Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt:
Decreet over de programmatische aanpak stikstof
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen, definities en doelstellingen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen en definities
Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° achtergronddepositie: de totale stikstofdepositie die actueel aanwezig is;
2° AEA-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen en technieken, vermeld in bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van titel II van het VLAREM;
3° AEA-stal: een ammoniakemissiearme stal die conform artikel 5.9.2.1bis van titel II van het VLAREM gebouwd is volgens staltechnieken die als ammoniakemissiearm werden of worden beschouwd;
4° algemene verordening gegevensbescherming: verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
5° ammoniakemissiereducerende maatregel: een maatregel van de AEA-lijst, alsook elke andere wetenschappelijk gevalideerde maatregel voor veehouderijen of mestverwerkingsinstallaties, waarvan door de minister, door de Vlaamse Regering of in een decreet, vastgesteld is dat de toepassing van de maatregel in kwestie een reductie van de ammoniakemissie veroorzaakt en waarbij het ammoniakemissiereducerend vermogen van de maatregel in kwestie door de minister, door de Vlaamse Regering of in een decreet gekwantificeerd is;
6° ANB: het Agentschap voor Natuur en Bos, vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap voor Natuur en Bos;
7° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
a) een aangetekende brief;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) een zending via het digitale platform voor de indiening en behandeling van vergunningsaanvragen, meldingen en beroepen, dat de Vlaamse administratie ter beschikking stelt;
d) een verzending via het internetloket dat de afdeling Mestbank van de VLM ter beschikking stelt voor communicatie van en met de afdeling;
e) een verzending via een internetloket dat de VLM ter beschikking stelt voor de andere communicatie van en met de VLM dan de communicatie van en met de afdeling Mestbank;
f) elke andere betekeningswijze die door de Vlaamse Regering toegestaan is, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
8° biologisch bedrijf: veehouderij die de biologische productie toepast overeenkomstig verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad;
9° deelzone: een deel van een of meer speciale beschermingszones die aangewezen zijn met toepassing van de Habitatrichtlijn (SBZ-H), dat landschapsecologisch, en in het bijzonder ecohydrologisch, een min of meer homogene zone vormt. Een deelzone kan een bundeling omvatten van een aantal van de ruimtelijk gescheiden deelgebieden, of onderdelen ervan, waaruit de SBZ-H bestaan;
10° deNOx-technieken: NOx-verwijderingstechnieken;
11° exploitant: de houder van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
12° extern salderen: voor de berekening van de totale stikstofemissie en -depositie, bij de ammoniakemissies van een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie respectievelijk de NOx-emissies van een stationaire bron of mobiliteitsgerelateerd project, de vergunde ammoniakemissies van een andere veehouderij of mestverwerkingsinstallatie respectievelijk de vergunde NOx-emissies van een andere stationaire bron, die op een andere locatie volledig of gedeeltelijk definitief worden stopgezet, in mindering brengen;
13° gemiddelde veebezetting: het gemiddelde aantal dieren dat op jaarbasis aanwezig is in een exploitatie, stal of inrichting;
14° IIOA: een ingedeelde inrichting of activiteit als vermeld in artikel 5.1.1, 8°, van het DABM;
15° INBO: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek;
16° kritische depositiewaarde: de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast door de eutrofiërende of verzurende invloed van atmosferische stikstofdepositie;
17° landcommissie: een landcommissie als vermeld in artikel 2.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
18° lastenboek bio: de beschrijving van het geheel aan regels waaraan bedrijven met een biologische productiemethode moeten voldoen. Die bedrijven moeten zich daarvoor laten controleren en certificeren door een erkend controleorgaan;
19° melding: een melding die gedaan is conform de bepalingen van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of het decreet van 15 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, voor de exploitatie van een IIOA van de derde klasse als vermeld in artikel 5.2.1 van het DABM;
20° melkvee: dieren van de diersoort rundvee die vallen onder een van de diercategorieën, vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, 1°, a), van het Mestdecreet van 22 december 2006;
21° Mestbankaangifte: de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
22° mestkalveren: dieren van de diercategorie mestkalveren, vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, 1°, b), van het Mestdecreet van 22 december 2006;
23° mestverwerkingsinstallatie: een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, van het Mestdecreet van 22 december 2006, met uitzondering van de inrichtingen voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest als vermeld in rubriek 9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst die opgenomen is in bijlage 1 bij titel II van het VLAREM;
24° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur;
25° mobiliteitsgerelateerd project: een vergunningsplichtig verkeersdragend infrastructuurproject of een vergunningsplichtig verkeersgenererend project;
26° Natuurdecreet van 21 oktober 1997: het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
27° NH3-N: NH3 of ammoniak, uitgedrukt als elementair stikstof;
28° NOx of stikstofoxiden: stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide;
29° NOx-N: NOx of stikstofoxiden, uitgedrukt als elementair stikstof;
30° NOx-reducerende technieken: procesgeïntegreerde technieken die de vorming van NOx reduceren;
31° passend beheer: het beheer dat vastgesteld is in goedgekeurde natuurbeheerplannen als vermeld in artikel 16octies van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, of in daarmee vergelijkbare plannen of vergelijkbare overeenkomsten, dat vereist is om binnen de SBZ-H in kwestie de gunstige staat van instandhouding te bereiken voor de stikstofgevoelige habitattypes waarvoor die SBZ-H is aangewezen;
32° passende beoordeling: de beoordeling, vermeld in artikel 36ter, § 3, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 of in artikel 19, derde lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten;
33° perceelnummer: het perceelnummer, vermeld in artikel 1.1.7, tweede lid, van de VLAREME van 28 oktober 2016;
34° pluimveehouderij: een vergunningsplichtige inrichting als vermeld in rubriek 9.3.1 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, waarin pluimvee gefokt of gehouden wordt, of een vergunningsplichtige gemengde inrichting als vermeld in rubriek 9.5 van dezelfde indelingslijst, voor zover er dieren als vermeld in rubriek 9.3.1 van dezelfde indelingslijst worden gefokt of gehouden;
35° rundveehouderij: een vergunningsplichtige inrichting als vermeld in rubriek 9.4.2 of 9.4.3 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, waarin mestkalveren of andere runderachtigen gefokt of gehouden worden, of een vergunningsplichtige gemengde inrichting als vermeld in rubriek 9.5 van dezelfde indelingslijst, voor zover er runderachtigen worden gefokt of gehouden;
36° SBZ-H: een of meer van de volgende gebieden:
a) een gebied dat aangewezen is door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 4, lid 4, van de Habitatrichtlijn of, in afwachting van die aanwijzing, een gebied dat met toepassing van die richtlijn door de Vlaamse Regering definitief is vastgesteld krachtens artikel 36bis, § 6, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 of dat geacht wordt definitief te zijn vastgesteld krachtens artikel 36bis, § 12, van het voormelde decreet;
b) een gebied dat aangewezen is door het Waalse Gewest of het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest of door een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van artikel 4, lid 4, van de voormelde richtlijn of, in afwachting van die aanwijzing, een gebied dat voorgesteld is door een van beide gewesten of door een andere lidstaat met toepassing van artikel 4, lid 1, van de voormelde richtlijn, dat door de Europese Commissie van communautair belang is verklaard met toepassing van artikel 4, lid 2, van de voormelde richtlijn;
37° titel II van het VLAREM: het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
38° varkenshouderij: een vergunningsplichtige inrichting als vermeld in rubriek 9.4.1 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, waarin varkens of gespeende biggen gefokt of gehouden worden, of een vergunningsplichtige gemengde inrichting als vermeld in rubriek 9.5 van dezelfde indelingslijst, voor zover er varkens of gespeende biggen worden gefokt of gehouden;
39° veehouderij: een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
40° vergunningsplichtig verkeersdragend infrastructuurproject: een vergunningsplichtig project met als hoofddoel de mobiliteit wijzigen, waarbij verkeersdragende infrastructuur wordt aangelegd of gewijzigd, waarbij de capaciteit van het verkeer door de wijziging wordt verhoogd;
41° vergunningsplichtig verkeersgenererend project: een vergunningsplichtig project dat geen verkeersdragend infrastructuurproject is en dat stikstofemissiegenererende vervoersbewegingen veroorzaakt, of de wijziging van een dergelijk project;
42° Vlaamse administratie: een Vlaamse administratie als vermeld in artikel I.3, 2°, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018;
43° vleesvee: dieren van de diersoort rundvee als vermeld in de tabel die opgenomen is in artikel 27, § 1, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, die geen mestkalveren of melkvee zijn;
44° VLM: de Vlaamse Landmaatschappij, vermeld in artikel 2 van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;
45° VMM: de Vlaamse Milieumaatschappij, vermeld in artikel 10.2.1 van het DABM.
Tenzij bij dit decreet een andersluidende definitie is bepaald, zijn de volgende definities van toepassing in dit decreet :
1° de definities, vermeld in artikel 1.1.2 en 5.1.1 van het DABM;
2° de definities, vermeld in artikel 2 van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997;
3° de definities, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Art. 3. § 1. De impactscore van een project is de hoogste procentuele verhouding van de totale stikstofdepositie van een project tegenover de kritische depositiewaarde van de al dan niet actueel aanwezige Europees te beschermen habitats in de toetszone van het project, die wordt bepaald met toepassing van het tweede tot en met het vierde lid.
Bij de bepaling van de impactscore worden alleen locaties in aanmerking genomen waarvan de kritische depositiewaarde van een al dan niet actueel aanwezige Europees te beschermen habitat als gevolg van de achtergronddepositie wordt overschreden, of door de cumulatie van de achtergronddepositie en het project zou worden overschreden.
De toetszone is het geheel van de volgende locaties, voor zover die liggen binnen SBZ-H en binnen een straal van 20 kilometer van de emissiebron:
1° de locaties van de actueel aanwezige Europees te beschermen habitats;
2° de locaties van de tot doel gestelde Europees te beschermen habitats op terreinen onder passend beheer;
3° de zoekzones, vermeld in artikel 2, 70°, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 voor de Europees te beschermen habitats. Daarvoor worden de zoekzones gebruikt van de zoekzonekaart versie 0.2 zoals gepubliceerd op 14 september 2015, vermeld in artikel 36ter, § 1, zesde lid, van het voormelde decreet, of van de zoekzonekaart die in voorkomend geval overeenkomstig artikel 50septies, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet aangepast is.
In dit artikel worden verstaan onder Europees te beschermen habitats: de habitats, vermeld in artikel 2, 62°, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, voor zover het gaat om stikstofgevoelige habitats als vermeld in artikel 2, 74°, van hetzelfde decreet waarvoor de SBZ-H in kwestie is aangewezen.
§ 2. De Vlaamse administratie werkt binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit decreet een onlinetoepassing uit en stelt die ter beschikking om de impactscore te berekenen.
De berekening van de impactscore, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, is het resultaat van de impactscoreberekening die uitgevoerd is met de onlinetoepassing, zodra de Vlaamse administratie die ter beschikking stelt.
§ 3. Behoudens voor de identificatie van de piekbelasters, vermeld in artikel 17, worden voor de berekening van de impactscore in de onlinetoepassing de volgende modellen en databronnen gebruikt:
1° de meest recente biologische waarderingskaart en habitatkaart voor de locaties, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 1° ;
2° de meest recente kaart met het passend beheer voor de locaties, vermeld in paragraaf 1, derde lid, 2° ;
3° de zoekzones van de zoekzonekaart van 2015, vermeld in artikel 36ter, § 1, zesde lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, of van de zoekzonekaart die in voorkomend geval overeenkomstig artikel 50septies, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet aangepast is;
4° de meest recente versie van de kaart met achtergronddepositie (het Vlaamse Operationeel Prioritaire Stoffenmodel of VLOPS-model);
5° de meest recente versie van het model dat de depositie ten gevolge van het aangevraagde project berekent (het Immissie Frequentie Distributie Model of IFDM);
6° de ammoniakemissiefactoren die zijn vastgelegd in de recentste versie van de Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, opgesteld ter uitvoering van artikel 4.6.2, § 1 en § 3, van het DABM.
Voor de berekening van de impactscore worden voor het project in kwestie, per stikstofemissiebron, de volgende projectgebonden gegevens gebruikt:
1° de kenmerken van de emissiepunten;
2° in voorkomend geval de gebruikte emissiereducerende technieken.
Afdeling 2. - Doelstellingen
Art. 4. § 1. Dit decreet heeft als doel bij te dragen aan de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor Europees beschermde natuur door de impact van stikstofdepositie op SBZ-H structureel en planmatig terug te dringen.
Dit decreet beoogt tevens een efficiënte en stabiele vergunningverlening.
§ 2. Om de doelstelling, vermeld in paragraaf 1, te realiseren worden de ammoniakemissies en de NOx-emissies gereduceerd zodat de totale jaarlijkse emissie van het Vlaamse Gewest uiterlijk tegen 31 december 2030 beperkt is tot:
1° 21.800 ton NOx-N waardoor een reductie gerealiseerd wordt van 45,0% NOx;
2° 21.300 ton NH3-N waardoor een reductie gerealiseerd wordt van 40,3% NH3.
Die reducties worden berekend ten opzichte van de gerapporteerde emissies voor het referentiejaar 2015, zoals gerapporteerd door de VMM overeenkomstig artikel 2.10.4.1 van titel II van het VLAREM. De totale emissie omvat alle emissiebronnen van het Vlaamse Gewest. De emissies van vliegtuigen, buiten de landings- en startcyclus, worden niet in rekening gebracht.
Als de methodiek waarmee de jaaremissies voor het referentiejaar 2015 of de emissieprognoses voor 2030 worden berekend, zou worden aangepast, kan de Vlaamse Regering de reductiedoelstellingen, vermeld in het eerste lid, aanpassen, op voorwaarde dat aangetoond kan worden dat daardoor een gelijkwaardige effectieve depositiereductie wordt gerealiseerd zoals op het moment van de inwerkingtreding van dit decreet beoogd als gevolg van de reductiedoelstellingen, vermeld in het eerste lid.
§ 3. Om de emissiereducties, vermeld in paragraaf 2, en een reductie van de varkensstapel met 30% te realiseren, worden de volgende reducties gerealiseerd door veehouderijen:
1° voor varkens en pluimvee in niet-AEA-stallen: een reductie van de ammoniakemissies zodat de totale jaarlijkse stalemissie van de betreffende sector uiterlijk tegen 31 december 2030 beperkt is tot respectievelijk 5701 ton NH3 voor varkens en 2089 ton NH3 voor pluimvee, waardoor een ammoniakemissiereductie van 60% gerealiseerd wordt;
2° voor rundveehouderijen: een reductie van de ammoniakemissies zodat de totale jaarlijkse stalemissie van de betreffende deelsector uiterlijk tegen 31 december 2030 beperkt is tot respectievelijk 2794 ton NH3 voor vleesvee, 3271 ton NH3 voor melkvee en 438 ton NH3 voor mestkalveren, waardoor een reductie gerealiseerd wordt van 15% NH3 voor de deelsector vlees- en melkvee, en een reductie van 20% NH3 voor de deelsector mestkalveren.
Aanvullend kan de reductie van de varkensstapel met 30% gerealiseerd worden met vrijwillige stopzettingsregelingen.
Die reducties worden gerealiseerd tegen 31 december 2030 en worden berekend ten opzichte van de toestand in het referentiejaar 2015. De toestand in het referentiejaar 2015 wordt bepaald overeenkomstig paragraaf 2, tweede en derde lid.
§ 4. Om de emissiereducties, vermeld in paragraaf 2, te realiseren, realiseert de sector van de mestverwerkingsinstallaties, vermeld in artikel 14, tweede lid, minstens een reductie van de ammoniakemissie met 30% ten opzichte van de ammoniakemissie van de mestverwerkingsinstallaties in 2015.
§ 5. Tegen 31 december 2030 wordt de oppervlakte die vereist is volgens de instandhoudingdoelstellingen van de SBZ-H voor de stikstofgevoelige habitats, vermeld in artikel 2, 74°, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, waarvoor de SBZ-H in kwestie zijn aangewezen, onder passend beheer gebracht, met inbegrip van stikstofsaneringsmaatregelen op perceelsschaal. Daarbij wordt prioritair en uiterlijk tegen 2026 werk gemaakt van de in de SBZ-H gelegen toetszones als vermeld in artikel 3, § 1, waarop de piekbelasters impact hebben en vervolgens van de in de SBZ-H gelegen toetszones waarop de meeste rundveehouderijen impact hebben.
Tegen 1 januari 2045 zijn geïntegreerde, gebiedsgerichte stikstofsaneringsprojecten voor de uitvoering van stikstofsaneringsmaatregelen op landschapsschaal voor de stikstofgevoelige habitats waarvoor de SBZ-H in kwestie zijn aangewezen, uitgevoerd voor de 193 deelzones van de SBZ-H waarvoor hydrologisch herstel nodig is als onderdeel van een effectieve stikstofsanering, met als tussentijdse doelstelling dat die stikstofsaneringsprojecten in 140 van de 193 deelzones zijn opgestart tegen 1 januari 2030.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
1° landschapsschaal: het landschappelijke geheel dat de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitats mee bepaalt;
2° stikstofsaneringsmaatregelen: de instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om de effecten te verminderen of weg te nemen van stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitats waarvoor de SBZ-H in kwestie zijn aangewezen.
