De voorzitter
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Jeremie Vaneeckhout (Groen)
Voorzitter, ik ga graag naar de commissie Welzijn, maar ik ben even graag hier, want dit is ook een zeer belangrijk thema.
De opeenvolgende crisissen van de voorbije jaren hebben de kwetsbaarheid van de landbouwsector in België en in Europa op verschillende momenten al blootgelegd. De landbouwprotesten van vorig jaar confronteerden ons met de grote uitdagingen die er zijn voor de landbouwers. Op dat moment waren er geen zaken die een verrassing waren voor de leden van deze commissie, maar misschien wel wat breder in de samenleving. Een van de urgente claims van die landbouwprotesten en noodkreten was die van loon naar werk en het economisch aantrekkelijk houden van het ondernemen binnen de landbouwsector.
Er blijkt nog maar eens dat er op dit vlak nog veel werk is. Dat maken recente cijfers van de FOD Economie ook pijnlijk duidelijk. Uit de studie in kwestie blijkt dat de structurele rendabiliteit in zowel de runds- als de varkensvleessector laag blijft. Voor de rundvleesmesterij is de situatie al enkele jaren zorgwekkend: de inkomsten dekken maar net de productiekosten, maar zijn niet voldoende om de gezinsarbeid te betalen. Dat is natuurlijk wel wat fundamenteel nodig is voor een familiaal landbouwbedrijf, voor een onderneming om een gezond economisch perspectief te hebben. In de varkensvleessector verbeterde de winstgevendheid in 2023 na twee moeilijke jaren. Die trend zette zich door in 2024, hoewel de rendabiliteit in de laatste maanden van het jaar alweer licht daalde als gevolg van lagere inkomsten. We zijn er dus niet zeker van dat dat een heel structurele tendens is.
Vandaar mijn vragen, minister. Het zijn geen nieuwe vragen, maar ze zijn natuurlijk wel pertinent om te blijven stellen.
Hoe kijkt u naar de resultaten van deze studie van de FOD Economie? Beschikt u over aanwijzingen dat bepaalde bedrijfsvoeringen beduidend rendabeler zijn dan anderen, dat bijvoorbeeld producenten die zich op een bepaalde niche concentreren, beter beloond worden voor hun werk? Zijn er aanwijzingen dat bijvoorbeeld producenten die nevenactiviteiten ontwikkelen, naast hun activiteiten inzake varkens- of rundsvlees, beter hun brood verdienen? Hoe wilt u de veehouders sterker ondersteunen om hun bedrijf rendabeler te maken, of hen, indien nodig, zich te laten heroriënteren richting een andere landbouwtoekomst?
De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
De heer Vaneeckhout heeft al een en ander geduid. Ik wil me daar uiteraard graag bij aansluiten. Rundveehouders verdienen eigenlijk nauwelijks iets aan hun activiteiten. De inkomsten dekken maar net de productiekosten, maar zijn niet voldoende om de gezinsarbeid te betalen. Zo luidt alleszins de conclusie van de FOD Economie. Voor de varkensvleessector is het iets minder schrijnend, maar ook daar trekt men alleszins aan de alarmbel.
De studie kadert in het voornemen van de Federale Regering om meer transparantie in de voedselketen te krijgen. Met de studies van de FOD Economie kan tevens het ketenoverleg worden gefaciliteerd. Een en ander ontstond naar aanleiding van de boerenprotesten. Er werd toen een Taskforce Agrovoeding opgericht, die de situatie in de sector moest opvolgen en de engagementen die door de verschillende overheden in dit land ten overstaan van de boeren genomen zijn, ook verder vorm te geven. In de taskforce zijn ook de gewesten vertegenwoordigd, samen met de landbouworganisaties, de voedingsbedrijven- en federaties en de diverse overheidsdiensten en de federale ministers bevoegd voor Economie, Landbouw en Consumentenbescherming.
Minister, welke conclusies trekt u uit de resultaten van de studie van de FOD Economie omtrent de toekomstperspectieven voor de Vlaamse rundveehouderij en varkenssector?
Overweegt u bijkomende maatregelen om de rendabiliteit van de rundveehouderij te verbeteren?
Zal er bij het ketenoverleg op aangedrongen worden om afspraken te maken die moeten leiden tot een verbetering van de inkomenspositie van de zwakste schakel, met name de rundveehouders?
Welke initiatieven heeft de Taskforce Agrovoeding het afgelopen jaar genomen? Hoe vaak werd er vergaderd en welke resultaten werden daar concreet geboekt?
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
Collega’s, het inkomen van de land- en tuinbouwers is inderdaad al een heel aantal jaren een moeilijk gegeven. Professionele veehouders moeten uiteraard hun inkomen kunnen halen uit hun beroepsactiviteiten. Wat die cijfers betreft, moet ik wel benadrukken dat het om gemiddelden gaat. Dat wil zeggen dat heel wat bedrijven het juist beter of slechter doen.
