewassen volledig of gedeeltelijk zijn geoogst;
3° de producentenorganisatie verantwoordelijk is voor de negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen.
De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing voor planten met een oogstperiode van meer dan een maand als vermeld in de subsidiabiliteitsvoorwaarden in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 3. Maatregelen voor groen oogsten worden niet genomen met betrekking tot groenten en fruit waarvan de normale oogst al is begonnen, en maatregelen voor niet oogsten worden niet genomen als het betrokken areaal tijdens de gewone productiecyclus al commerciële productie heeft opgeleverd.
HOOFDSTUK 9. - Protest tegen een beslissing betreffende de subsidiabiliteit van acties en budgetlijnen bij indienen of wijzigen van operationele programma's
Art. 144. § 1 De producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties kunnen protest aantekenen tegen een negatieve beslissing betreffende de subsidiabiliteit en of budget van acties bij indienen of wijzigen van operationele programma's.
Weerlegging van de beslissing kan enkel indien nieuwe informatie wordt aangeleverd voor de datum waarop de uitvoering van de interventie of actie of budgetlijn start, of binnen de maand nadat de beslissing door de bevoegde entiteit ter kennis is gegeven aan de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.
§ 2 Als niet voldaan is aan de vereisten opgenomen in de vorige paragraaf wordt het protest onontvankelijk verklaard.
§ 3. De beslissing genomen door bevoegde entiteit wordt ter kennis gebracht aan de protestindiener.
HOOFDSTUK 10. - Bezwaarprocedure
Art. 145. § 1. De bevoegde entiteit is belast met de behandeling van bezwaren tegen beslissingen die rechtsgevolgen tot stand brengen in de uitvoering van dit besluit, de uitvoeringsbesluiten ervan, de strategische planverordening en verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen ervan.
§ 2. Het bezwaar wordt binnen dertig dagen vanaf de kennisgeving van de beslissing ingediend bij de bevoegde entiteit, die over het bezwaar beslist. Het bezwaarschrift voldoet aan al de volgende ontvankelijkheidsvoorwaarden:
1° het wordt op schriftelijke wijze ingediend;
2° het vermeldt de naam en de woonplaats van de indiener van het bezwaar. Als woonplaatskeuze wordt gedaan bij een raadsman, wordt dat in het bezwaarschrift aangegeven;
3° het is ondertekend door de indiener van het bezwaar of zijn raadsman. Een schriftelijke machtiging wordt bijgevoegd, tenzij de raadsman ingeschreven is als advocaat of advocaat-stagiair;
4° het vermeldt het voorwerp van het bezwaar, met een omschrijving van de ingeroepen argumenten.
§ 3. Als niet voldaan is aan de vereisten, vermeld in paragraaf 2, wordt het bezwaar onontvankelijk verklaard.
§ 4. De beslissing genomen door bevoegde entiteit wordt binnen de honderdtwintig dagen ter kennis gebracht aan de bezwaarindiener of zijn vertegenwoordiger. Die termijn wordt gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaar verstreken is. Tegen die beslissing staat geen nieuwe bezwaarmogelijkheid open.
De termijn, vermeld in het eerste lid, kan eenmalig verlengd worden met een nieuwe termijn van honderdtwintig dagen, die aanvang neemt daags na het verstrijken van de eerste termijn, vermeld in het eerste lid. De bevoegde entiteit brengt de bezwaarindiener of zijn vertegenwoordiger daarvan op de hoogte voor het verstrijken van de eerste termijn van honderdtwintig dagen en vermeldt de reden of redenen van verlenging.
Als de bevoegde entiteit informatie of bewijzen opvraagt bij de bezwaarindiener of via derden, wordt de termijn van honderdtwintig dagen geschorst tot op de datum dat de informatie of het bewijs ontvangen is. De bevoegde entiteit meldt de schorsing, die het gevolg is van het inwinnen van informatie of het opvragen van bewijzen bij derden aan de bezwaarindiener of zijn vertegenwoordiger en vermeldt die reden van schorsing. Voor de behandeling van het bezwaar kan rekening gehouden worden met informatie verkregen van derden.
HOOFDSTUK 11. - Uitwisseling van berichten
Art. 146. De uitwisseling van berichten in uitvoering van dit besluit gebeurt, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, op elektronische wijze. De bevoegde entiteit kiest de te volgen elektronische procedure en maakt deze bekend. De bevoegde entiteit kan daarbij beperkingen en technische eisen opleggen.
Het tijdstip van verzending en ontvangst van berichten die op elektronische wijze worden uitgewisseld, wordt bepaald door artikel II. 23 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.
Als voor bepaalde berichten bepaald is dat ze voor een bepaalde datum meegedeeld of ingediend moeten worden bij de bevoegde entiteit, moeten de berichten die elektronisch uitgewisseld worden, op die datum ontvangen zijn door de bevoegde entiteit. Berichten die via analoge weg uitgewisseld worden, moeten op die datum verzonden zijn aan de bevoegde entiteit. De datum van de poststempel geldt daarbij als tijdstip waarop een bericht verzonden is.