HOOFDSTUK 2. - Bronmaatregelen
Afdeling 1. - Vaststelling van PAS-referentie 2030
Art. 5. Voor elke varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet vergund is, wordt een PAS-referentie 2030 bepaald. De PAS-referentie 2030 is de maximale ammoniakemissie, uitgedrukt in kg NH3/jaar, die na 31 december 2030 mag plaatsvinden op de IIOA in kwestie.
Een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij kan, in afwijking van het eerste lid, uitsluitend een hogere maximale ammoniakemissie dan de PAS-referentie 2030 verkrijgen op basis van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 36 of 38, derde lid.
De PAS-referentie 2030 wordt bepaald aan de hand van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021 waarop de reductiedoelstellingen en de vrijstellingen, vermeld in dit decreet, worden toegepast.
De referentiesituatie 2021 wordt bepaald door de gemiddelde veebezetting van de IIOA in kwestie, gespecificeerd per stalsysteem waarin de dieren in kwestie gehouden werden, overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte voor het productiejaar 2021, te vermenigvuldigen met de relevante ammoniakemissiefactoren en in voorkomend geval te verhogen met de leegstandspercentages die opgenomen zijn in de lijst die als bijlage 1 bij dit decreet is gevoegd.
Als de gemiddelde veebezetting overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte voor het productiejaar 2021, in voorkomend geval verhoogd met de leegstandspercentages die opgenomen zijn in de lijst die als bijlage 1 bij dit decreet is gevoegd, hoger is dan de vergunde of geacteerde aantallen voor de IIOA in kwestie, wordt, om de referentiesituatie 2021 te bepalen, de gemiddelde veebezetting van die IIOA, in voorkomend geval verhoogd met de leegstandspercentages die opgenomen zijn in de lijst die als bijlage 1 bij dit decreet is gevoegd, begrensd tot de vergunde of geacteerde aantallen voor die IIOA.
De Mestbank stelt de gegevens van de Mestbankaangifte voor het productiejaar 2021, vermeld in het vierde en vijfde lid, ter beschikking van de exploitant.
Een exploitant kan een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 vragen, als de gemiddelde veebezetting van zijn varkens-, pluimvee- of rundveehouderij, voor het jaar 2021, zoals vermeld in de Mestbankaangifte, niet representatief is omwille van een of meerdere van de volgende situaties:
1° het betreft een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die sinds het jaar 2017 investeringen heeft gedaan inzake dierplaatsen;
2° het betreft een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die vergund is na 1 januari 2022 en waarvan de gemiddelde veebezetting in 2021 voor de diersoorten rundvee, varkens en pluimvee, nul was;
3° het betreft een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die geconfronteerd werd met een overmachtssituatie die een impact had op de gemiddelde veebezetting in 2021.
In de gevallen, vermeld in het zevende lid, wordt de referentiesituatie 2021 via een door de Vlaamse Regering vast te stellen afwijkende methode berekend, met dien verstande dat de gemiddelde veebezetting die gebruikt wordt voor de berekening van de referentiesituatie 2021 via een afwijkende methode, niet hoger mag zijn dan het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer in kwestie op 1 januari 2024 beschikt.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel, en bepaalt:
1° onder welke voorwaarden de referentiesituatie 2021 als niet representatief wordt beschouwd als vermeld in het zevende lid;
2° de nadere regels voor de toepassing van een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021, vermeld in het zevende lid;
3° de wijze waarop een exploitant een vraag voor de toepassing van een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie, vermeld in het zevende lid moet stellen en op welke wijze deze afgehandeld moet worden;
4° nadere regels voor de toewijzing van dieren aan een welbepaalde diercategorie overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte.
Afdeling 2. - Generieke bronmaatregelen voor veehouderijen
Onderafdeling 1. - Generieke bronmaatregelen voor varkens- en pluimveehouderijen
Art. 6. § 1. De exploitant van een varkens- of pluimveehouderij als vermeld in artikel 5, eerste lid, realiseert, behoudens bij toepassing van artikel 5, tweede lid, tegen 31 december 2030 een ammoniakemissiereductie van 60% ten opzichte van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021 die afkomstig waren van dieren die in een niet-AEA-stal werden gehouden.
§ 2. De exploitant van een varkens- of pluimveehouderij realiseert tegen 31 december 2030 zijn PAS-referentie 2030 door:
1° een al dan niet bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregel toe te passen;
2° het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de daaraan verbonden inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden te verminderen;
3° een combinatie van punt 1° en 2°.
De exploitant kan de voormelde PAS-referentie 2030 realiseren binnen het geheel van de diersoorten varkens, pluimvee of rundvee van de veehouderij in kwestie.
Om bij een omgevingsvergunningsaanvraag te toetsen of voldaan is aan de PAS-referentie 2030, wordt de stikstofemissie die wordt ondervangen door projectgebonden ingrepen of mitigerende maatregelen, in mindering gebracht voor de berekening van de totale stikstofemissie, op voorwaarde dat die ingrepen of maatregelen betrekking hebben op elementen die behoren tot dezelfde vergunningsaanvraag en die, behalve indien toepassing gemaakt wordt van extern salderen in uitvoering van artikel 38, vijfde lid, gesitueerd zijn op één en dezelfde locatie.
Als de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in het eerste lid, 1° of 3°, beschikt hij daarvoor uiterlijk op 30 september 2029 over een aangepaste omgevingsvergunning.
Als de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in het eerste lid, 2°, doet hij daarvoor uiterlijk op 30 september 2029 een melding van de gedeeltelijke of volledige stopzetting overeenkomstig artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Als de exploitant niet tijdig of onvoldoende uitvoering geeft aan de verplichtingen, vermeld in het vierde of vijfde lid, of als de omgevingsvergunning niet verleend is, wordt, behoudens de toepassing van artikel 5, tweede lid, vanaf 1 oktober 2029 de omgevingsvergunning ambtshalve aangepast conform de PAS-referentie 2030 door het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden die daaraan verbonden zijn, te verminderen. Daarvoor wordt de procedure, vermeld in hoofdstuk 7, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, op overeenkomstige wijze toegepast. De procedure tot ambtshalve aanpassing wordt stopgezet als tijdens die procedure alsnog de vereiste omgevingsvergunning wordt verkregen.
§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Art. 7. In afwijking van artikel 68, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning kan de bevoegde overheid, behoudens de toepassing van artikel 5, tweede lid, voor de verdere exploitatie van een varkens- of pluimveehouderij die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030, maar een omgevingsvergunning verlenen tot en met 31 december 2030, op voorwaarde dat de IIOA in kwestie geen piekbelaster is en die, ten opzichte van de vergunde situatie, geen stijging van de stikstofemissies of van de stikstofdeposities veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Onderafdeling 2. - Generieke bronmaatregelen voor rundveehouderijen
Art. 8. Met behoud van toepassing van artikel 9, § 1, neemt iedere rundveehouderij die op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet vergund is, uiterlijk tegen 31 december 2025 een ammoniakemissiereducerende maatregel met een minimaal rendement van 5%. In afwijking daarvan kan een gelijkwaardig rendement worden bereikt door het aantal dierplaatsen te verminderen, of door een combinatie van een ammoniakemissiereducerende maatregel en een vermindering van het aantal dierplaatsen.
Rundveehouderijen waarvoor een ingreep als vermeld in het eerste lid al vervat zit in de geldende vergunning, worden geacht te hebben voldaan aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, als die ingreep nog niet in de vergunningstoestand van 1 januari 2015 vervat zat. De ingreep, vermeld in het eerste lid, wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.
In afwijking van artikel 5, 1°, c), en artikel 6 respectievelijk artikel 82/1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning wordt voor de vergunningsplichtige verandering respectievelijk bijstelling van de milieuvoorwaarden, ter naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit het eerste lid, de meldingsprocedure, vermeld in hoofdstuk 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, op overeenkomstige wijze toegepast.
De exploitant neemt de maatregel of maatregelen, vermeld in het eerste lid, ook op in de Mestbankaangifte.
Art. 9. § 1. De Vlaamse Regering zal uiterlijk op 31 december 2026 de reductiepercentages voor de deelsectoren van de rundveehouderij actualiseren overeenkomstig artikel 55. De exploitant van een rundveehouderij als vermeld in artikel 5, eerste lid, zorgt ervoor, behoudens bij toepassing van artikel 5, tweede lid, dat tegen 31 december 2030, ten opzichte van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021, vermeld in artikel 5, derde lid, die geactualiseerde reductiepercentages gerealiseerd zijn op de rundveehouderij.
Als de Vlaamse Regering uiterlijk op 31 december 2026 de reductiepercentages voor de deelsectoren van de rundveehouderij niet heeft geactualiseerd overeenkomstig artikel 55, zorgt de exploitant van een rundveehouderij als vermeld in artikel 5, eerste lid, ervoor, behoudens bij toepassing van artikel 5, tweede lid, dat tegen 31 december 2030 ten opzichte van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021, vermeld in artikel 5, derde lid, de ammoniakemissie die afkomstig is van:
1° vleesvee, niet gestegen is;
2° melkvee, met 25% gereduceerd is;
3° mestkalveren, met 28% gereduceerd is.
Als de exploitant van een rundveehouderij vóór de vaststelling van de geactualiseerde reductiepercentages overeenkomstig artikel 55 de PAS-referentie 2030 wil realiseren, worden de relevante percentages, vermeld in het tweede lid, gehanteerd.
De Vlaamse Regering zal de reductiepercentages jaarlijks aanpassen op basis van de evaluatie van de deelsectorinspanningen zoals vermeld in artikel 4, § 3.
§ 2. De exploitant van een rundveehouderij realiseert tegen 31 december 2030 zijn PAS-referentie 2030 door:
1° een al dan niet bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregel toe te passen;
2° het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden die eraan verbonden zijn, te verminderen;
3° een combinatie van punt 1° en 2°.
De exploitant kan de PAS-referentie 2030 realiseren binnen het geheel van de diersoorten varkens, pluimvee of rundvee van de veehouderij in kwestie.
Om bij een omgevingsvergunningsaanvraag te toetsen of voldaan is aan de PAS-referentie 2030, wordt de stikstofemissie die wordt ondervangen door projectgebonden ingrepen of mitigerende maatregelen, in mindering gebracht voor de berekening van de totale stikstofemissie, op voorwaarde dat die ingrepen of maatregelen betrekking hebben op elementen die behoren tot dezelfde vergunningsaanvraag en die, behalve indien toepassing gemaakt wordt van extern salderen in uitvoering van artikel 38, vijfde lid, gesitueerd zijn op één en dezelfde locatie.
Als de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in het eerste lid, 1° of 3°, beschikt hij daarvoor uiterlijk op 30 september 2029 over een aangepaste omgevingsvergunning.
Als de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in het eerste lid, 2°, doet hij daarvoor uiterlijk op 30 september 2029 een melding van volledige of gedeeltelijke stopzetting overeenkomstig artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
Als de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in paragraaf 1, derde lid, dient hij daarvoor een omgevingsvergunningsaanvraag in vóór de inwerkingtreding van de geactualiseerde reductiepercentages, vermeld in artikel 55.
Als de exploitant niet tijdig of onvoldoende uitvoering geeft aan de verplichtingen, vermeld in het vierde, vijfde of zesde lid, of als de omgevingsvergunning niet verleend is, wordt, behoudens de toepassing van artikel 5, tweede lid, vanaf 1 oktober 2029 de vergunning ambtshalve aangepast conform de PAS-referentie 2030 door het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden die eraan verbonden zijn, te verminderen. Daarvoor wordt de procedure, vermeld in hoofdstuk 7, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, op overeenkomstige wijze toegepast. De procedure tot ambtshalve aanpassing wordt stopgezet als tijdens die procedure alsnog de vereiste omgevingsvergunning wordt verkregen.
§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Art. 10. In afwijking van artikel 68, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning kan de bevoegde overheid, behoudens de toepassing van artikel 5, tweede lid, voor de verdere exploitatie van een rundveehouderij die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030 en geen uitvoering geeft aan artikel 8, maar een omgevingsvergunning verlenen tot en met 31 december 2025, op voorwaarde dat de IIOA in kwestie geen piekbelaster is en die, ten opzichte van de vergunde situatie, geen stijging van de stikstofemissies of van de stikstofdeposities veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Art. 11. In afwijking van artikel 68, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning kan de bevoegde overheid, behoudens de toepassing van artikel 5, tweede lid, voor de verdere exploitatie van een rundveehouderij die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030 en uitvoering geeft aan artikel 8, maar een omgevingsvergunning verlenen tot en met 31 december 2030 op voorwaarde dat de IIOA in kwestie geen piekbelaster is en die, ten opzichte van de vergunde situatie, geen stijging van de stikstofemissies of van de stikstofdeposities veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
Onderafdeling 3. - Vrijstellingsregeling voor kleinschalige veehouderijen, voor biologische veehouderijen en voor bepaalde andere veehouderijen
Art. 12. § 1. Er kan een vrijstelling van de verplichtingen, vermeld in artikel 6 tot en met 11, worden verkregen in de volgende gevallen:
1° veehouderijen die een jaaremissie van minder dan 500 kg ammoniak hebben en een impactscore lager dan of gelijk aan 0,025% in het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
2° biologische bedrijven met een impactscore lager dan of gelijk aan 1% in het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
3° diercategorieën waarvoor de Vlaamse Regering vaststelt dat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen vastgesteld zijn.
Voor de toepassing van dit artikel wordt voor de berekening van de jaaremissie en van de impactscores, vermeld in het eerste lid, rekening gehouden met de gemiddelde veebezetting die gebruikt is voor het bepalen van de referentie 2021 als vermeld in artikel 5, in voorkomend geval na de toepassing van de afwijkende berekeningsmethode, vermeld in artikel 5, zevende lid.
In 2027 evalueert de Vlaamse Regering de vrijstellingsregeling. Zij gaat daarbij na of de vrijstellingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, 3°, de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 3, in het gedrang brengt. In voorkomend geval kan de Vlaamse Regering, in afwijking van het eerste lid, 3°, die vrijstellingsmogelijkheid aanpassen. Zij evalueert tevens de bepalingen van paragraaf 3, tweede lid, die zij kan aanpassen indien dit de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 3, niet in het gedrang brengt.
§ 2. De exploitant van een IIOA die voor de gevallen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, een vrijstelling wil verkrijgen, bezorgt daarvoor een aangifte met een beveiligde zending aan de overheid die bevoegd is om te beslissen over een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie. De aangifte wordt tegen 31 maart 2025 bezorgd als het om een rundveehouderij gaat, en tegen 30 september 2029 in de andere gevallen.
De exploitant voegt bij de aangifte, vermeld in het eerste lid:
1° de gegevens, vermeld in artikel 18, § 1, derde lid, ter staving van de impactscore;
2° de geldende vergunningstoestand.
De exploitant voegt bij de aangifte, vermeld in het eerste lid, al de nodige documenten.
De vergunningverlenende overheid gaat na of de exploitant voldoet aan de voorwaarden voor de vrijstelling, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, 2° of 3°.
De vergunningverlenende overheid verleent de met de aangifte gevraagde vrijstelling indien aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 en 2, is voldaan.
§ 3. De vergunningverlenende overheid neemt een beslissing over de aangifte binnen een termijn van zestig dagen, die ingaat op de dag na de datum van de aangifte. De vergunningverlenende overheid brengt de persoon die de aangifte heeft gedaan, binnen dezelfde termijn daarvan op de hoogte.
Als de vrijstelling wordt verleend, geldt die vanaf de dag na de datum van de kennisgeving, vermeld in het eerste lid. De vrijstelling op grond van paragraaf 1, eerste lid, 3°, kan enkel toegepast worden voor de exploitatie na 31 december 2030 als daarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 36 of waarbij uit de passende beoordeling blijkt dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak als vermeld in artikel 38, vijfde lid, in de SBZ-H in kwestie, niet gehypothekeerd wordt.
Art. 13. De exploitant die voor zijn IIOA beschikt over een vrijstelling als vermeld in artikel 12 past de ammoniakemissiereducerende maatregelen toe die binnen de specifieke bedrijfsrealiteit geïmplementeerd kunnen worden om de relevante PAS-referentie 2030 te behalen. Voor de biologische bedrijven moeten die maatregelen bovendien verenigbaar zijn met het lastenboek bio.
De Vlaamse Regering bepaalt:
1° de nadere regels voor de implementeerbaarheid en de verenigbaarheid van de maatregelen, vermeld in het eerste lid;
2° de termijn waarin de maatregelen, vermeld in het eerste lid, uitgevoerd moeten worden;
3° de voorwaarden waaronder gebruikgemaakt kan worden van flankerend beleid voor de toepassing van de maatregelen, vermeld in het eerste lid.
Afdeling 3. - Bronmaatregelen voor mestverwerkingsinstallaties
Art. 14. Deze afdeling is van toepassing op mestverwerkingsinstallaties.