Wat de varkenshouderij betreft, is het duidelijk dat slechte en goede varkensjaren elkaar opvolgen en moeilijk te voorspellen zijn. Ik heb hier heel vaak dit voorbeeld gegeven: een kleine drie jaar geleden gaven we 90 cent per kilo spek aan onze varkenshouders en ging dezelfde kilo spek voor 16 euro over de toonbank. Dat is dus een heel groot verschil. De voorbije jaren was die prijs gelukkig een pak hoger dan 90 cent. Die ging richting 2 euro en zelfs meer. Daar zitten dus enorme fluctuaties in. Het vergt soms ook heel wat inspanningen van de varkenshouders om de slechte jaren te overbruggen. Ook mentaal is dat uiteraard zeer lastig.
De oorzaken liggen vaak ook buiten de controle van de varkenshouder zelf: de uitbraak van de Afrikaanse varkenspest in eigen land of buurlanden, de exportmogelijkheden voor Europese varkens, de vruchtbaarheidsproblemen bij Spaanse varkens en zo verder. Toch loont het nog altijd om, waar mogelijk, de bedrijfsprestaties te optimaliseren. In 2020 waren de best presterende bedrijven bijvoorbeeld wel nog rendabel. Het blijft dus wenselijk om de sector te blijven ondersteunen in een continue professionalisering.
De rundveesector kampt reeds lange tijd met een lage rendabiliteit. De verschillen tussen de bedrijven zijn ook daar groot, maar zelfs de best presterenden halen moeilijk een volwaardig inkomen uit de vleesveetak. Als gevolg van de structurele lage rendabiliteit van de vleesveehouderij is het aantal Vlaamse bedrijven met zoogkoeien sinds 2010 gedaald met maar liefst 40 procent. Sinds de coronapandemie zijn de prijzen van runderen gaan stijgen dankzij een toename van het thuisverbruik van rundvlees, maar ook na de coronapandemie zijn de prijzen op een hoog niveau gebleven. Sinds 2025 zijn de prijzen van runderen sterk aan het stijgen als gevolg van een dalend aanbod ten opzichte van een constante vraag. De gevolgen van de blauwtongbesmettingen in rundveebedrijven van de afgelopen zomer zijn ook duidelijk zichtbaar op het dierenaanbod en bijgevolg op de prijzen van runderen. Samen met de stijgende opbrengstprijzen van runderen zijn de kosten voor de productie van ons rundvlees echter ook sterk toegenomen.
Uit data van het Vlaamse Landbouwmonitoringsnetwerk blijkt dat er ook bij de korteketenbedrijven grote verschillen zijn qua rendabiliteit tussen de bedrijven. Boekhoudresultaten uit de landbouwmonitoring tonen dat de gesloten vleesveeactiviteit en de zoogkoeienhouderij gemiddeld zwakkere resultaten voorleggen dan het afmesten van de aangekochte vleesstieren en de mestkalverenhouderij. Je kunt dus wel verschillen zien. Dat is voor mij ook net een reden om te kiezen voor een diversiteit aan bedrijfstypes.
De varkenshouderij kent sinds 2016 een heel sterke afwisseling van slechte en goede jaren, maar bij de beter presterende bedrijven wegen de goede jaren dus veel sterker door. Het is dus zaak die bedrijven te blijven ondersteunen in een verdere optimalisatie. Hetzelfde geldt voor de rundvee- en/of vleesveesector. Specifiek voor de zoogkoeienhouderij is er de gekoppelde steun. Die is weliswaar sterk voorwaardelijk gemaakt binnen het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Daarnaast wordt via vormingsactiviteiten zoals het Vleesveecongres en cursussen vleesveevoeding ook extra ingezet op het ondersteunen van kennis in de vleesveesector.
Landbouwers die zich willen heroriënteren, zijn genoodzaakt om vaak bijkomend te investeren. Voor dergelijke investeringen is ook in steun voorzien, via het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF). Daarbij wil ik hier specifiek de steun voor de opstart of omschakeling naar een toekomstgerichte, meer duurzame ondernemingsstrategie in een landbouwbedrijf nog eens aanstippen. Veehouders die zich willen heroriënteren, kunnen zo bijkomende forfaitaire steun ontvangen. Vorig jaar werden hiertoe 24 projecten geselecteerd. Ook dit jaar zullen opnieuw heel wat land- en tuinbouwers in dit kader steun kunnen ontvangen.