Voor elektronische verzendingen uitgaande van de bevoegde entiteit geldt de dag na de dag van verzending als aanvangspunt van de termijnen die worden opgelegd in het kader van procedures in uitvoering van dit besluit.
In afwijking op het eerste lid, kunnen terugvorderingen ook op analoge wijze verstuurd worden door de bevoegde entiteit. In dit geval geldt de derde werkdag na de dag van verzending als aanvangspunt van de termijnen die worden opgelegd in het kader van de procedures in uitvoering van dit besluit.
In afwijking op het eerste lid, mogen de bezwaren, vermeld in artikel 145, ook op analoge wijze ingediend worden.
HOOFDSTUK 12. - Gegevensverwerking
Art. 147. De bevoegde entiteit is verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, punt 7, van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
De gegevens worden verwerkt op basis van de rechtvaardigingsgrond, vermeld in artikel 6, lid 1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming, namelijk `het voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust'.
Het doel voor de gegevensverwerking is het verlenen van subsidies en alle activiteiten die daarmee verband houden en de controles op de naleving van de bepalingen vermeld in dit besluit.
De bevoegde entiteit zorgt voor de bescherming en de vertrouwelijkheid van de gegevens.
HOOFDSTUK 13. - Slotbepalingen
Art. 148. Het besluit van de Vlaamse Regering van 8 mei 2009 betreffende de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit voor wat betreft de erkenning van producentenorganisaties, de actiefondsen, de operationele programma's en de toekenning van de financiële steun, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011, 19 december 2014, 9 oktober 2015 en 1 december 2017, wordt opgeheven.
Art. 149. Op de operationele programma's die lopen op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit, blijft het besluit van de Vlaamse Regering van 8 mei 2009 betreffende de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit voor wat betreft de erkenning van producentenorganisaties, de actiefondsen, de operationele programma's en de toekenning van de financiële steun van toepassing zoals het van kracht was op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 150. In afwijking van artikel 43 is, voor de indiening van operationele programma's 2023-2029, samen met het uitvoeringsjaar 2023, de uiterste indieningstermijn 23 december 2022.
In afwijking van artikel 43 is, voor producentenorganisaties die een operationeel programma aanpassen volgens artikel 5 punt 6 (a) van verordening 2021/2117, de uiterste indieningstermijn 23 december 2022 voor de wijzigingen aan het operationeel programma en het uitvoeringsjaar 2023.
Art. 151. In afwijking van artikel 53 is, voor het operationeel programma 2023-2029, samen met het uitvoeringsjaar 2023, de uiterste datum om het besluit mee te delen 31 maart 2023.
In afwijking van artikel 53 is, voor de wijzigingen aan het operationele programma en het uitvoeringsjaar 2023 die zijn ingediend volgens artikel 5 punt 6 (a) van verordening 2021/2117, de uiterste datum om het besluit mee te delen 31 maart 2023.
Art. 152. Leden van producentenorganisaties die in toepassing van artikel 5 punt 6 b). van verordening (EU) 2021/2117 hun lopende operationeel programma vervroegd stopzetten en vervangen door een nieuw uit hoofde van verordening (EU) 2021/2115 goedgekeurd operationeel programma, moeten in het eerste uitvoeringsjaar 2023 van dit nieuwe operationeel programma kunnen uittreden aan dezelfde statutaire voorwaarden die gelden bij het uittreden in het laatste uitvoeringsjaar van een operationeel programma.
Art. 153. Dit besluit treedt in werking op 25 november 2022.
Art. 154. De Vlaamse minister, bevoegd voor de landbouw, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 18 november 2022.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
J. JAMBON
De Vlaamse minister van Economie, Innovatie, Werk, Sociale Economie en Landbouw,
J. BROUNS

 


  Nieuwsflash
 
Premiesubsidie en schadevergoeding VRFLees meer
 
 
INTERPOM 2024Lees meer
 
 
Attert is de rijkste gemeente en Sint-Joost-ten-Node de armste in 2022 Lees meer
 
 
Diepgronder staat niet garant voor goede bodemstructuur Lees meer
 
 
Beleids- en begrotingstoelichting Omgeving. Begroting 2025Lees meer
 
 
Beleids- en begrotingstoelichting Landbouw en Tuinbouw Begroting 2025 Lees meer
 
 
Ontdek de voordelen van GLB-steunmaatregelen voor jouw teeltplan 2025 Lees meer
 
 
Plantenwortels veranderen hun groeipatroon tijdens de ‘puberteit’ Lees meer
 
 
Extremer weerLees meer
 
 
Opnieuw recorduitstoot CO˛Lees meer
 
 
Gezond en duurzaam voedsel voor de toekomstLees meer
 
 
Statuut gemeentelijke schattingscommissies Lees meer
 
 
Impact noodweer Spanje op de Vlaamse prijsevolutie groenten en fruitLees meer
 
 
Landbouw in 2024: minder wintergewassen door hevige regen Lees meer