In deze afdeling wordt onder een mestverwerkingsinstallatie verstaan: een inrichting als vermeld in rubriek 28.3, c), of 28.5 van de indelingslijst die opgenomen is in bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, met een vergunde mestverwerkingscapaciteit van minstens 40.000 ton/jaar, die andere activiteiten op mest uitvoert dan uitsluitend mestscheiding of de biologische behandeling van de dunne fractie.
Art. 15. Iedere exploitant van een mestverwerkingsinstallatie die vergund is voor de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, neemt uiterlijk op 1 januari 2027 minstens één ammoniakemissiereducerende maatregel.
Mestverwerkingsinstallaties waarbij een ingreep als vermeld in het eerste lid al vervat zit in de geldende vergunning, worden geacht te hebben voldaan aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, als die ingreep nog niet in de vergunningstoestand van 1 januari 2015 vervat zat. De ingreep, vermeld in het eerste lid, wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.
In afwijking van artikel 5, 1°, c), en artikel 6 respectievelijk artikel 82/1 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning wordt voor de vergunningsplichtige verandering respectievelijk bijstelling van de milieuvoorwaarden, ter naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit het eerste lid, de meldingsprocedure, vermeld in hoofdstuk 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, op overeenkomstige wijze toegepast.
Art. 16. In 2028 gaat de Vlaamse Regering na of de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 4, gehaald is.
Als blijkt dat de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 4, nog niet gehaald is, neemt de Vlaamse Regering bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregelen ten aanzien van de mestverwerkingsinstallaties. De Vlaamse Regering houdt bij het bepalen van de bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregelen rekening met de inspanningen die een mestverwerkingsinstallatie al op individueel niveau heeft geleverd.
De mestverwerkingsinstallaties die een of meer ammoniakemissiereducerende maatregelen als vermeld in artikel 15 genomen hebben ten belope van minstens 30%, worden vrijgesteld van het nemen van bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregelen als vermeld in het tweede lid, op voorwaarde dat die vrijstellingen de realisatie van de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 4, niet onmogelijk maken.
Afdeling 4. - Piekbelasters
Art. 17. Een piekbelaster is een IIOA waarvan de impactscore hoger is dan of gelijk is aan 50%. Om die impactscore te bepalen, wordt de impactscore voor 2020, 2021 en 2022 berekend. Een IIOA wordt als een piekbelaster beschouwd als minimaal twee van de drie berekende impactscores hoger zijn dan of gelijk zijn aan 50%.
Art. 18. § 1. Voor de identificatie van de piekbelasters berekent de VLM de impactscores.
Voor de berekening van de impactscores hanteert de VLM de volgende parameters:
1° de meest recente biologische waarderingskaart en habitatkaart;
2° het passende beheer van het jaar waarvoor de impactscore wordt berekend;
3° de zoekzones van de zoekzonekaart, vermeld in artikel 36ter, § 1, zesde lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, of van de zoekzonekaart die in voorkomend geval overeenkomstig dat artikel is aangepast;
4° de achtergronddepositie (het Vlaamse Operationeel Prioritaire Stoffenmodel of VLOPS-model) van het jaar waarvoor de impactscore wordt berekend;
5° het model dat de depositie voor de IIOA in kwestie berekent (het Immissie Frequentie Distributie Model of IFDM) en waarin de meteorologische data van het jaar waarvoor de impactscore wordt berekend, opgenomen zijn;
6° de meteorologische data van het jaar waarvoor de impactscore wordt berekend;
7° de ammoniakemissiefactoren die zijn vastgelegd in de recentste versie van de Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, opgesteld ter uitvoering van artikel 4.6.2, § 1 en § 3, van het DABM.
Voor de berekening van de impactscore worden voor elke IIOA in kwestie de volgende gegevens gebruikt:
1° de kenmerken van de emissiepunten van de IIOA;
2° in voorkomend geval de gebruikte ammoniakemissiereducerende maatregelen;
3° de gegevens over andere stikstofemissies op de IIOA dan stikstofemissies ten gevolge van het houden van dieren in stallen, overeenkomstig de gegevens van de vergunning van de IIOA;
4° in voorkomend geval alle andere relevante extra gegevens waarover de overheid beschikt, met inbegrip van eventuele gegevens van een of meer terreinbezoeken.
Alleen ammoniakemissiereducerende maatregelen die voldoen aan al de volgende voorwaarden, worden in rekening gebracht:
1° de maatregel in kwestie is als vergunningsvoorwaarde opgenomen in de vergunning voor de IIOA in kwestie of is voor het kalenderjaar 2022 vermeld in de Mestbankaangifte die betrekking heeft op die IIOA;
2° de maatregel in kwestie is in 2022 op de IIOA in kwestie toegepast.
Als de VLM niet beschikt over een of meer specifieke gegevens die nodig zijn voor de berekening van de impactscore, vermeld in het derde lid, van de IIOA in kwestie, worden daarvoor standaardwaarden gebruikt.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de berekeningen van de impactscores, vermeld in het eerste tot en met het vijfde lid, en voor de standaardwaarden, vermeld in het vijfde lid.
§ 2. Voor een IIOA waarin in 2020, 2021 of 2022 vee werd gehouden, worden drie impactscores berekend. Daarvoor worden de gegevens voor de berekening van de impactscore, vermeld in paragraaf 1, telkens aangevuld met de gemiddelde veebezetting van elk van die drie jaren.
Om de gemiddelde veebezetting van elk van de drie betrokken jaren te bepalen wordt gebruikgemaakt van de gegevens uit de Mestbankaangifte voor het betrokken jaar.
§ 3. De persoonsgegevens die op basis van dit artikel verzameld worden, mogen uitsluitend verwerkt worden om de piekbelasters te identificeren in het kader van de opvolging en de handhaving van de verplichtingen voor piekbelasters en in het kader van het flankerend beleid ter zake van piekbelasters.
Art. 19. § 1. De VLM brengt binnen achttien maanden na de inwerkingtreding van dit decreet de exploitant van de IIOA met een beveiligde zending op de hoogte van het resultaat van de berekende impactscores en de aanduiding als piekbelaster.
Bij die kennisgeving worden de gegevens meegedeeld op grond waarvan de impactscore werd berekend.
§ 2. Als na de verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1, en vóór 31 december 2030, een aanpassing wordt aangebracht aan de databronnen die gebruikt worden voor de in artikel 18, § 1, tweede lid, 1° tot en met 3°, vermelde parameters, zoals onder meer een in artikel 50septies, § 4, tweede lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 voorziene aanpassing van de zoekzonekaart, vermeld in artikel 36ter, § 1, zesde lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 ingevolge de voortgang in de realisatie van de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 5, eerste lid, berekent de VLM de impactscores, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, opnieuw.
Als de opnieuw berekende impactscores verschillen van de impactscores, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, brengt de VLM de exploitant van de IIOA met een beveiligde zending op de hoogte van de opnieuw berekende impactscores en van het effect daarvan op de aanduiding als piekbelaster.
§ 3. Als voor het berekenen van de impactscores, vermeld in artikel 18, § 1, een ammoniakemissiereducerende maatregel in rekening is gebracht die niet als vergunningsvoorwaarde in de vergunning voor de IIOA in kwestie opgenomen is en als voor die IIOA daardoor een impactscore is bekomen die lager is dan 50%, terwijl voor die IIOA een impactscore hoger dan of gelijk aan 50% zou worden bekomen als voor het berekenen van de impactscores, vermeld in artikel 18, § 1, de ammoniakemissiereducerende maatregel niet in rekening zou zijn gebracht, gelden, in afwijking van paragraaf 1, de volgende maatregelen:
1° de VLM brengt binnen achttien maanden na de inwerkingtreding van dit decreet de exploitant van de IIOA met een beveiligde zending op de hoogte van zowel het resultaat van de berekening van de impactscores waarbij de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie in rekening is gebracht, als van de impactscores waarbij de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie niet in rekening is gebracht;
2° de aanduiding van de IIOA in kwestie als piekbelaster wordt opgeschort om de exploitant toe te laten uiterlijk op 30 september 2029 te beschikken over een aangepaste omgevingsvergunning waarin de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie als vergunningsvoorwaarde opgenomen is.
Als de IIOA in kwestie uiterlijk op 30 september 2029 beschikt over een aangepaste omgevingsvergunning waarin de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie als vergunningsvoorwaarde opgenomen is, wordt die IIOA niet als piekbelaster aangeduid.
De opschorting van de aanduiding als piekbelaster, vermeld in het eerste lid, 2°, wordt beëindigd en de IIOA in kwestie wordt alsnog als piekbelaster aangeduid:
1° hetzij als de exploitant aan de VLM meedeelt dat hij de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie niet als vergunningsvoorwaarde zal laten opnemen in de vergunning voor de IIOA in kwestie, tegen 30 september 2029;
2° hetzij als blijkt dat op 1 oktober 2029 de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie niet als vergunningsvoorwaarde opgenomen is in de vergunning voor de IIOA in kwestie.
§ 4. Binnen een termijn van zes maanden vanaf de derde dag na de verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1, 2 of 3, kan de exploitant met een beveiligde zending een administratief beroep daartegen indienen bij de minister.
Als de exploitant geen administratief beroep heeft ingediend conform het eerste lid, is de aanduiding als piekbelaster definitief.
In het beroepschrift, vermeld in het eerste lid, vermeldt de exploitant, de volgende gegevens over de IIOA in kwestie, voor zover die beschikbaar zijn:
1° een plan waarop de aanwezige gebouwen zijn aangeduid, met per gebouw de vermelding van de volgende gegevens:
a) alle aanwezige emissie- of ventilatiepunten;
b) het aantal standplaatsen, gespecificeerd per diercategorie;
c) de aanduiding of een ammoniakemissiereducerende maatregel van toepassing is;
2° per emissie- of ventilatiepunt, vermeld in punt 1°, a), de volgende gegevens:
a) de x-y-coördinaten;
b) de vermelding of de luchtaanvoer naar het emissie- of ventilatiepunt in kwestie op natuurlijke of op mechanische wijze gebeurt, waarbij voor punten waar de luchtaanvoer op mechanische wijze gebeurt, per punt de volgende gegevens vermeld worden:
1) de vermelding of de uitstoot van het punt in kwestie verticaal of horizontaal georiënteerd is;
2) de diameter van het emissie- of ventilatiepunt in kwestie, bij uitstoot;
3) het debiet van het emissie- of ventilatiepunt in kwestie;
c) de hoogte van het emissie- of ventilatiepunt in kwestie, bij uitstoot;
d) de temperatuur van de geëmitteerde lucht, en de minimale en maximale temperatuur van de geëmitteerde lucht als de temperatuur van de geëmitteerde lucht kan variëren;
3° een oplijsting van de vergunde situatie en een kopie van alle verleende vergunningen en meldingen.
De beroepsindiener voegt bij het beroepschrift alle nodige documenten met bewijskracht en een inventaris van de bijgevoegde documenten.
De beroepsindiener kan in zijn beroepschrift ook vragen dat de VLM een bedrijfsbezoek uitvoert.
De Vlaamse Regering kan bepalen welke andere documenten bij het beroepschrift moeten worden gevoegd, en kan nadere regels bepalen voor het beroep en het bedrijfsbezoek.
§ 5. De minister of zijn gemachtigde verifieert de gegevens in het administratieve beroepschrift, analyseert de bijgevoegde stukken en laat een nieuwe berekening van de impactscore uitvoeren, eventueel na een bedrijfsbezoek of nadat bijkomende gegevens zijn opgevraagd.
Als na de verificatie, vermeld in het eerste lid, voor een of meer gegevens die voor de berekening van de impactscores gebruikt worden, geen specifieke gegevens beschikbaar zijn die overeenkomen met de actuele situatie van de IIOA in kwestie, worden daarvoor de standaardwaarden, vermeld in artikel 18, § 1, vijfde lid, gebruikt.
De minister neemt een definitieve beslissing over de aanduiding als piekbelaster binnen een termijn van zes maanden na de ontvangst van het administratieve beroep.
Als er bijkomende stukken worden opgevraagd of als er een bedrijfsbezoek wordt uitgevoerd, start de termijn van zes maanden, in afwijking van het derde lid, pas na de ontvangst van het laatste bijkomende stuk of na de dag waarop het bedrijfsbezoek is uitgevoerd.
§ 6. Als bij de verificatie van de gegevens, vermeld in paragraaf 5, eerste lid, blijkt dat op de IIOA in kwestie een emissiereducerende maatregel wordt toegepast die niet als vergunningsvoorwaarde opgenomen is in de vergunning voor die IIOA en als voor die IIOA daardoor een impactscore lager dan 50% wordt bekomen, beslist de minister om die IIOA niet als piekbelaster aan te duiden, op voorwaarde dat de exploitant uiterlijk op 30 september 2029 beschikt over een aangepaste omgevingsvergunning waarin de emissiereducerende maatregel in kwestie als vergunningsvoorwaarde is opgenomen.
Als de IIOA in kwestie uiterlijk op 30 september 2029 beschikt over een aangepaste omgevingsvergunning waarin de emissiereducerende maatregel in kwestie als vergunningsvoorwaarde opgenomen is, beslist de minister om die IIOA definitief niet als piekbelaster aan te duiden.
De minister beslist de voorwaardelijke aanduiding als niet-piekbelaster, vermeld in het eerste lid, te vervangen door een aanduiding als piekbelaster:
1° hetzij als de exploitant van de IIOA in kwestie aan de minister meedeelt dat hij de emissiereducerende maatregel in kwestie, niet als vergunningsvoorwaarde zal laten opnemen in de vergunning voor de IIOA in kwestie, tegen 30 september 2029;
2° hetzij als blijkt dat op 1 oktober 2029 de emissiereducerende maatregel in kwestie, niet als vergunningsvoorwaarde opgenomen is in de vergunning voor de IIOA in kwestie.
§ 7. De beroepsindiener wordt met een beveiligde zending binnen een termijn van tien dagen na de beslissing op de hoogte gebracht van de beslissing over de aanduiding als piekbelaster, vermeld in paragraaf 5 en 6.
§ 8. De eventuele persoonsgegevens die op basis van dit artikel verzameld worden, mogen uitsluitend verwerkt worden om de piekbelasters te identificeren in het kader van de opvolging en de handhaving van de verplichtingen voor piekbelasters en in het kader van het flankerend beleid ter zake van piekbelasters.
Art. 20. § 1. De exploitant van een piekbelaster realiseert voor de IIOA in kwestie tegen 31 december 2030 de emissiereducties, vermeld in hoofdstuk 2, afdeling 2 of 3, die van toepassing zijn.
Als na de toepassing van de emissiereducties, vermeld in het eerste lid, voor de IIOA in kwestie nog steeds een impactscore van meer dan 50% wordt bekomen, realiseert de exploitant van de piekbelaster een bijkomende emissiereductie, zodat de impactscore van de IIOA verminderd wordt tot onder de 50%.
§ 2. De exploitant van een piekbelaster beschikt voor de IIOA in kwestie uiterlijk op 30 september 2029 over een aangepaste omgevingsvergunning waaruit blijkt dat voldaan is aan de emissiereducties, vermeld in paragraaf 1.
Als de exploitant niet tijdig of onvoldoende uitvoering geeft aan de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1, wordt vanaf 1 oktober 2029 de vergunning ambtshalve aangepast om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, door het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden die daaraan verbonden zijn, te verminderen.
In afwijking van het tweede lid wordt voor piekbelasters die geen veehouderij zijn of waarvoor, na het verminderen van het aantal dierplaatsen, nog steeds geen impactscore onder de 50% bereikt wordt, een ambtshalve aanpassing van de vergunning als vermeld in het tweede lid doorgevoerd, door ook andere aspecten van de vergunning aan te passen dan een vermindering van het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden die daaraan verbonden zijn.
Daarvoor wordt de procedure, vermeld in hoofdstuk 7, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning op overeenkomstige wijze toegepast. De procedure tot ambtshalve aanpassing wordt stopgezet als tijdens die procedure alsnog de vereiste omgevingsvergunning wordt verkregen.
§ 3. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de wijze waarop de ambtshalve aanpassing van de vergunningen, vermeld in paragraaf 2, moet worden toegepast.
HOOFDSTUK 3. - Beoordelingskaders voor de vergunningverlening, wat stikstofdepositie via de lucht betreft
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 21. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op omgevingsvergunningsaanvragen ingediend tot en met 31 december 2030. Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de ontwerpen van projectbesluit die tot en met 31 december 2030 worden vastgesteld en waarvoor het definitief vastgestelde projectbesluit overeenkomstig artikel 39 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten zal gelden als omgevingsvergunning. Daarnaast is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing op andere beslissingen en op de procedures waarmee die beslissingen tot stand komen, als die beslissingen op grond van decretale bepalingen gelden als omgevingsvergunning en als de betreffende procedure uiterlijk op 31 december 2030 werd aangevat.
§ 2. De Vlaamse Regering wordt opgedragen een nieuwe werkbare en wetenschappelijk onderbouwde aanpak na 2030 uit te werken.
Art. 22. Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 2, 3 en 4, is bij een verandering van een IIOA de totale stikstofdepositie, vermeld in artikel 3, § 1, eerste lid, het geheel van de stikstofdepositie van de al vergunde of gemelde IIOA en de stikstofdepositie van de verandering.
