De voorzitter
De heer Coel heeft het woord.
Arnout Coel (N-VA)
Voorzitter, een van de thema’s waar we nog moeten op werken zijn mest en bodem. Recent heeft de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) daarover de documentaire ‘Mestmeesters’ voorgesteld, waarin vier landbouwers op hun bedrijf gevolgd werden. Zij zijn voorbeeldlandbouwers omdat ze er elk op hun eigen manier in slagen om lage nitraatresidu’s te behalen door de toepassing van de zogenaamde ‘4 J’s’. Ze bemesten met de juiste dosis, op het juiste tijdstip, met de juiste soort mest en met de juiste bodem- en bemestingstechnieken.
In de documentaire werden een heel aantal concrete oplossingen aangehaald om zowel uitspoeling als residu te beperken, zoals de bufferstroken en akkerranden, teeltrotatie, niet-kerende bodembewerking, groenbemesters en gefractioneerde bemesting. Ook de meer technologische oplossingen zoals mestrobots en precisiebemesting kwamen aan bod.
Zeker voor die laatste categorie is de investeringskost vaak hoog en doen de landbouwers een beroep op de subsidies uit het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF). Naargelang welke investering het betreft kunnen zij aanspraak maken op een steunpercentage van 50, 40, 30 of 15 procent met een maximum van 300.000 euro per bedrijf en een top-up van 10 procentpunt als het om jonge boeren gaat.
Elke blokperiode, dus per kwartaal, wordt er vanuit de administratie een lijst gepubliceerd met de subsidiabele investeringen en hun respectievelijke steunpercentages. Vanuit het veld is mij gesignaleerd dat, doordat het VLIF werkt met een geslotenenveloppefinanciering en de investeringen met de hoogste steunpercentages in eerste instantie worden geëvalueerd, er vaak geen of een beperkt aantal middelen meer over blijven voor de investeringen met de lagere steunpercentages, voornamelijk die in de categorie van 15 procent. Hierdoor bestaat het risico dat er heel wat investeringen die een bijdrage leveren aan ammoniakreductie, lagere nitraatresidu’s en betere bodemkwaliteit, niet zullen plaatsvinden, omdat zij voornamelijk aan die 15 procent zouden zijn toegeschreven.
Welke lessen trekt u uit de documentaire 'Mestmeesters' van de VLM? Hoe kunnen goede praktijken uit deze documentaire nog breder ingang vinden binnen de landbouwpraktijk?
Hoe evalueert u het VLIF-subsidiekader wat betreft het uit de boot vallen of minder aan bod komen van maatregelen met een lager steunpercentage?
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat ook investeringen met een lager steunpercentage in aanmerking komen en subsidies kunnen krijgen?
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
De documentaire ‘Mestmeesters’ gaf inderdaad een blik op de werking van een aantal bedrijven die goede praktijken toepassen ter verbetering van de waterkwaliteit. Ook binnen de werking van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij wordt met een stimulerend beleid ingezet op die goede praktijken. Vanuit de oproep voor de demonstratieprojecten van 2022 werden een zestal projecten met als doel goede praktijken demonstreren en de waterkwaliteit verbeteren, ondersteund. Ook in de oproep ‘Demonstratieprojecten 2024’ is duurzaam nutriëntenbeheer een van de twee thema’s. Er lopen ook twee projecten in het kader van het European Innovation Partnership (EIP), namelijk PolderOntploegd – niet-kerende grondbewerking in de polder – en Akkerbouw Directzaai. In deze projecten worden innoverende technieken samen met een paar landbouwers geoptimaliseerd. Vervolgens worden andere landbouwers gesensibiliseerd om deze in de praktijk toe te passen.
Technieken voor niet-kerende grondbewerking komen binnen het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) op verschillende plaatsen aan bod. Voor percelen met een medium-lage en zeer lage erosiegevoeligheid kunnen landbouwers de ecoregeling ‘erosiebestrijdende technieken niet-kerende grondbewerking’ aanvragen. En om precisielandbouw extra te ondersteunen kunnen landbouwers vrijwillig een ecoregeling afsluiten waarbij een ondersteuning wordt gegeven als de landbouwer ervoor kiest om gewasbescherming en/of korrelmest via gps toe te passen. Deze ecoregeling is ook mogelijk wanneer er een beroep wordt gedaan op een loonwerker. Zo hoeft de landbouwer niet noodzakelijk zelf tot die grote investeringen over te gaan.
Binnen het VLIF worden verschillende machines voor niet-kerende grondbewerking, mestrobots, evenals verschillende toepassingen van precisielandbouw en gps-sturing financieel ondersteund. De steunpercentages van de investeringen binnen het VLIF staan in directe relatie tot duurzaamheid en de duurzaamheid van de investering. Dat is logisch. Duurzame investeringstypes met betrekking tot de basisinfrastructuur of het basismachinepark van een landbouwbedrijf kunnen oplopen tot 15 procent. Dat zijn zogenaamde structurele investeringen. Deze investeringen binnen de steuncategorie van 15 procent leveren een positieve bijdrage op ecologisch vlak. Zo zal bijvoorbeeld een nieuwe gasverwarmingsinstallatie zuiniger zijn dan een oude.
Andere investeringstypes die gericht zijn op energiebesparing, op de verbetering van de biodiversiteit, op de verbetering van de waterkwaliteit in het kader van precisielandbouw of in het kader van circulaire economie, hebben een hogere duurzaamheidsscore en kunnen dus hogere steunpercentages krijgen, van 30 tot 50 procent. Zo zijn verschillende investeringstypes die gerelateerd zijn met de zogenaamde 4J’s, zoals machines om de bodem op een duurzame manier te bewerken of precisiebemestingsmachines, onderhevig aan deze hogere steunpercentages, net zoals machines voor de niet-kerende bodembewerking en erosiebestrijding.