Art. 23. § 1. Bij de beoordeling van projecten die onder het toepassingsgebied van afdeling 2 van dit hoofdstuk vallen, wordt de ammoniakemissie die het gevolg is van industriële processen en die niet voortkomt uit de toepassing van deNOx-technieken, gezamenlijk met de NOx-emissie beoordeeld overeenkomstig het beoordelingskader, vermeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk.
§ 2. Voor projecten die onder het toepassingsgebied van afdeling 2 van dit hoofdstuk vallen, is het beoordelingskader, vermeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk, van overeenkomstige toepassing voor de beoordeling van de ammoniakemissie die voortkomt uit de toepassing van deNOx-technieken.
In afwijking van het eerste lid wordt de ammoniakemissie die voortkomt uit de toepassing van deNOx-technieken, gezamenlijk met de NOx-emissie beoordeeld overeenkomstig het beoordelingskader, vermeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de deNOx-installatie zorgt voor een NOx-N-reductie van minstens 50%;
2° de impactscore van de IIOA zonder deNOx-installatie is groter dan of gelijk aan de impactscore van de IIOA met de deNOx-installatie.
In afwijking van het eerste lid kan in overleg met de advies- en vergunningverlenende overheid de ammoniakemissie die voortkomt uit de toepassing van deNOx-technieken, gezamenlijk met de NOx-emissie beoordeeld worden overeenkomstig het beoordelingskader, vermeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de deNOx-techniek zal toegepast worden in combinatie met een of meer in de aanvraag opgenomen en toe te passen NOx-reducerende technieken;
2° de deNOx-installatie en deNOx-reducerende technieken, vermeld in punt 1°, zorgen samen voor een NOx-N-reductie van minstens 50%;
3° de impactscore van de IIOA zonder deNOx-installatie en zonder deNOx-reducerende technieken, vermeld in punt 1°, is groter dan of gelijk aan de impactscore van de IIOA met deNOx-installatie en NOx-reducerende technieken, vermeld in punt 1°, samen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de afwijking, vermeld in het derde lid.
Art. 24. Als een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie onder het toepassingsgebied van afdeling 2 of 3 en ook van afdeling 4 van dit hoofdstuk valt, wordt het beoordelingskader, vermeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk, toegepast voor de totale stikstofdepositie.
Art. 25. Voor de toepassing van afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk omvat de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt door verkeer van een verkeersdragend infrastructuurproject, alleen de stikstofdepositie die het gevolg is van het bijkomende verkeer ten opzichte van de bestaande situatie.
Voor de toepassing van afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk omvat de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt door verkeer voor een verandering aan een verkeersdragend infrastructuurproject dat een capaciteitsverhoging inhoudt, alleen de stikstofdepositie die het gevolg is van het bijkomende verkeer ten gevolge van de verandering.
Voor de toepassing van afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk omvat de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt door verkeer voor een verkeersgenererend project of de verandering ervan, de stikstofdepositie ten gevolge van de vervoersbewegingen die het project veroorzaakt.
Art. 26. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 24 is voor een mobiliteitsgerelateerd project dat ook een exploitatie van een IIOA met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden omvat, het beoordelingskader, vermeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk, van overeenkomstige toepassing voor de beoordeling van de totale stikstofdepositie van dat project in de volgende gevallen:
1° de exploitatie van de IIOA met een of meer stationaire bronnen vindt plaats na de aanlegfase van het mobiliteitsgerelateerd project;
2° de exploitatie van de IIOA met een of meer stationaire bronnen vindt enkel plaats tijdens de aanlegfase van het mobiliteitsgerelateerd project en de aanlegfase in zijn totaliteit, met inbegrip van de exploitatie van deze IIOA, leidt tot een grotere gemiddelde equivalente jaaremissie van NOx dan de gemiddelde jaaremissie van NOx van het mobiliteitsgerelateerd project na de aanlegfase.
Afdeling 2. - Beoordelingskader voor stationaire bronnen van stikstofoxiden
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 27. Deze afdeling is van toepassing op de omgevingsvergunningsprocedure, op de procedure voor het vaststellen van een projectbesluit dat overeenkomstig artikel 39 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten zal gelden als omgevingsvergunning en op elke andere procedure waarmee een beslissing tot stand komt die op grond van decretale bepalingen geldt als omgevingsvergunning, voor de exploitatie van een IIOA met een of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden.
Onderafdeling 2. - Drempelwaarde
Art. 28. Bij een omgevingsvergunningsaanvraag of een ontwerp van projectbesluit voor de exploitatie van een IIOA is de opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H niet vereist als de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan een drempelwaarde van 1%.
Als de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 54 een aangepaste drempelwaarde heeft vastgesteld, geldt, in afwijking van het eerste lid, die aangepaste drempelwaarde in de plaats van de drempelwaarde, vermeld in het eerste lid.
Onderafdeling 3. - Passende beoordeling
Art. 29. De opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H is vereist bij een omgevingsvergunningsaanvraag of een ontwerp van projectbesluit voor de exploitatie van een IIOA die niet voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 28.
Art. 30. Als uit de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 29, hetzij blijkt dat er geen bijkomende stikstofdepositie is ten opzichte van de vergunde situatie, hetzij blijkt dat het project ten opzichte van de vergunde situatie leidt tot een stijging van de stikstofdepositie, is er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in die SBZ-H niet hypothekeert.
Bij de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 29, voor projecten die niet vergund zijn op het ogenblik van de beoordeling, is er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in die SBZ-H niet hypothekeert.
De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt bepaald door de vermindering van de depositie van stikstofoxiden, die beoogd wordt door de realisatie van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, 1°, systematisch in aanmerking te nemen voor een specifieke SBZ-H.
Bij de beoordeling of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt gehypothekeerd, kunnen de volgende emissiereducerende maatregelen in aanmerking genomen worden voor de vermindering van de totale NOx-emissie van de stationaire bron van stikstofoxiden:
1° technisch-economische reductiemaatregelen die streven naar de ondergrens van de met de BBT geassocieerde emissieniveaus bij GPBV-installaties of bij niet-GPBV-installaties die strenger zijn dan wat voorgeschreven is in titel II van het VLAREM. Om de economische haalbaarheid van de maatregelen te bepalen, wordt rekening gehouden met het gangbare afwegingsgebied;
2° maatregelen die verder reduceren, ook al gaan die verder dan het gangbare afwegingsgebied inzake economische haalbaarheid.
De Vlaamse Regering onderzoekt door middel van een planmilieueffectrapportage en passende beoordeling onder welke voorwaarden extern salderen, zonder de emissiereductiedoelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, § 3 en § 4, in het gedrang te brengen, gunstig passend beoordeeld kan worden. Vervolgens stelt de Vlaamse Regering, rekening houdend met het resultaat van deze planmilieueffectrapportage en passende beoordeling, de voorwaarden vast waaronder extern salderen met NOx-emissies vanaf 1 januari 2025 in aanmerking genomen kan worden.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de beoordeling van de stijging van stikstofdepositie en voor de beoordeling of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend wordt gehypothekeerd.
Afdeling 3. - Beoordelingskader voor stikstofoxiden veroorzaakt door mobiliteitsgerelateerde projecten
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 31. Deze afdeling is van toepassing op de omgevingsvergunningsprocedure, op de procedure voor het vaststellen van een projectbesluit dat overeenkomstig artikel 39 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten zal gelden als omgevingsvergunning en op elke andere procedure waarmee een beslissing tot stand komt die op grond van decretale bepalingen geldt als omgevingsvergunning, voor mobiliteitsgerelateerde projecten waarvoor artikel 26 niet van toepassing is.
De Vlaamse Regering kan een lijst vaststellen van mobiliteitsgerelateerde projecten die geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een SBZ-H kunnen veroorzaken vanwege de zeer beperkte omvang van stikstofemissies die veroorzaakt worden. De projecten op die lijst vallen niet onder het toepassingsgebied van deze afdeling.
Onderafdeling 2. - Drempelwaarde
Art. 32. Bij een omgevingsvergunningsaanvraag of een ontwerp van projectbesluit voor een mobiliteitsgerelateerd project is de opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht, ten aanzien van SBZ-H, niet vereist als de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan een drempelwaarde van 1%.
Als de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 54 een aangepaste drempelwaarde heeft vastgesteld, geldt, in afwijking van het eerste lid, die aangepaste drempelwaarde in plaats van de drempelwaarde, vermeld in het eerste lid.
Onderafdeling 3. - Passende beoordeling
Art. 33. De opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht, ten aanzien van SBZ-H, is vereist bij een omgevingsvergunningsaanvraag of een ontwerp van projectbesluit voor een mobiliteitsgerelateerd project dat niet voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 32.
Art. 34. Als uit de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 33, hetzij blijkt dat het project geen bijkomende stikstofdepositie veroorzaakt ten opzichte van de bestaande situatie, hetzij blijkt dat het project ten opzichte van de bestaande situatie leidt tot een stijging van de stikstofdepositie, is er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in die SBZ-H niet hypothekeert.
De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald door de vermindering van de depositie van stikstofoxiden, die beoogd wordt door de realisatie van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, 1°, systematisch in aanmerking te nemen voor een specifieke SBZ-H.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de beoordeling van de stijging van stikstofdepositie en voor de beoordeling of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend wordt gehypothekeerd.
Afdeling 4. - Beoordelingskader voor ammoniak van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties
Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 35. Deze afdeling is van toepassing op de omgevingsvergunningsprocedure voor de exploitatie van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties.
Onderafdeling 2. - Drempelwaarde
Art. 36. Voor een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie is de opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H niet vereist als de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan een drempelwaarde van 0,025%.
Als de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 54 een aangepaste drempelwaarde heeft vastgesteld, geldt, in afwijking van het eerste lid, die aangepaste drempelwaarde in plaats van de drempelwaarde, vermeld in het eerste lid.
Onderafdeling 3. - Passende beoordeling
Art. 37. De opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H is vereist bij een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie die niet voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 36.
Art. 38. Bij de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 37, is er voor de exploitatie van een veehouderij waarvoor een PAS-referentie 2030 van toepassing is, geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als een omgevingsvergunning wordt verleend overeenkomstig artikel 7, 10 of 11, of als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
1° er is voldaan aan de PAS-referentie 2030;
2° er is geen stijging van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige vergunde situatie;
3° de impactscore is lager dan 50%.
Bij de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 37, is er voor de exploitatie van een mestverwerkingsinstallatie of voor de exploitatie van een veehouderij waarvoor geen PAS-referentie 2030 van toepassing is, geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als de impactscore lager is dan 50% en er geen stijging is van de depositie ten opzichte van de huidige vergunde situatie.
Als niet voldaan is aan een van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, of als niet voldaan is aan een van de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, is er bij de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 37, geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak in die SBZ-H niet hypothekeert.
De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend, vermeld in het derde lid, wordt bepaald door de vermindering van de depositie van ammoniak, die beoogd wordt door de realisatie van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, 2°, systematisch in aanmerking te nemen voor een specifieke SBZ-H.
De Vlaamse Regering onderzoekt door middel van een planmilieueffectrapportage en passende beoordeling onder welke voorwaarden extern salderen, zonder de emissiereductiedoelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, § 3 en § 4, in het gedrang te brengen, gunstig passend beoordeeld kan worden. Vervolgens stelt de Vlaamse Regering, rekening houdend met het resultaat van deze planmilieueffectrapportage en passende beoordeling, de voorwaarden vast waaronder extern salderen met ammoniakemissies van een andere veehouderij of mestverwerkingsinstallatie vanaf 1 januari 2025 in aanmerking genomen kan worden.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de beoordeling van de stijging van stikstofdepositie en voor de beoordeling of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend wordt gehypothekeerd.
HOOFDSTUK 4. - Flankerend beleid met inbegrip van woonrecht
Art. 39. Overeenkomstig de Europese regels voor staatssteun werkt de Vlaamse Regering een flankerend beleid uit dat bestaat uit een pakket van stimulerende en compenserende maatregelen, dat in hoofdzaak gericht is op landbouwers die, voor het bereiken van de doelstellingen, opgenomen in dit decreet, emissiereducerende maatregelen of bronmaatregelen toepassen, of hun landbouwactiviteiten omvormen met het oog op het verminderen van de stikstofimpact. De Vlaamse Regering kan daarbij de instrumenten, vermeld in deel 2 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, inzetten.
De maatregelen, vermeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op:
1° steun met betrekking tot emissiereducerende maatregelen;
2° steun voor de volledige of gedeeltelijke stopzetting van de landbouwactiviteiten;
3° steun voor de volledige of gedeeltelijke omvorming van landbouwactiviteiten met het oog op het verminderen van de stikstofimpact;
4° steun voor onderzoek en begeleiding, onder meer in het kader van de ontwikkeling van emissiereducerende maatregelen.
Op de locatie waar voor de stopzetting van een veehouderij een vergoeding werd verleend in het kader van het flankerend beleid, vermeld in dit artikel, kan na de stopzetting geen nieuwe veehouderij meer worden vergund.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel en bepaalt voor het flankerende beleid, vermeld in dit artikel:
1° de nadere voorwaarden, gespecificeerd per maatregel van het flankerend beleid, waaraan voldaan moet zijn om toegang te hebben tot het flankerende beleid;
2° per maatregel welke aspecten voor steun in aanmerking komen en op welke wijze de steun berekend wordt;
3° de nadere regels voor het aanvragen, opvolgen en toekennen van het flankerend beleid.
Art. 40. § 1. Voor de landbouwer, zijn afstammelingen, de langstlevende echtgenoot, echtgenote of wettelijk samenwonende partner van de landbouwer of van zijn afstammelingen, en hun respectieve gezinsleden geldt, op persoonlijke titel, een tijdelijk woonrecht vanaf de dag van de volledige stopzetting van hetzij de landbouwactiviteiten van een piekbelaster, hetzij de landbouwactiviteiten op een locatie waarvoor overeenkomstig artikel 39 steun voor de stopzetting van de landbouwactiviteiten verleend werd. Het uitoefenen van dat woonrecht is vrijgesteld van een eventuele vergunningsplicht als vermeld in artikel 4.2.1, 6°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
Het woonrecht houdt voor de landbouwer, de langstlevende echtgenoot, echtgenote of wettelijk samenwonende partner van de landbouwer of van zijn afstammelingen, en hun respectieve gezinsleden het recht in om de woning residentieel te bewonen.
In geval van overdracht van de bedrijfswoning of het landbouwbedrijf is een voorafgaande omgevingsvergunning vereist voor de wijziging van de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed als de woning of de voormalige bedrijfsgebouwen niet opnieuw ten dienste staan van landbouwactiviteiten.
§ 2. Het woonrecht, vermeld in paragraaf 1, vervalt als en zodra:
1° de woning niet langer betrokken wordt als hoofdverblijfplaats door de landbouwer, zijn afstammelingen of hun respectieve gezinsleden, wat blijkt uit het bevolkingsregister van de gemeente in kwestie;
2° een overdracht van de bedrijfswoning aan anderen dan aan de personen, vermeld in paragraaf 1, plaatsvindt.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° de afstammelingen: de afstammelingen, met inbegrip van geadopteerde of erkende kinderen, van de landbouwer, van de echtgenoot of echtgenote van de landbouwer, of van de wettelijk samenwonende partner van de landbouwer;
2° overdracht: de overdracht van het eigendomsrecht, de overdracht van een ander zakelijk recht, de overdracht van het gebruiksrecht of de verhuur aan derden, als dat niet de afstammelingen zijn;
3° de landbouwer: de natuurlijke persoon die, overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte, op de dag voor de volledige stopzetting van de landbouwactiviteiten, de exploitant was van de exploitatie in kwestie.
HOOFDSTUK 5. - Maatwerkgebieden
Afdeling 1. - Turnhouts Vennengebied
Art. 41. Het werkingsgebied Turnhouts Vennengebied bestaat uit veertien deelgebieden van de SBZ-H BE2100024 `Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout' en een zone van twee kilometer rond de drie deelgebieden BE2100024-3, BE2100024-5 en BE2100024-7 van die SBZ-H waar habitattype 3110 tot doel is gesteld. Dat werkingsgebied is als maatwerkgebied aangeduid op de kaart die is opgenomen in bijlage 3, die bij dit decreet is gevoegd.
Art. 42. § 1. Een intendant die door de Vlaamse Regering aangewezen is, maakt voor 10 maart 2025 een ontwerp van ontwikkelingsplan op om de doelstelling vastgesteld in de op 10 maart 2023 door de Vlaamse Regering vastgestelde programmatische aanpak stikstof te realiseren. Het ontwikkelingsplan kan zich beperken tot deelzones of tot een kleinere perimeter binnen het werkingsgebied, vermeld in artikel 41. Het ontwikkelingsplan bevat onder meer de volgende maatregelen:
1° de ruimtelijke allocatie in de betrokken deelgebieden van de in artikel 41 vermelde SBZ-H van alle instandhoudingsdoelstellingen, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2014 tot aanwijzing met toepassing van de Habitatrichtlijn van de speciale beschermingszone BE2100024 `Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout' en tot definitieve vaststelling voor die zone en voor de met toepassing van de Vogelrichtlijn aangewezen speciale beschermingszone BE2101538 `Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout, Ravels en Turnhout' van de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten;
2° bemestingsnormen buiten de speciale beschermingszones in de gebieden die hydrologisch in contact staan met de habitattypes 3110 en 3130 in de betrokken deelgebieden van de in artikel 41 vermelde SBZ-H;
3° bemestingsnormen binnen de speciale beschermingszones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen in kwestie;
4° alle herstel- en inrichtingsmaatregelen in functie van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen in kwestie;
5° een onderzoek naar ontwikkelingsmogelijkheden voor de lokale landbouw;
6° een doorkijk naar 2045;
7° de sociale en bedrijfseconomische begeleiding van de betrokken landbouwers.
De intendant, vermeld in het eerste lid, maakt het ontwerp van ontwikkelingsplan op in samenspraak met de VLM, het ANB, het Departement Omgeving en het Departement Landbouw en Visserij en met alle lokale actoren en rapporteert driemaandelijks over de voortgang van de opmaak aan de Vlaamse Regering.
§ 2. De Vlaamse Regering stelt het ontwikkelingsplan, zoals opgemaakt overeenkomstig paragraaf 1, vast als inrichtingsnota volgens de procedure voorzien in uitvoering van titel 2 van deel 4 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting.
Als op 10 maart 2025 geen ontwikkelingsplan overeenkomstig paragraaf 1 is opgemaakt, neemt de Vlaamse Regering de nodige maatregelen om de doelstelling, vermeld in de op 10 maart 2023 door de Vlaamse Regering vastgestelde programmatische aanpak stikstof te realiseren.
Art. 43. Tot twee jaar na de vaststelling van de inrichtingsnota, vermeld in artikel 42, § 2, eerste lid, of tot twee jaar na het nemen van de nodige maatregelen, vermeld in artikel 42, § 2, tweede lid, wordt in het werkingsgebied, vermeld in artikel 41, geen vergunning verleend die:
1° een verandering inhoudt van een IIOA die gepaard gaat met een stijging van stikstofemissies of een stijging van stikstofdeposities in de SBZ-H in kwestie;
2° een omzetting inhoudt van een vergunning voor de exploitatie van een IIOA die gepaard gaat met stikstofemissies, naar een vergunning van onbepaalde duur.
In het werkingsgebied, vermeld in artikel 41, kan de vergunningstermijn van een milieuvergunning of een omgevingsvergunning die werd verleend voor een IIOA waarvan de exploitatie gepaard gaat met stikstofemissies, worden verlengd als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
1° de vergunningstermijn verstrijkt binnen een termijn van twee jaar na de vaststelling van de inrichtingsnota, vermeld in artikel 42, § 1, eerste lid, of binnen een termijn van twee jaar na het nemen van de nodige maatregelen, vermeld in artikel 42, § 2, tweede lid;
2° het verzoek tot verlenging van de vergunningstermijn wordt ingediend uiterlijk op de dag voor de lopende vergunningstermijn is verstreken;
3° de vergunningstermijn wordt verlengd tot uiterlijk twee jaar na de vaststelling van de inrichtingsnota, vermeld in artikel 42, § 1, eerste lid, of tot uiterlijk twee jaar na het nemen van de bijkomende maatregelen, vermeld in artikel 42, § 2, tweede lid.
In afwijking van het eerste lid, 2°, en het tweede lid kan een vergunning worden verleend die een omzetting inhoudt naar een vergunning van onbepaalde duur van een vergunning voor de exploitatie van een IIOA die gepaard gaat met stikstofemissies als de IIOA geen piekbelaster is, voldoet aan de PAS-referentie 2030, vermeld in artikel 5, eerste lid, en er geen stijging is van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige vergunde situatie.
Afdeling 2. - Andere maatwerkgebieden
Art. 44. Voor de maatwerkgebieden Kalmthoutse Heide, Mechelse Heide, De Maten en Voerstreek, die respectievelijk bestaan uit de SBZ-H BE2100015 `Kalmthoutse Heide', de SBZ-H BE2200028 `De Maten', de SBZ-H BE220035 `Mechelse Heide en de vallei van de Ziepbeek' en vijf deelgebieden van de SBZ-H BE2200039 `Voerstreek' en voor telkens een zone van twee kilometer rond die gebieden, stelt de Vlaamse Regering een of meer inrichtingsnota's vast conform artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting. Die inrichtingsnota's realiseren mee de doelstellingen, vermeld in de PAS, hoofdstuk 3, Emissiereductie en bronmaatregelen, respectievelijk rubriek 1.3.1 SBZ-H BE2100015 - Kalmthoutse Heide, 1.3.2 SBZ-H BE2200028 - De Maten, 1.3.3 SBZ-H BE2200035 - Mechelse Heide en vallei van de Ziepbeek en 1.3.4 SBZ-H BE2200039 - Voerstreek.
Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit decreet worden de ontwerpen van inrichtingsnota bezorgd aan de gemeente en de provincie conform artikel 4.2.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014 betreffende de landinrichting. Die termijn is een termijn van orde. De maatwerkgebieden en de zones van twee kilometer rond die gebieden zijn aangeduid op de kaarten die zijn opgenomen in bijlage 4 tot en met 7, die bij dit decreet zijn gevoegd.
HOOFDSTUK 6. - Monitoring en borging
Afdeling 1. - Monitoring
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 45. De uitvoering van dit decreet wordt gemonitord, in het bijzonder op de punten, vermeld in artikel 48 tot en met 51.
Art. 46. Bij de monitoring, vermeld in artikel 45, wordt maximaal gebruikgemaakt van bestaande monitorings- of rapporteringsregelingen en wordt daarmee afgestemd om overlapping van monitoring en rapportering te vermijden.
Onderafdeling 2. - Voortgangsrapport
Art. 47. De Vlaamse Regering draagt het Departement Omgeving op om vanaf 2025 jaarlijks een voortgangsrapport op te stellen dat op basis van de gegevens die op dat moment beschikbaar zijn, minstens de volgende punten bevat:
1° de stikstoftoestand: de uitstoot en concentratie van stikstofoxiden en ammoniak in de omgevingslucht, en de depositie van stikstofoxiden en ammoniak;
2° de resultaten van de monitoring, vermeld in artikel 48 tot en met 51;
3° de voortgang van de uitvoering van de bronmaatregelen, vermeld in hoofdstuk 2;
4° de voortgang van de realisering van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, op het niveau van SBZ-H en de habitattypes.
De Vlaamse Regering draagt de relevante entiteiten van de Vlaamse administratie op om de nodige gegevens ter beschikking te stellen van het Departement Omgeving om het voortgangsrapport op te maken.
Het voortgangsrapport wordt meegedeeld aan de Vlaamse Regering.
Onderafdeling 3. - Monitoring van de voortgang van de stikstofsanering en van de evolutie van de kwaliteit van de natuur en van het natuurlijk milieu
Art. 48. De Vlaamse Regering draagt het INBO op om een meetnet te realiseren om de kwaliteit van de natuur en van het natuurlijk milieu te monitoren op het niveau van de SBZ-H en, waar nodig, voor een selectie van kritische locaties binnen de SBZ-H met het oog op de evaluatie van de resultaten, de effectiviteit en de efficiëntie van de stikstofsanering.
De monitoring wordt per combinatie van habitatgroep en maatregel uitgevoerd.
Art. 49. De Vlaamse Regering draagt het ANB op om te voorzien in een systeem van monitoring van de voortgang van de stikstofsanering om de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 5, te realiseren.
Die monitoring omvat de opvolging van de oppervlakte onder passend beheer met de stikstofsanering die daaraan gekoppeld is, en van de start en stand van uitvoering van de stikstofsaneringsprojecten voor stikstofsanering op landschapsschaal.
De Vlaamse Regering draagt het ANB op om in 2025 te voorzien in een evaluatie van de gerealiseerde oppervlakte onder passend beheer met de stikstofsanering die daaraan gekoppeld is, mede in functie van de in artikel 50septies, § 4, tweede lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 voorziene aanpassing van de in artikel 36ter, § 1, zesde lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 vermelde zoekzonekaart. Als dat nodig is voor de tijdige uitvoering van de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 5, kan de Vlaamse Regering bijkomende maatregelen nemen op basis van de resultaten van die evaluatie.
Onderafdeling 4. - Monitoring van de uitstoot, concentratie en depositie van stikstof
Art. 50. De Vlaamse Regering draagt de VMM op om te voorzien in een systeem van monitoring van de uitstoot en concentratie van stikstofoxiden en ammoniak in de omgevingslucht, en de depositie van stikstofoxiden en ammoniak.
Onderafdeling 5. - Monitoring van de voortgang en effectiviteit van de emissiebeperkende maatregelen
Art. 51. De Vlaamse Regering draagt het Departement Omgeving op om de monitoring van de voortgang van de implementatie van de emissiebeperkende maatregelen of maatregelpakketten, vermeld in hoofdstuk 2, en van de gerealiseerde reducties in emissie en depositie van stikstof die eraan gekoppeld zijn, te coördineren met het oog op de voortgangsrapportage, vermeld in artikel 47.
De Vlaamse Regering draagt het Departement Omgeving op om voor de monitoring, vermeld in het eerste lid, onder meer samen te werken met andere entiteiten van het beleidsdomein Omgeving en het beleidsdomein Landbouw en Visserij.
Afdeling 2. - Evaluatie en bijsturing
Onderafdeling 1. - Periodieke evaluatie en tussentijdse bijsturing
Art. 52. De Vlaamse Regering evalueert tweejaarlijks de voortgang, de effectiviteit van de maatregelen, vermeld in hoofdstuk 2, en het globale doelbereik. Ze geeft aan waar bijsturing nodig is. Bijsturing is nodig als de geplande maatregelen onvoldoende blijken om de vooropgestelde reductie van de emissie of depositie te realiseren.
De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om de bijsturing, vermeld in het eerste lid, te realiseren. De bijsturing kan bestaan in de aanvulling van de maatregelen, vermeld in hoofdstuk 2, voor de betreffende sector of deelsector als de geplande maatregelen onvoldoende blijken om de reductie te realiseren die voor die sector of deelsector vooropgesteld is. De bijsturing kan er ook in bestaan dat de maatregelen van het Vlaams Luchtbeleidsplan 2030 worden aangevuld of aangescherpt als die onvoldoende zouden blijken om de emissiereductiedoelstelling voor NOx, vermeld in artikel 4, § 2, te realiseren.
De Vlaamse Regering evalueert jaarlijks de voortgang van de realisatie van de doelstelling, vermeld in artikel 42, § 1, eerste lid, waarbij ze de resterende opgave verkleint in de mate dat buitenlandse ammoniakemissiereducties leiden tot een bijkomende daling van de stikstofdepositie in de SBZ-H, vermeld in artikel 41.
Art. 53. De Vlaamse Regering evalueert de programmatische aanpak stikstof zesjaarlijks.
Onderafdeling 2. - Evaluatie van de beoordelingskaders
Art. 54. De gecumuleerde effecten van vergunningen die verleend zijn met toepassing van de drempelwaarden, vermeld in artikel 28, 32 en 36, worden in 2024 en vervolgens jaarlijks begroot. De toepassing van die drempelwaarden mag de daling van de emissie door de emissiereducerende maatregelen, vermeld in hoofdstuk 2, niet hypothekeren.
In 2024 en vervolgens jaarlijks past de Vlaamse Regering de drempelwaarden, vermeld in het eerste lid, aan als aan de hand van de begroting, vermeld in het eerste lid, blijkt dat de toepassing van die drempelwaarden de daling van de emissie door de emissiereducerende maatregelen, vermeld in hoofdstuk 2, hypothekeert.
Onderafdeling 3. - Tussentijdse evaluatie in de sector rundveehouderijen
Art. 55. In 2026 evalueert de Vlaamse Regering of de volgende doelstellingen gehaald zijn:
1° voor melkvee is de ammoniakemissie met minimaal 12,5% gedaald ten opzichte van de referentiesituatie 2021;
2° voor mestkalveren is de ammoniakemissie met minimaal 14% gedaald ten opzichte van de referentiesituatie 2021;
3° voor vleesvee is de ammoniakemissie niet gestegen ten opzichte van de referentiesituatie 2021.
Bij het onderzoek, vermeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met:
1° het aantal runderen dat op 1 januari 2026 gehouden wordt;
2° de ammoniakemissiereducerende maatregelen die toegepast werden overeenkomstig de Mestbankaangifte van de landbouwers die in 2025 runderen hebben gehouden.
Als blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in het eerste lid, niet gehaald zijn, actualiseert de Vlaamse Regering de reductiepercentages, vermeld in artikel 9, § 1, tweede lid, om de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 3, te behalen, en zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen overeenkomstig de regeling, vermeld in artikel 40, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
Als de ammoniakemissie van een in het eerste lid vermelde subsector ten opzichte van de referentiesituatie 2021 verder is gedaald dan de minimale doelstelling, vermeld in het eerste lid voor die subsector, zal de Vlaamse Regering, desgevallend in afwijking van het derde lid, de reductiepercentages, vermeld in artikel 4, § 3, 2° en in artikel 9, § 1, tweede lid, actualiseren, door het reductiepercentage voor een andere in het eerste lid vermelde subsector te verminderen, op voorwaarde dat dit geen afbreuk doet aan het totale volume aan emissiereductie beoogd door het geheel van de in het eerste lid en in artikel 4, § 3, vermelde doelstellingen, en onder de verdere voorwaarden te bepalen door de Vlaamse Regering.
Afdeling 3. - Vlaams vergunningenregister en informatieplicht
Art. 56. Om de geldende vergunningstoestand te kunnen raadplegen met het oog op het realiseren van de doelstellingen, vermeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, houdt de Vlaamse administratie de gegevens, vermeld in het tweede lid, op een digitaal raadpleegbare wijze bij van de vergunningen en meldingen, vermeld in artikel 5 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, die betrekking hebben op een IIOA en die stikstofemissies kunnen veroorzaken.
Daarbij worden per IIOA minstens de volgende gegevens bijgehouden:
1° de naam van de exploitant;
2° de locatie van elke IIOA die in de aanvraag van een omgevingsvergunning of melding opgenomen is;
3° elke administratieve beslissing die in eerste of laatste aanleg genomen is, of elke beslissing van de Raad voor Vergunningsbetwistingen of Raad van State over de vergunningen en meldingen, vermeld in het eerste lid;
4° elke melding van overdracht van een IIOA;
5° elke melding van het verval van de vergunningen, vermeld in het eerste lid;
6° elke melding van vrijwillige gedeeltelijke of volledige stopzetting van een IIOA;
7° elke definitieve beslissing over de stopzetting, vermeld in dit decreet, van een IIOA.
De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de bovenstaande gegevens aan de Vlaamse administratie worden meegedeeld en de wijze waarop de vergunningverlenende overheid, de adviesinstanties in het kader van vergunningverlening en de instrumenterende ambtenaar die gegevens kunnen raadplegen. De Vlaamse Regering kan bijkomende gegevens bepalen die op dezelfde wijze bijgehouden moeten worden om de doelstellingen, vermeld in het eerste lid, te behalen.
Art. 57. In voorkomend geval vermeldt iedereen die een onroerend goed waarop of waarin een veehouderij of een mestverwerkingsinstallatie wordt of werd geëxploiteerd, voor eigen rekening of als tussenpersoon verkoopt, verhuurt voor meer dan negen jaar, inbrengt in een vennootschap, een vruchtgebruik, erfpacht of een opstalrecht overdraagt, of op andere wijze een eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt, in de publiciteit die daaraan verbonden is, of het onroerend goed, dan wel de percelen in kwestie al dan niet volledig of gedeeltelijk vallen onder de regeling, vermeld in hoofdstuk 2, 4 of 5.
De Vlaamse Regering kan nader bepalen wat onder de publiciteit, vermeld in het eerste lid, begrepen wordt. De Vlaamse Regering kan bepaalde vormen van publiciteit om praktische redenen van de verplichting, vermeld in het eerste lid, vrijstellen en kan nadere regels bepalen om de informatieplicht na te komen.
In voorkomend geval vermeldt iedereen die een onderhandse akte van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed waarop of waarin een veehouderij of een mestverwerkingsinstallatie wordt of werd geëxploiteerd, van inbreng van het onroerend goed in een vennootschap, en ook van vestiging of overdracht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal opmaakt, of het onroerend goed, dan wel de percelen in kwestie al dan niet volledig of gedeeltelijk vallen onder de regeling, vermeld in hoofdstuk 2, 4 of 5.
In voorkomend geval vermeldt de instrumenterende ambtenaar in alle onderhandse en authentieke akten van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed waarop of waarin een veehouderij of een mestverwerkingsinstallatie wordt of werd geëxploiteerd, van een inbreng van het onroerend goed in een vennootschap, en ook in alle akten van vestiging of overdracht van vruchtgebruik, erfpacht of opstal, en in elke andere akte van een eigendomsoverdracht onder bezwarende titel, met uitzondering van huwelijkscontracten en de wijzigingen ervan, en met uitzondering van contracten over de mandeligheid, of het onroerend goed dan wel de percelen in kwestie al dan niet volledig of gedeeltelijk onder de regeling, vermeld in hoofdstuk 2, 4 of 5, vallen.