Via de VLIF-maatregel inzake niet-productieve investeringen wordt 50, 75 of 100 procent steun verleend voor aanplantingen en infrastructuur op het bedrijf voor de milieu- en klimaatdoelen. Hierbij zijn ook niet-productieve investeringen in relatie tot de nutriëntenproblematiek subsidiabel, zoals de biofilters en de peilgestuurde drainage. Met het goedgekeurde GLB is er in het kader van de noden inzake verdere verduurzaming gekozen om binnen de beschikbare GLB-budgetten maximaal in te zetten op investeringssteun met de grootste meerwaarde op het vlak van duurzaamheid. Bijgevolg zet het selectiesysteem van het VLIF binnen de beschikbare middelen per oproep prioritair in op de aanvragen die de grootste meerwaarde opleveren op het vlak van duurzaamheid.
Uit de eerste oproepen onder het nieuwe GLB kunnen we afleiden dat vanuit de sector versterkte interesse bestaat voor de meest duurzame investeringen. Wanneer de vraag naar VLIF-subsidie groter is dan het beschikbare budget, verkleint dus de kans op selectie van investeringsaanvragen voor het laagste steunpercentage van 15 procent. De investeringen die u aanhaalde in uw vraag, zitten echter allemaal in die hogere steuncategorie.
De voorzitter
De heer Coel heeft het woord.
Arnout Coel (N-VA)
Dank u, minister, voor uw omstandig antwoord. Het was niet echt een heel politieke vraag. Ik wou zeker niet betwisten dat er heel wat inspanningen en middelen gaan naar de verduurzaming. Wat mij vanop het terrein gesignaleerd werd na die documentaire, was dat er heel wat landbouwers willen inzetten op het gebruik van stalmest, en daarvoor dieren op stro moeten hebben of collega’s waarvan ze de mest mogen gebruiken. Een van de dingen die in aanmerking komen voor subsidies, is een stroblazer. Dat zit, denk ik, wel in de categorie van 15 procent. Die mensen hadden een heel dossier gemaakt om dat als een van de goede praktijken wat hoger op de schaal te krijgen. Ze zijn daarvoor, denk ik, ook bij u op het kabinet geweest, maar het heeft het niet gehaald, alleszins niet in de eerste aanpassing van de blokperiode die erop gevolgd is.
Het gebruik van stalmest is toch een van de goede praktijken die we moeten bevorderen. De vraag is of die stroblazer bij een volgende blokperiode eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor een hogere steuncategorie, omdat op het terrein toch enigszins de perceptie leeft – en u hebt ze bevestigd – dat, als er een tekort is, als de enveloppe volledig benut is, het de hogere categorieën zijn die steun krijgen. Dat is ergens logisch, maar daardoor vallen de kleintjes ertussenuit en dat is jammer.
De voorzitter
De heer Pieters heeft het woord.
Leo Pieters (Vlaams Belang)
Ik heb een heel korte vraag.
De collega had het over de 4J’s. Een ervan hangt samen met de kalenderlandbouw. In welke mate gebeuren er nog besprekingen op Europees vlak daarover? In welke mate kan dat doorgang vinden of gaan wij accepteren dat dit hier gebeurt?
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
Ik ontwaar in uw pleidooi een gezamenlijke vraag aan deze of aan de volgende regering voor extra middelen zodat we ook die kleintjes kunnen meenemen. Wat de stalmest betreft: dat is, denk ik, voorzien in de ecoregeling.
De kalenderlandbouw is inderdaad ook deel van het landbouwakkoord. Diegenen die dat hebben gevolgd, weten dat. Het gaat uit van het vertrouwen in de landbouwer, er wordt meer marge gegeven in functie van de klimatologische omstandigheden. Het is niet logisch dat je mest moet uitrijden of moet inzaaien wanneer je akker onder water staat.
Ik denk dat de nodige aanpassingen zullen gebeuren om meer ruimte en vertrouwen te geven aan de landbouwer in functie van zijn bedrijfsvoering, veeleer dan in functie van een te strakke kalender.
De voorzitter
De heer Coel heeft het woord.
Arnout Coel (N-VA)
Minister, ik kan u geruststellen. Ik ben 100 procent voor extra middelen voor verduurzaming van de landbouw. Dat is belangrijk. Het hoeft ook niet altijd naar grote technologische innovaties te gaan; het kan ook gaan naar het stimuleren van goede praktijken of het toepassen van andere technieken die daarom niet heel veel geld moeten kosten, maar die vooral een mentale shift van akkerbouwers vereisen. Het kan ook gaan over opleiding en toeleiding naar goede praktijken.
Wat betreft de kalenderlandbouw: ik denk dat er in het landbouwakkoord dat nu gesloten is, een aantal engagementen zijn aangegaan. Het werkt natuurlijk in twee richtingen, collega Pieters. Sinds 15 februari mogen onze landbouwers weer mest uitrijden. Maar ja, de akkers waren te nat. Ik heb nu niemand horen zeggen dat die datum te vroeg viel volgens de kalenderlandbouw. Maar als het een einddatum op het einde van het jaar betreft, ja, dan hoor je daar wel mensen over. Maar bon, ik ben blij dat in het landbouwakkoord tussen de regering en de landbouworganisaties pragmatische engagementen zijn aangegaan.
De voorzitter
De vraag om uitleg is afgehandeld.