De instrumenterende ambtenaar neemt in de akte een verwijzing op naar de afdeling van dit decreet die van toepassing is.
De informatieverplichtingen, vermeld in dit artikel, vervallen als de regeling, vermeld in hoofdstuk 2, 4 of 5, ophoudt uitwerking te hebben.
HOOFDSTUK 7. - Verwerking van persoonsgegevens
Art. 58. § 1. Voor de uitvoering van de taken van algemeen belang die dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan aan de VLM opdragen met betrekking tot het dossierbeheer in het kader van de vaststelling van de PAS-referentie 2030, vermeld in artikel 5, de berekening van de impactscores van de piekbelasters, de aanduiding van de piekbelasters en het uitvoeren van bedrijfsbezoeken, vermeld in artikel 18 en 19 van dit decreet, verwerkt de VLM de informatie, met inbegrip van de persoonsgegevens, die daartoe noodzakelijk is. De VLM doet dat als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
Voor de verwerkingen, vermeld in artikel 12, 40, 47, 51, 54 en 56 van dit decreet, kan de Vlaamse Regering de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming, bepalen.
§ 2. De verwerkingsverantwoordelijken, vermeld in paragraaf 1, verwerken de persoonsgegevens onder de volgende voorwaarden:
1° de persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene rechtmatig, behoorlijk en transparant is;
2° de persoonsgegevens worden verzameld voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden als vermeld in artikel 58 en 60 en worden vervolgens niet verder op een wijze verwerkt die met die doeleinden onverenigbaar is;
3° de persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die toereikend is, ter zake dient en beperkt is tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
4° de persoonsgegevens zijn juist en worden zo nodig geactualiseerd;
5° alle redelijke maatregelen worden genomen om persoonsgegevens die onjuist zijn, gelet op de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt, onmiddellijk te wissen of te verbeteren;
6° de persoonsgegevens worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt;
7° de persoonsgegevens worden, door passende technische of organisatorische maatregelen te nemen, op een dusdanige manier verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, zodat ze onder meer beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging.
De verwerkingsverantwoordelijken, vermeld in paragraaf 1, zijn verantwoordelijk voor de naleving van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, en kunnen dat aantonen. De verwerkingsverantwoordelijken, vermeld in paragraaf 1, nemen overeenkomstig artikel 12 van de algemene verordening gegevensbescherming passende maatregelen om de betrokkenen te informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens conform artikel 13 en 14 van de voormelde verordening, en informeren de betrokkenen over de rechten, vermeld in artikel 15 tot en met 22 en artikel 34 van de voormelde verordening.
§ 3. Als bij de berekening van de impactscore via de onlinerekentool, vermeld in artikel 3, § 2, van dit decreet, het besluit uitsluitend gebaseerd is op een geautomatiseerde verwerking in de zin van artikel 22 van de algemene verordening gegevensbescherming, treffen de verwerkingsverantwoordelijken, vermeld in paragraaf 1, de passende maatregelen voor het beschermen van de rechten, vermeld in artikel 22 van de voormelde verordening.
Art. 59. Voor de uitoefening van de taken, vermeld in artikel 5, 18 en 19 van dit decreet, is artikel 4, § 4 en § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006 van overeenkomstige toepassing.
Art. 60. De landcommissies kunnen voor de uitoefening van hun taken van algemeen belang die ze voor het flankerend beleid in het kader van de programmatische aanpak stikstof hebben, zoals in het kader van het bepalen van de vergoedingen en van de aankoopprijs van de onroerende goederen, voor zover dat noodzakelijk is, informatie, waaronder persoonsgegevens, opvragen bij andere overheden of instanties die daarover beschikken en kunnen die informatie verwerken, op voorwaarde dat ze de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens naleven. De persoonsgegevens die kunnen worden opgevraagd, alsook de instanties of overheden die de persoonsgegevens verstrekken, worden nader bepaald door de Vlaamse Regering, na advies van de bevoegde toezichthoudende autoriteit voor de verwerking van persoonsgegevens.
De landcommissies kunnen met toepassing van het eerste lid de Notariële Aktebank, vermeld in artikel 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, raadplegen op voorwaarde dat ze de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens naleven die van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens.
De verwerking van de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, omvat met name de verwerking van identificatiegegevens van de betrokkenen waaronder het rijksregisternummer van de betrokkenen en, in voorkomend geval, het BIS-nummer. Voor de toepassing daarvan wordt verstaan onder betrokkenen: de persoon of personen die een aanvraag indienen voor flankerend beleid in het kader van de programmatische aanpak stikstof en, in voorkomend geval, alle andere personen die bij de aanvraag betrokken zijn, waaronder de betrokken exploitant, de eigenaar van de onroerende goederen waarop de aanvraag betrekking heeft, de houder van de milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning, en de persoon of personen aan wie de nutriëntenemissierechten van de exploitatie in kwestie toegewezen zijn.
De bepalingen in dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing op de Vlaamse Grondenbank voor de uitvoering van de taken van algemeen belang die de Vlaamse Grondenbank heeft voor het flankerend beleid in het kader van de programmatische aanpak stikstof.
Art. 61. De persoonsgegevens die verwerkt worden conform artikel 5, 12, 18, 19, 20, § 2, 40, 47, 51, 54, 56 en 60 van dit decreet, worden door de verwerkingsverantwoordelijke bewaard gedurende de termijnen die noodzakelijk zijn om de taken in kwestie te vervullen overeenkomstig de regels voor het beheren, bewaren en vernietigen van bestuursdocumenten die zijn opgenomen in titel 3, hoofdstuk 3, afdeling 5, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.
Art. 62. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de categorieën van de te verwerken persoonsgegevens, de aard van de gegevens die uitgewisseld of opgevraagd kunnen worden, de vorm waarin en de wijze waarop die gegevens worden verwerkt en uitgewisseld, de categorieën van de personen die toegang hebben tot de verwerkte gegevens, de beveiliging van die gegevens en de passende waarborgen voor de rechten van de betrokkenen.
HOOFDSTUK 8. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijziging van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij
Art. 63. Aan artikel 6bis van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 2 april 2021, wordt een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 9. Het agentschap wordt belast met de taken die overeenkomstig het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof aan de VLM zijn opgedragen.".
Afdeling 2. - Wijziging van het DABM van 5 april 1995
Art. 64. Aan artikel 16.1.1, eerste lid, van het DABM, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 26 april 2019, wordt een punt 24° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"24° het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof.".
Afdeling 3. - Wijzigingen van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997
Art. 65. In artikel 2 van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan punt 70° wordt de volgende zin toegevoegd:
"Dat openstaand saldo is het verschil tussen de oppervlakte aan Europees te beschermen habitat of leefgebied van Europees te beschermen soorten, bepaald in de instandhoudingsdoelstellingen voor een speciale beschermingszone, en de oppervlakte waarvoor het passende beheer is vastgesteld in goedgekeurde natuurbeheerplannen als vermeld in artikel 16octies van dit decreet of daarmee vergelijkbare plannen of vergelijkbare overeenkomsten waarin een passend beheer is vastgesteld;";
2° er worden een punt 74° en een punt 75° toegevoegd, die luiden als volgt:
"74° stikstofdepositie: de aanvoer van stikstof uit de atmosfeer naar oppervlakken zoals bodem, water en vegetaties. Dat gebeurt rechtstreeks vanuit de lucht (droge depositie) en via regen, sneeuw en hagel (natte depositie);
75° stikstofgevoelige habitats: habitattypes waarvan de kwaliteit wordt aangetast door de effecten van stikstofdepositie.".
Art. 66. Aan artikel 36ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2002 en gewijzigd bij de decreten van 19 mei 2006 en 9 mei 2014, worden een derde tot en met achtste lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"Als een zoekzone wordt afgebakend met het oog op het optimaal plaatsen van de instandhoudingsdoelstellingen die conform het eerste lid zijn vastgesteld, gebeurt dat op basis van actuele en potentiële natuurwaarden die relevant zijn voor de realisatie van het openstaande saldo van de taakstelling, vermeld in artikel 2, 70°.
Elke zoekzone wordt in die mate groter afgebakend dan het openstaande saldo zodanig dat dat saldo altijd binnen de zoekzone gerealiseerd kan worden. De Vlaamse Regering kan hiervoor nadere regels bepalen. Zij kan daarbij bepalen welke soort en omvang van oppervlakte bij voorrang in aanmerking komt als zoekzone en welke factor op welke grootte van een openstaand saldo wordt toegepast om de oppervlakte van een zoekzone te bepalen.
Binnen de delen van de zoekzone met de laagste actuele of potentiële natuurwaarden kan de afbakening worden aangepast op basis van socio-economische belangen. Bij een dergelijke aanpassing worden de bepalingen van het derde en vierde lid gerespecteerd en wordt ervoor gezorgd dat de totale oppervlakte van de zoekzone niet kleiner wordt.
De zoekzonekaart van 2015, zoals consulteerbaar op de website Geopunt van de Vlaamse administratie, die opgemaakt is voor Europees te beschermen habitats, bevat voor elke speciale beschermingszone die aangewezen is met toepassing van de Habitatrichtlijn, zoekzones voor de Europees te beschermen habitats waarvoor de betreffende speciale beschermingszones zijn aangewezen. Die zoekzones worden geacht afgebakend te zijn overeenkomstig de bepalingen van het derde tot en met het vijfde lid.
De Vlaamse Regering bepaalt nadere regels voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid.".
Art. 67. In artikel 37 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 25 mei 2007 en gewijzigd bij het decreet van 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt punt 6° vervangen door wat volgt:
"6° binnen het werkingsgebied Turnhouts Vennengebied, vermeld in artikel 41 van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, voor zover dat ligt binnen de speciale beschermingszones, vermeld in artikel 2, 43°, a) en c);";
2° aan paragraaf 1, eerste lid, wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"7° op de binnen een speciale beschermingszone, vermeld in artikel 2, 43°, a) of c), gelegen gronden die eigendom zijn van een exploitant van een veehouderij waarvoor er een stopzettingsvergoeding werd verleend in uitvoering van artikel 39 van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof.";
3° paragraaf 2 wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
" § 2. De Vlaamse Regering kan de nodige maatregelen nemen opdat, in geval het voorkooprecht, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 7°, wordt uitgeoefend, voor de realisatie van stikstofsaneringsmaatregelen, vermeld in artikel 4, § 5, derde lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, de mogelijkheid gegeven wordt aan de kandidaat-koper, om het onroerend goed in kwestie te verwerven, op voorwaarde dat de kandidaat-koper de vermelde stikstofsaneringsmaatregelen zelf realiseert.".
Art. 68. In artikel 50septies, § 4, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 27 januari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt vervangen door wat volgt:
"Voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, wordt gebruikgemaakt van de zoekzones die afgebakend zijn overeenkomstig artikel 36ter, § 1, derde tot en met vijfde lid.";
2° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Elke wijziging van de in artikel 36ter, § 1, zesde lid, vermelde zoekzonekaart van 2015 gebeurt in het kader van de opmaak van een managementplan Natura 2000, of van een volgende planversie van een vastgesteld managementplan Natura 2000, voor de speciale beschermingszone of -zones in kwestie. De zoekzonekaart van 2015 wordt tweejaarlijks aangepast, met inachtneming van de bepalingen van het derde tot en met het vijfde lid van artikel 36ter, § 1, en rekening houdende met de voortgang van de realisatie van de doelstelling van artikel 4, § 5, eerste lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, en met de in artikel 49, laatste lid, van hetzelfde decreet vermelde evaluatie.".
Art. 69. Bijlage I bij hetzelfde decreet, toegevoegd bij het decreet van 19 juli 2002, gewijzigd bij het decreet van 12 december 2008 en bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010, wordt vervangen door bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd.
Afdeling 4. - Wijzigingen van het Mestdecreet van 22 december 2006
Art. 70. In artikel 3, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden een punt 2° /1 en een punt 2° /2 ingevoegd, die luiden als volgt:
"2° /1 Habitatrichtlijngebied: de gebieden, vermeld in artikel 2, 43°, c), van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
2° /2 groen Habitatrichtlijngebied: Habitatrichtlijngebied dat volgens ruimtelijke uitvoeringsplannen die definitief vastgesteld zijn met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, in een van de volgende gebieden ligt:
a) de gebieden die op provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aangewezen zijn onder de categorie "reservaat en natuur", vermeld in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 7°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, of de categorie "bos", vermeld in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
b) de gebieden die op gewestelijke, provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aangewezen zijn onder de categorie "overig groen", vermeld in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 6°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, voor zover het geen agrarisch gebied met ecologisch belang of agrarisch gebied met overdruk natuurverweving, betreft;".
Art. 71. In artikel 22, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 28 februari 2014 en gewijzigd bij de decreten van 12 juni 2015 en 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt:
"Bij bemesting worden dierlijke mest en andere meststoffen emissiearm als volgt opgebracht:
1° op grasland met zode-injectie, zodenbemester of sleufkouter. Op grasland dat gescheurd zal worden, mogen de meststoffen ook via het direct inwerken na spreiden worden opgebracht;
2° op beteelde landbouwgronden die geen grasland zijn, met mestinjectie, zodenbemester, sleufkouter of sleepslangtechniek;
3° op niet-beteelde landbouwgrond met mestinjectie of via het direct inwerken van de mest na spreiden.";
2° tussen het vierde en het vijfde lid worden twee leden ingevoegd, die luiden als volgt:
"Ureumhoudende kunstmest wordt als volgt opgebracht:
1° via directe inwerking na het spreiden;
2° via injectie;
3° door bij de opbrenging ervan gebruik te maken van ureaseremmers;
4° via door de Vlaamse Regering, na advies van de instanties, vermeld in deel 2, hoofdstuk 2.17, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, vast te stellen alternatieve methodes die minstens even efficiënt zijn als de methodes, vermeld in punt 1°, 2° en 3°, voor de emissiearme opbrenging van ureumhoudende kunstmeststoffen.
Het direct inwerken na spreiden als vermeld in het tweede en het vijfde lid wordt op een van de volgende wijzen uitgevoerd:
1° het spreiden en inwerken van de meststoffen in één enkele werkgang;
2° het spreiden en inwerken van de meststoffen, met verschillende vervoerscombinaties, waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
a) bij de start van het spreiden van de meststoffen is op hetzelfde perceel al een tweede vervoerscombinatie aanwezig die de gespreide meststoffen zal inwerken;
b) uiterlijk onmiddellijk nadat de eerste opslagtank van de vervoerscombinatie die de mest spreidt, leeg is, wordt er gestart met het inwerken van de gespreide meststoffen;
c) er wordt pas gestopt met het inwerken van de gespreide meststoffen als al de gespreide meststoffen ingewerkt zijn.";
3° het bestaande zesde lid, dat het achtste lid wordt, wordt vervangen door wat volgt:
"De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen ter uitvoering van dit artikel, kan de bemestingstechnieken, vermeld in deze paragraaf, nader omschrijven, kan de minimale hoeveelheid ureaseremmers die gebruikt moet worden, bepalen, en kan aan het gebruik van de afwijking, vermeld in het derde lid, 2°, extra voorwaarden verbinden.".
Art. 72. In artikel 23 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan paragraaf 5, eerste lid, 1°, wordt de zinsnede ", gespecificeerd per stal" toegevoegd;
2° paragraaf 5, eerste lid, 2°, wordt vervangen door wat volgt:
"2° per diercategorie en gespecificeerd per stal, het gemiddelde aantal dieren, vermeld in artikel 27, die gehouden zijn in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van aangifte;";
3° aan paragraaf 5, eerste lid, wordt een punt 12° toegevoegd, dat luidt als volgt:
"12° de ammoniakemissiereducerende maatregelen, vermeld in artikel 2, eerste lid, 5°, die op de exploitatie worden toegepast.";
4° er wordt een paragraaf 5/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
" § 5/1. Elke aangifteplichtige uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, vermeldt in zijn aangifte de hoeveelheid NH3 die er het afgelopen jaar geëmitteerd is, gespecificeerd per NH3-emissiepunt.".
Art. 73. In artikel 24 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Elke landbouwer als vermeld in artikel 23, § 1, die dieren houdt, is ertoe gehouden een register op stalniveau bij te houden voor de veestapel.
Het register, vermeld in het eerste lid, wordt gebruikt om de gemiddelde veebezetting te bepalen. Voor dieren van de diersoort rundvee, vermeld in artikel 27, § 1, 1°, wordt de gemiddelde veebezetting bepaald op basis van de cijfergegevens over de dierenaantallen, vermeld in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de Vlaamse Regering bepalen dat er geen register of maar een beperkt register bijgehouden hoeft te worden of dat voor het bepalen van de gemiddelde veebezetting andere informatiebronnen dan louter het register, vermeld in het eerste lid, gebruikt worden.";
2° er wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 7. Elke uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°, registreert per NH3-emissiepunt de ammoniakemissies van zijn uitbating. De uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid zorgt ervoor dat er op zijn uitbating voldoende meetapparatuur aanwezig is om een correcte registratie van de ammoniakemissie van zijn uitbating per NH3-emissiepunt toe te laten.
De uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid bezorgt een overzicht van de NH3-emissiepunten op zijn uitbating aan de Mestbank. Dat overzicht bevat minstens de volgende gegevens:
1° een plan met aanduiding van de aanwezige gebouwen en constructies, en met vermelding, per gebouw of constructie, van alle aanwezige emissiepunten;
2° per emissiepunt, vermeld in punt 1°, de volgende gegevens:
a) de x- en y-coördinaten;
b) de vermelding of de luchtaanvoer naar het emissiepunt in kwestie op natuurlijke of op mechanische wijze gebeurt, waarbij voor punten waar de luchtaanvoer op mechanische wijze gebeurt, ook per punt de volgende gegevens vermeld worden:
1) de vermelding of de uitstoot van het punt in kwestie verticaal of horizontaal georiënteerd is;
2) de diameter van het emissiepunt in kwestie, bij uitstoot;
3) het debiet van het emissiepunt in kwestie;
c) de hoogte van het emissiepunt in kwestie, bij uitstoot;
d) de temperatuur van de geëmitteerde lucht. Als de temperatuur van de geëmitteerde lucht kan variëren, de minimale en de maximale temperatuur van de geëmitteerde lucht;
e) de meetapparatuur waarmee de NH3-emissie van het emissiepunt in kwestie bepaald zal worden, de exacte locatie waar de meetapparatuur geplaatst is, en de wijze waarop, op basis van de resultaten van meetapparatuur, de ammoniakemissie van dat emissiepunt bepaald zal worden.
Bij elke wijziging van de uitbating bezorgt de uitbater aan de Mestbank een nieuw overzicht als vermeld in het tweede lid.
De Mestbank kijkt na of op basis van de gegevens, vermeld in het overzicht, alle NH3-emissiepunten van de uitbating opgenomen zijn, zodat de ammoniakemissie van de volledige uitbating geregistreerd wordt, en of de vermelde meetapparatuur afdoende is om de ammoniakemissie per NH3-emissiepunt te bepalen. Als de gegevens, vermeld in het overzicht, onvoldoende zijn, kan de Mestbank de ontbrekende emissiepunten aanduiden of bepalen dat er ontbrekende meetapparatuur geplaatst moet worden.
De Mestbank kent voor elk NH3-emissiepunt een identificatienummer toe.
De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van deze paragraaf en kan extra eisen bepalen voor de meetapparatuur die gebruikt moet worden om de NH3-emissie te bepalen. De Vlaamse Regering kan daarbij bepalen dat de gegevens van die meetapparatuur op automatische wijze aan de Mestbank bezorgd moeten worden, en kan de voorwaarden bepalen waaronder de NH3-emissie van een emissiepunt niet bepaald hoeft te worden op basis van meetapparatuur. De Vlaamse Regering kan nader bepalen op welke wijze het overzicht, vermeld in het tweede lid, aan de Mestbank bezorgd moet worden, en op welke wijze bezwaar kan ingediend worden tegen de beoordeling en in voorkomend geval de aanduiding van ontbrekende emissiepunten of bepaling van ontbrekende meetapparatuur als vermeld in het vierde lid.".
Art. 74. Artikel 34, § 1, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Bedrijfsontwikkeling is mogelijk door:
1° de overname van nutriëntenemissierechten met annulering van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten;
2° de overname van nutriëntenemissierechten zonder annulering in het kader van een familiale overdracht.
Onder een familiale overdracht als vermeld in het eerste lid, 2°, wordt begrepen een overdracht van nutriëntenemissierechten van een landbouwer naar een landbouwer, waarbij de relatie tussen de overlatende en de overnemende landbouwer, onder een van de volgende gevallen valt:
1° de overnemende landbouwer is de echtgenoot of echtgenote van de overlatende landbouwer;
2° de overnemende landbouwer is een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
3° de overnemende landbouwer is een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
a) minstens 80% van de aandelen van de personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid is eigendom van de overlatende landbouwer, van diens echtgenoot of van een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
b) elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de personenvennootschap, is de overlatende landbouwer, diens echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
4° de overnemende landbouwer is, in het geval de overlatende landbouwer een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid betreft, een natuurlijke persoon die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
a) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht waren minstens 80% van de aandelen van de overlatende landbouwer, steeds eigendom van de overnemende landbouwer, van diens echtgenoot of van een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overnemende landbouwer;
b) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht, was elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer hetzij de overnemende landbouwer, hetzij diens echtgenoot, hetzij een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overnemende landbouwer;
5° zowel de overnemende als de overlatende landbouwer zijn een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, en er is voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
a) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht waren minstens 80% van de aandelen van de overlatende landbouwer, steeds eigendom van de overnemende landbouwer, van een aandeelhouder van de overnemende landbouwer, of van een echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van een aandeelhouder van de overnemende landbouwer;
b) elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de overnemende landbouwer, was de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht, door één functie of door een opeenvolging van verschillende functies, hetzij als zaakvoerder, beherend vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer, hetzij als een echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van een zaakvoerder, beherend vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer, bij de overlatende landbouwer betrokken.
Als binnen de vijf jaar na een overdracht als vermeld in het eerste lid, 2°, een nieuwe overdracht van nutriëntenemissierechten gebeurt, kan dit enkel op grond van het eerste lid, 1°, behoudens in het geval de tweede overnemende landbouwer zowel met de eerste overlatende landbouwer als met de tweede overlatende landbouwer, een relatie als vermeld in het tweede lid heeft.
Als binnen de vijf jaar na een overdracht waarbij de overnemende landbouwer een personenvennootschap is als vermeld in het tweede lid, 3° of 5°, niet langer voldaan is aan een van de twee voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 3°, a) of b), respectievelijk 5°, a) of b), wordt alsnog ambtshalve een annulering van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten doorgevoerd. De annulering gaat in op de eerste dag van de derde maand die volgt op de via beveiligde zending verzonden kennisgevingsbrief van de Mestbank. Als deze nutriëntenemissierechten tijdens die tijdspanne verder worden overgedragen, dan gaat, in afwijking van de bepalingen van de vorige zin, de annulering in op de dag van de verdere overdracht. De annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten die gepaard gaat met de annulering met 25% van de nutriëntenemissierechten, wordt bepaald op grond van de invulling van de nutriëntenemissierechten gedurende de laatste drie gekende kalenderjaren die voorafgaan aan de datum van de overname van de nutriëntenemissierechten.
Als de landbouwer bestaat uit een vennootschap wordt elke wijziging van de vennoten, aandeelhouders of bestuurders van de vennootschap waaruit de landbouwer bestaat, beschouwd als een overname van nutriëntenemissierechten, waarbij 25% van de nutriëntenemissierechten van de landbouwer geannuleerd wordt als vermeld in het eerste lid, 1°, tenzij de relatie tussen de vennootschap voor de wijziging en de vennootschap na de wijziging, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 5°.
Als de overnemende landbouwer bestaat uit een groepering van meerdere personen, moet elk van de personen die deel uitmaken van de groepering, hetzij zelf de overlatende landbouwer zijn, hetzij onder een van de gevallen als vermeld in het tweede lid, 1° tot en met 5°, vallen.
Als de overlatende landbouwer bestaat uit een groepering van meerdere personen, is aan de voorwaarde, vermeld in het tweede lid, voldaan als hetzij de overnemende landbouwer een persoon is die deel uitmaakt van de groepering van meerdere personen waaruit de overlatende landbouwer bestaat, hetzij de overnemende landbouwer met één van de personen die deel uitmaakt van de groepering waaruit de overlatende landbouwer bestaat, een relatie heeft die valt onder een van de gevallen als vermeld in het tweede lid, 1° tot en met 5°.
Een aanvraag op grond van dit artikel wordt ongegrond verklaard als blijkt dat op de overdrachtsdatum of in de tijdsspanne tussen de overdrachtsdatum en de datum van de definitieve akteneming van de overdracht, niet voldaan is aan een van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf.
Als na een overdracht als vermeld in het tweede lid, 3° of 5°, of het vijfde lid, er een wijziging van een functie van zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder of een aandelenoverdracht gebeurt, brengt de landbouwer met een beveiligde zending de Mestbank op de hoogte van de toewijzing van een functie van zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder, of van een aandelenoverdracht. De melding kan alleen geldig worden gedaan binnen de negentig dagen na de toewijzing van de functie en binnen de negentig dagen na de overdracht van de aandelen.
De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot dit artikel.".
Art. 75. Hoofdstuk VI, afdeling III, van hetzelfde decreet, opgeheven door het decreet van 15 juli 2022, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
"Afdeling III. Annulering van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten".
Art. 76. In hoofdstuk VI van hetzelfde decreet wordt in afdeling III, opnieuw opgenomen door artikel 75, artikel 35 opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
"Artikel 35. § 1. De niet-ingevulde nutriëntenemissierechten van een bedrijf worden van rechtswege geannuleerd op 1 januari 2024.
De niet-ingevulde nutriëntenemissierechten, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald op grond van het gemiddelde van de invulling van de nutriëntenemissierechten gedurende de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022. Voor elk van de voormelde drie jaren wordt het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in aantal NER-D, bepaald. Vervolgens wordt het gemiddelde van die drie getallen genomen. Het voormelde gemiddelde dat wordt uitgedrukt in aantal NER-D, is de gemiddelde invulling. De gemiddelde invulling, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, wordt vervolgens met 10% verhoogd.
In afwijking van het tweede lid worden voor landbouwers die in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 dieren van de diercategorie legkippen hielden, de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten als volgt bepaald:
1° voor de diercategorie legkippen wordt het hoogste van de invulling van de nutrientenemissierechten gedurende de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022 bepaald. Voor elk van die drie jaren wordt het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in aantal NER-D, door legkippen, bepaald. Dat hoogste getal, uitgedrukt in aantal NER-D, geeft de ingevulde nutriëntenemissierechten door legkippen weer;
2° als door de landbouwer in kwestie in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 ook dieren van een andere diercategorie dan van de diercategorie legkippen gehouden werden, worden de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten berekend overeenkomstig het tweede lid voor al de dieren van de andere diercategorieën dan de diercategorie legkippen;
3° ten slotte wordt de som genomen van het resultaat van punt 1° en 2°. Het resultaat van die som geeft de ingevulde nutriëntenemissierechten weer.
Als het resultaat van de berekening, vermeld in het tweede of het derde lid, lager is dan het aantal nutriëntenemissierechten waarover het bedrijf op 31 december 2023 beschikte, annuleert de Mestbank de nutriëntenemissierechten voor het verschil tussen het resultaat van de berekening, vermeld in het tweede of het derde lid, en het aantal nutriëntenemissierechten waarover het bedrijf op 31 december 2023 beschikte.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt, in voorkomend geval, geen rekening gehouden met de NER-MVW of de TNER-D waarover het bedrijf beschikt.
Voor de toepassing van dit artikel wordt, in voorkomend geval, geen rekening gehouden met de nutriëntenemissierechten die een bedrijf sinds 1 januari 2017 heeft verworven.
§ 3. De Mestbank vermeldt het aantal nutriëntenemissierechten dat van rechtswege geannuleerd is, uiterlijk op 1 september 2024, in het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt. De landbouwer kan daartegen bezwaar indienen uiterlijk op 1 oktober 2024.
Als de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, in de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid, door overmacht meer dan 10% lager was dan normaal, kan de landbouwer uiterlijk op 1 oktober 2024, bij de Mestbank een verzoek indienen om voor de annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten:
1° geen rekening te houden met het jaar of de jaren waarin de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, door overmacht meer dan 10% lager was dan normaal als de situatie van overmacht, waardoor de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, meer dan 10% lager was dan normaal, zich voordeed in een of twee van de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid;
2° rekening te houden met de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, in 2019 als de situatie van overmacht, waardoor de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, meer dan 10% lager was dan normaal, zich voordeed in alle drie van de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid.
De landbouwer kan uiterlijk op 1 oktober 2024, aan de Mestbank een andere berekening voor de annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten voorstellen als er op een van de exploitaties die tot het bedrijf behoren, sinds 1 januari 2017 investeringen gedaan zijn in de dierplaatsen die op de exploitatie aanwezig zijn, op voorwaarde dat die investeringen gedaan zijn binnen het kader van een geldige omgevingsvergunning. De voorgestelde andere berekening houdt rekening met de investeringen die sinds 1 januari 2017 gedaan zijn in de dierplaatsen die op de exploitatie aanwezig zijn, en blijft binnen het kader van een geldige omgevingsvergunning.
Het bezwaar, vermeld in het eerste lid, en de verzoeken, vermeld in het tweede en derde lid, worden met een beveiligde zending bezorgd aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt een beslissing binnen zes maanden vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het vierde lid. De indiener van het bezwaar, vermeld in het eerste lid, of van het verzoek, vermeld in het tweede en derde lid, wordt via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte gebracht van de voormelde beslissing. De indiening van het voormelde bezwaar of voormelde verzoek schorst de aangevochten beslissing niet.
§ 4. De landbouwer krijgt een vergoeding van 1 euro per initieel nutriëntenemissierecht dat van rechtswege geannuleerd wordt. De voormelde vergoeding wordt alleen toegekend als de landbouwer op 31 december 2023 over meer nutriëntenemissierechten beschikte dan op 1 januari 2007.
Het aantal initiële nutriëntenemissierechten waarvoor een vergoeding wordt toegekend, wordt bepaald door eerst het verschil te maken tussen het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer op 31 december 2023 beschikte, en het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer op 1 januari 2007 beschikte. Het resultaat van de voormelde berekening is de NER-groei.
Het aantal initiële nutriëntenemissierechten waarvoor een vergoeding wordt gegeven, wordt bekomen door het totale aantal te annuleren nutriëntenemissierechten te vermenigvuldigen met de verhouding tussen de NER-groei en het totaal aan nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer op 31 december 2023 beschikte.
§ 5. De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen voor het bepalen van de te annuleren nutriëntenemissierechten, voor de beoordeling van de situaties van overmacht als vermeld in paragraaf 3 en voor de berekening en toekenning van de vergoeding, vermeld in paragraaf 4.".
Art. 77. Aan artikel 40 van hetzelfde decreet, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, worden een paragraaf 2 en een paragraaf 3 toegevoegd, die luiden als volgt:
" § 2. Als in 2026, bij het onderzoek, vermeld in artikel 55, blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in artikel 55, eerste lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, niet gehaald zijn, zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen. Het opkopen van nutriëntenemissierechten zal tot en met 31 december 2027 op vrijwillige basis gebeuren. Na 1 januari 2028 kan ook een regeling voor gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten ingevoerd worden. Bedrijven waarvoor de ammoniakreductie voor de dieren van de diersoort rundvee, vermeld in de tabel in artikel 27, § 1, 1°, ten opzichte van de referentiesituatie 2021, al met 15% gedaald is, worden vrijgesteld van een gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten.
De opkoop van nutriëntenemissierechten heeft betrekking op landbouwers die beschikken over ingevulde nutriëntenemissierechten.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over de opkoop van nutriëntenemissierechten, vermeld in deze paragraaf, en kan daarbij:
1° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten gebiedsgericht kan gebeuren;
2° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op bepaalde types van bedrijven of dat bepaalde types van bedrijven geheel of gedeeltelijk vrijgesteld zullen zijn van het opkopen van nutriëntenemissierechten;
3° bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op nutriëntenemissierechten waarmee in de jaren die voorafgaan aan de opkoop van de nutriëntenemissierechten, dieren van een of meer aangeduide diercategorieën gehouden werden;
4° bepaalde types van bedrijven vrijstellen van een gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten;
5° de nadere regels bepalen voor de vergoedingen die betaald zullen worden aan de landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht werden;
6° de nadere regels bepalen voor landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht worden en die zowel over ingevulde als over niet-ingevulde nutriëntenemissierechten beschikken.
§ 3. Er wordt bij de Mestbank een Stikstofdatabank voor Starters, hierna SDS te noemen, opgericht als de opkoopregelingen van nutriëntenemissierechten succesvol gebleken zijn waardoor de beschikbare nutriëntenemissierechten de ontwikkelingsmogelijkheden voor startende landbouwers beperken.
De Vlaamse Regering beoordeelt of voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid. Als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, zal de Vlaamse Regering de SDS oprichten, met dien verstande dat de SDS ten vroegste op 1 januari 2026 opgericht wordt.
Als de Vlaamse Regering beslist de SDS op te richten, wordt in de SDS de helft van de nutriëntenemissierechten geplaatst die met toepassing van artikel 31, § 2, tweede lid, 2°, geannuleerd worden, vanaf het moment van de oprichting van de SDS.
De Vlaamse Regering werkt een regeling uit om de nutriëntenemissierechten, geplaatst in de SDS, toe te wijzen aan startende landbouwers via een gericht doelgroepenbeleid.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de oprichting, het beheer en de werking van de SDS en voor de toewijzing van nutriëntenemissierechten vanuit de SDS aan startende landbouwers en kan daarbij:
1° nader bepalen wat onder een startende landbouwer verstaan wordt;
2° de toewijzing van nutriëntenemissierechten vanuit de SDS beperken tot bepaalde types van landbouwers of tot landbouwbedrijven die in bepaalde gebieden gevestigd zijn;
3° voorwaarden opleggen aan het gebruik van nutriëntenemissierechten die vanuit de SDS toegewezen zijn;
4° de toewijzing van nutriëntenemissierechten vanuit de SDS beperken in de tijd;
5° een vergoeding invoeren voor de toewijzing van nutriëntenemissierechten uit de SDS.".
Art. 78. In artikel 41bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 december 2008 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden het derde en het vierde lid vervangen door wat volgt:
"Met behoud van de toepassing van het eerste lid en van artikel 41ter is met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden op landbouwgronden in groen Habitatrichtlijngebied elke vorm van bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten. Dat bemestingsverbod geldt:
1° in de ruimtelijke gebieden die voor 1 januari 2028 aangeduid zijn, vanaf 1 januari 2028. In afwijking daarvan geldt voor ruimtelijke uitvoeringsplannen die in een gefaseerde inwerkingtreding voorzien op basis waarvan de bestemming, vermeld in artikel 3, § 2, 2° /2, op 1 januari 2029 of later gerealiseerd moet zijn, het bemestingsverbod vanaf 1 januari van het jaar waarin de bestemming, vermeld in artikel 3, § 2, 2° /2, gerealiseerd moet zijn;
2° in de ruimtelijke gebieden die na 1 januari 2028 aangeduid zijn:
a) als het ruimtelijk uitvoeringsplan in een gefaseerde inwerkingtreding voorziet, vanaf 1 januari van het jaar vanaf wanneer de bestemming, vermeld in artikel 3, § 2, 2° /2, gerealiseerd moet zijn;
b) als het ruimtelijk uitvoeringsplan niet in een gefaseerde inwerkingtreding voorziet, vanaf 1 januari van het jaar dat volgt op de datum van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan in kwestie.
Als op percelen waar een bemestingsverbod als vermeld in het eerste of het derde lid geldt, geen grasland als hoofdteelt of als nateelt aanwezig is, wordt voor de toepassing van dit decreet voor het perceel in kwestie nul als bemestingsnorm toegekend. De Mestbank slaat in de databank van de Mestbank de digitale ruimtelijke inventarisatie op van de landbouwgronden in de gebieden, vermeld in het eerste en het derde lid.";
2° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
"In afwijking van paragraaf 1 wordt aan bedrijven ontheffing van het verbod van bemesting gegeven voor de landbouwgronden binnen die gebieden die:
1° conform de aangifte op cartografisch materiaal in 2008 voor de ruimtelijke gebieden die voor 1 januari 2009 aangeduid zijn, behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover het akkers of intensief grasland betreft;
2° conform de aangifte op cartografisch materiaal in het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de ruimtelijke gebieden die na 1 januari 2009 maar voor 1 januari 2027 aangeduid zijn, behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover het akkers of intensief grasland betreft;
3° conform de aangifte op cartografisch materiaal in het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de ruimtelijke gebieden die na 1 januari 2027 aangeduid zijn, behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover het akkers of intensief grasland betreft en voor zover de percelen niet in Habitatrichtlijngebied liggen.";
3° paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt:
" § 6. Ontheffing van het verbod, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, wordt gegeven op de huiskavel, die bestaat op het ogenblik van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
Ontheffing van het verbod, vermeld in paragraaf 1, derde lid, wordt gegeven:
1° voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen die voor 1 januari 2023 definitief vastgesteld zijn: op de op 1 januari 2022 tot het bedrijf behorende percelen die tot de huiskavel behoren;
2° voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen die na 1 januari 2023 definitief vastgesteld zijn: op de tot het bedrijf behorende percelen die op het ogenblik van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan tot de huiskavel behoren.";
4° paragraaf 7 wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
" § 7. Met behoud van de toepassing van paragraaf 4 vervallen op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied de ontheffingen, vermeld in paragraaf 2, op 1 januari 2028.
Op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied vervalt de mogelijkheid om een supplementaire bemesting van maximaal 100kg stikstof uit kunstmest, toe te staan als vermeld in paragraaf 1, tweede lid, op het moment dat het bemestingsverbod waarvoor een compensatievergoeding als vermeld in paragraaf 10, tweede lid, bekomen wordt, ingaat en uiterlijk op 1 januari 2028.";
5° er wordt een paragraaf 10 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 10. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten en overeenkomstig de Europese regels inzake staatssteun, is er een flankerend beleid voor de bemestingsverboden, vermeld in dit artikel en in artikel 41ter, die door het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, verruimd zijn of versneld ingevoerd zijn.
Het flankerend beleid, vermeld in het eerste lid, bestaat uit:
1° een compensatievergoeding van:
a) 15.000 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2024;
b) 14.375 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2025;
c) 13.750 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2026;
d) 13.125 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2027;
e) 12.500 euro per hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2028;
2° een bijkomende vergoeding voor terreininvesteringen;
3° een specifiek flankerend beleid voor landbouwers waarvan op meer dan 20% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, een verruimde of versnelde invoering van het bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid van toepassing is, waardoor de leefbaarheid van het bedrijf ernstig in het gedrang komt.
Voor het flankerend beleid, vermeld in het tweede lid, 3°, kunnen de instrumenten, vermeld in deel 2 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, ingezet worden. De Vlaamse Regering zal hiervoor een inrichtingsnota vaststellen, overeenkomstig de bepalingen van deel 4, titel 2, van hetzelfde decreet.
De bijkomende vergoeding voor terreininvesteringen als vermeld in het tweede lid, 2°, heeft betrekking op:
1° hetzij nieuwe terreininvesteringen die nodig zijn voor het ontwikkelen van gelijkaardige activiteiten als de activiteiten die uitgevoerd werden op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden waarop een verruimde of versnelde invoering van het bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid, van toepassing is;
2° hetzij niet-afgeschreven terreininvesteringen die omwille van het invoeren van de nulbemesting niet meer bruikbaar zijn en die niet heringezet kunnen worden.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering van deze paragraaf en bepaalt, voor wat betreft het flankerende beleid, vermeld in deze paragraaf:
1° de nadere voorwaarden, gespecificeerd per maatregel van het flankerend beleid, waaraan voldaan moet zijn om toegang te hebben tot het flankerende beleid;
2° de nadere regels aangaande het aanvragen, opvolgen en toekennen van het flankerend beleid.".
Art. 79. In artikel 41ter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 12 juni 2015 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
" § 1. Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op niet-intensieve graslanden in bosgebieden, zoals aangeduid op de plannen, vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, en op landbouwgronden in natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden of natuurreservaten, zoals aangeduid op de plannen die vastgesteld zijn met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, elke vorm van bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid is met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden vanaf 1 januari 2028 elke vorm van bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten, op Habitatrichtlijngebied dat als bosgebied, groengebied, parkgebied of bufferzone als vermeld in artikel 2, derde lid, punt 4.2 tot en met punt 4.5, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen, is aangeduid op de plannen, vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996.
Als op percelen waar een bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid geldt, geen grasland als hoofdteelt of als nateelt aanwezig is, wordt voor de toepassing van dit decreet voor het perceel in kwestie nul als bemestingsnorm toegekend.";
2° in paragraaf 2 en 3 wordt tussen de zinsnede "paragraaf 1," en de woorden "gegeven voor" telkens de zinsnede "eerste lid," ingevoegd;
3° aan paragraaf 3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Ontheffing van het verbod, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, wordt gegeven op de percelen die op 1 januari 2022 tot de huiskavel behoren.";
4° er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 5. Met behoud van de toepassing van artikel 41bis, § 4, vervallen op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied de ontheffingen, vermeld in paragraaf 2, vanaf 1 januari 2028.".
Art. 80. Aan artikel 63 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 3, eerste lid, wordt tussen de zinsnede "artikel 34, § 1, 1°, tweede lid," en de woorden "of aan de", de zinsnede "zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019," ingevoegd;
2° paragraaf 11 wordt vervangen door wat volgt:
" § 11. Onverminderd artikel 71 en 72 wordt aan iedere landbouwer die geen geldige melding doet als vermeld in artikel 34, § 1, negende lid, een administratieve geldboete opgelegd.
De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt berekend volgens de volgende formule:
X: [(het aantal NER-Dred vermenigvuldigd met 2) vermenigvuldigd met M] en gedeeld door 365;
waarbij:
X = het bedrag van de administratieve geldboete, uitgedrukt in euro;
NER-Dred: het aantal NER-D dat met toepassing van artikel 34, § 1, zou gereduceerd worden indien de melding, vermeld in artikel 34, § 1, negende lid, zou gedaan zijn geweest;
M: het aantal kalenderdagen tussen de datum van de wijziging van de vennoten, aandeelhouders of bestuurders en de datum waarop de Mestbank de overgenomen nutriëntenemissierechten effectief heeft geannuleerd.";
3° er wordt een paragraaf 18 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 18. Met behoud van de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd aan de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, die de verplichtingen, vermeld in artikel 24, § 7, niet naleeft.
De geldboete bedraagt:
1° 10.000 euro per kalenderjaar waarin de Mestbank niet beschikt over een correct overzicht als vermeld in artikel 24, § 7, tweede lid;
2° 5000 euro per kalenderjaar waarvoor de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid geen correcte registratie heeft van de ammoniakemissie van zijn uitbating, verhoogd met 2500 euro per kalenderjaar en per ontbrekend of niet-correct werkend meetapparaat.
Bij herhaling van een overtreding binnen vijf jaar na het opleggen bij beveiligde zending als vermeld in artikel 64, § 1, tweede lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete die overeenkomstig het tweede lid berekend is, verdubbeld.".
Art. 81. In artikel 84 van hetzelfde decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 28 juli 2022, worden paragraaf 5 en 6 vervangen door wat volgt:
" § 5. De overname van nutriëntenemissierechten mits verwerking van mest, vermeld in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015, en de overname van nutriëntenemissierechten waarop de meldingsplicht van artikel 34, § 1, derde lid, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, van toepassing is, worden uitgevoerd en beoordeeld op basis van de bepalingen van artikel 34 en de uitvoeringsbesluiten ervan zoals die van kracht zijn op 1 januari 2023.
§ 6. In afwijking van artikel 22, § 1, tweede lid, 1°, kan er tot 1 januari 2028 op grasland ook gebruikgemaakt worden van een sleepslangtechniek.".
Afdeling 5. - Wijziging van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting
Art. 82. Aan artikel 2.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, gewijzigd bij de decreten van 30 juni 2017 en 26 mei 2023, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De landcommissies vervullen de opdrachten die het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof aan die commissies heeft opgedragen in het kader van het flankerend beleid bij de programmatische aanpak stikstof.".
Afdeling 6. - Wijzigingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
Art. 83. Aan artikel 13, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning wordt de volgende zin toegevoegd:
"De bevoegde overheid, vermeld in artikel 52, kan ook van die mogelijkheid gebruikmaken om onregelmatigheden te herstellen die de bevoegde overheid, vermeld in artikel 15, heeft begaan.".
Art. 84. Aan artikel 32 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 mei 2019, wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 8. Als de exploitatie van een IIOA stopgezet is of wordt overeenkomstig artikel 39, derde lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, wordt een vergunning voor de exploitatie van een veehouderij die betrekking heeft op een of meer van de percelen van de IIOA waarvoor de stopzetting geldt en die leidt tot een verhoging van de stikstofemissies, na de stopzetting geweigerd.
Een veehouderij als vermeld in het eerste lid is een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.".
Art. 85. Aan artikel 46 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 7 juli 2017, 8 december 2017 en 13 juli 2018, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 4. Als de exploitatie van een IIOA stopgezet is of wordt overeenkomstig artikel 39, derde lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, wordt een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij die betrekking heeft op een of meer van de percelen van de IIOA waarvoor de stopzetting geldt en die leidt tot een verhoging van de stikstofemissies na de stopzetting, geweigerd.
Een veehouderij als vermeld in het eerste lid is een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.".
Art. 86. Aan artikel 63 van hetzelfde decreet worden de volgende zinnen toegevoegd:
"Daarbij kan ze ook de ontvankelijkheid en volledigheid van het aanvraagdossier en de project-m.e.r.-screening opnieuw beoordelen, en vragen of toestaan dat de indiener van het aanvraagdossier onvolledigheden herstelt. Artikel 19, tweede lid, 20 en 21, zijn van overeenkomstige toepassing.".
Art. 87. Aan artikel 64, eerste lid, van hetzelfde decreet, wordt de volgende zin toegevoegd:
"Daarbij kunnen ook gegevens of documenten aan het aanvraagdossier worden toegevoegd, of kunnen gegevens of documenten van het aanvraagdossier worden gewijzigd of vervangen.".
Art. 88. Aan artikel 66 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 mei 2019, wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt:
" § 8. Als de exploitatie van een IIOA stopgezet is of wordt overeenkomstig artikel 39, derde lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, wordt een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij die betrekking heeft op een of meer van de percelen van de IIOA waarvoor de stopzetting geldt en die leidt tot een verhoging van de stikstofemissies na de stopzetting, geweigerd.
Een veehouderij als vermeld in het eerste lid is een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.".
Art. 89. Aan artikel 87, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
"Een ambtshalve initiatief of een verzoek tot bijstelling van de omgevingsvergunning van een veehouderij wordt beschouwd als kennelijk ongegrond als vermeld in het tweede lid als de motieven tot bijstelling uitsluitend betrekking hebben op een aanpassing van de efficiëntie van een ammoniakemissiereducerende techniek. In dat geval wordt de exploitant geacht te hebben voldaan aan zijn verplichtingen terzake.
Voor de toepassing van het derde lid wordt verstaan onder:
1° een aanpassing van de efficiëntie van een ammoniakemissiereducerende techniek: het feit dat in de omgevingsvergunning voor de veehouderij in kwestie een ammoniakemissiereducerende techniek opgenomen is waarvoor in de omgevingsvergunning een bepaald ammoniakemissiereducerend vermogen vermeld werd, en waaraan, na de opname in de omgevingsvergunning, bij een decreet, een besluit van de Vlaamse Regering of een ministerieel besluit een lager ammoniakemissiereducerend vermogen werd toegekend;
2° een veehouderij: een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.".
HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
Art. 90. § 1. De bepalingen van dit decreet zijn ook van toepassing op alle aanvragen betreffende een omgevingsvergunning ingediend voor de inwerkingtreding van dit decreet waarover de bevoegde overheid nog geen vergunningsbeslissing genomen heeft op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, met inbegrip van vergunningsaanvragen die opnieuw moeten worden behandeld na een vernietigingsarrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
§ 2. Bij de behandeling van een omgevingsvergunningsaanvraag, vermeld in paragraaf 1, kan de bevoegde overheid, vermeld in artikel 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, als ze de ontvankelijkheid en volledigheid van het aanvraagdossier of de project-m.e.r.-screening opnieuw beoordeelt overeenkomstig artikel 63 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning zoals gewijzigd bij dit decreet, rekening houden met gegevens of documenten die werden gewijzigd in of toegevoegd aan het aanvraagdossier vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
§ 3. De bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 of 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, kan bij de behandeling van een vergunningsaanvraag, vermeld in paragraaf 1, beslissen om de beslissingstermijn te verlengen wanneer zij oordeelt dat dit nuttig is voor de toepassing van de beoordelingskaders, vermeld in dit decreet.
De bevoegde overheid, vermeld in het eerste lid, kan in voorkomend geval het advies van de omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning of de adviezen, vermeld in artikel 24, 42 of 59 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, opnieuw inwinnen.
Als de bevoegde overheid, vermeld in het eerste lid, overeenkomstig het eerste lid beslist om de beslissingstermijn te verlengen, wordt de beslissingstermijn, met behoud van de toepassing van artikel 32, § 2, artikel 66, § 2 en § 2/1, en artikel 89, § 2, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, desgevallend bijkomend verlengd:
1° met 60 dagen als geen advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
2° met 120 dagen als een advies van een omgevingsvergunningscommissie vereist is.
In voorkomend geval deelt de bevoegde overheid, vermeld in het eerste lid, de termijnverlenging vóór de einddatum van de beslissingstermijn mee aan de aanvrager en desgevallend aan de beroepsindiener.
Art. 91. Een milieuvergunning, die werd verleend op grond van de bepalingen van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wordt voor de toepassing van dit decreet beschouwd als een omgevingsvergunning.
Art. 92. Dit decreet treedt in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 26 januari 2024.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
J. JAMBON
De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme,
Z. DEMIR
_______
Nota
(1) Zitting 2023-2024
Documenten: - Voorstel van decreet : 1801 - Nr. 1
- Advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit : 1801 - Nr. 2
- Advies van de Raad van State : 1801 - Nr. 3
- Advies van de Vlaamse Toezichtcommissie : 1801 - Nr. 4
- Amendement : 1801 - Nr. 5
- Advies van de Raad van State : 1801 - Nr. 6
- Amendementen : 1801 - Nr. 7
- Advies van de Raad van State : 1801 - Nr. 8
- Amendementen : 1801 - Nr. 9
- Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 1801 - Nr. 10
Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergadering van 24 januari 2024.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
|