Het ketenoverleg draagt inderdaad een grote verantwoordelijkheid als het gaat over de prijs. Aangezien Landbouw een gedeelde bevoegdheid is, werk ik ook nauw samen met mijn federale collega om een coherente en doeltreffende strategie te kunnen ontwikkelen. In dat verband heb ik onlangs ook nog de partijen van het ketenoverleg rond de tafel gebracht. Ik stel voorts met voldoening vast dat het federale regeerakkoord in lijn ligt met het Vlaamse en dat men de landbouw dus ook erkent als een strategische sector voor onze economie. Dat betekent dat we niet alleen regelgeving moeten versterken en handhaven, maar ook moeten investeren in mechanismen die markttransparantie bevorderen en de onderhandelingspositie van onze boeren verbeteren. Ik zie het dan ook als mijn taak als minister om maatregelen te nemen die de marges van landbouwers beschermen. Dat moet uiteraard gebeuren binnen de grenzen en de mogelijkheden die de mededingingsregels ons op dat vlak bieden. We moeten een evenwicht vinden tussen de vrije markt en de noodzaak om onze landbouwers een eerlijke kans te geven om het bedrijf rendabel te kunnen houden.
De Taskforce Agrovoeding is vorig jaar meerdere keren samengekomen onder leiding van de federale overheidsdienst Economie. Een van de belangrijkste uitkomsten was het koninklijk besluit van 4 juli vorig jaar waarbij zowel de zwarte als de grijze lijst van oneerlijke marktpraktijken werd aangevuld.
Deze wijziging omvat onder andere een verbod op de verkoop met verlies, hetzij onder bepaalde voorwaarden. Daarnaast werden specifieke indicatoren ontwikkeld om de marktwerking en de prijsvorming binnen de agrovoeding ook beter te kunnen monitoren. Verder werd er ook afgesproken om extra te investeren in de economische inspectie, zodat deze efficiënter en ook meer gericht controles kan uitvoeren op de naleving van de regelgeving binnen de sector. Dit moet helpen om het misbruik en de oneerlijke handelspraktijken strikter op te sporen en te kunnen aanpakken. Tot slot werd er een federale sensibiliseringscampagne opgestart met als doel ook de consument bewuster te maken van de herkomst, de kwaliteit en de waarde van Belgische landbouw- en voedingsproducten. Met die maatregelen beoogt de taskforce dus een eerlijkere en duurzamere agrovoedingsketen mogelijk te maken waarin zowel de producent als de consument beter beschermd worden.
De voorzitter
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Jeremie Vaneeckhout (Groen)
Dank u wel voor het antwoord, minister.
Ik ben er mij heel erg van bewust dat de cijfers in het rapport van de FOD Economie gemiddelden zijn, en we dus moeten beseffen dat een deel van die sector wel rendabel is. Aan de andere kant staat daartegenover dat een deel van die sector echt in een economisch problematische situatie zit. Dat bevestigt ook mijn aanvoelen als ik soms achter voordeuren kom en spreek met bedrijfshouders. Dan kom je beide situaties tegen: er zijn mensen die zeggen dat het heel goed lukt om daar hun kost mee te verdienen, maar er zijn er ook die aangeven dat het water hen echt aan of over de lippen staat, en dat al jarenlang. Zelfs in de winstgevende jaren zitten zij nog altijd onder het gemiddelde van de sector.
Als ik goed geluisterd heb, sprak u over 40 procent minder, specifiek voor de sector van de zoogkoeien. Dat aanvoelen wordt daardoor een beetje bevestigd. Wat voor mij een belangrijk aandachtspunt is in deze: die 40 procent, zijn die gewoon gestopt? Of hebben die een andere bedrijfsvoering gekozen? Ik vraag dat omdat dat natuurlijk mensen zijn die heel graag in de landbouwsector actief zijn en daar graag een toekomst in willen uitbouwen.
Wat ik problematisch zou vinden aan ons beleid is dat mensen die nog goesting hebben om te ondernemen in onze agrovoeding- of landbouwsector, gewoon zouden stoppen, zonder alle pistes verkend te hebben om als bedrijf een transitie door te maken.
Hebt u er zicht op of, van die 40 procent maar ook van andere stoppers, het merendeel daarvan binnen de landbouwsector blijft? Of stoppen die gewoon en gaan die iets totaal anders doen? Want onze ambitie moet toch zijn om bedrijven niet jaar na jaar te laten spartelen, maar om te proberen om die mensen perspectief te geven als het echt structureel economisch problematisch is. Je kunt dat doen door hen te helpen zoeken hoe je wel van je bedrijf een rendabele plek kunt maken, via Boeren op een Kruispunt (BoeK) of allerlei andere kanalen. Wil je stoppen met de zoogkoeienhouderij? Doe dan iets anders of organiseer je op een andere manier. In welke mate hebt u zicht of daarop wordt gemonitord? Dat is eigenlijk mijn aanvullende vraag.
De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Minister, dank u wel voor uw antwoorden, en zeker dat we meer informatie krijgen rond het hele verhaal van de Taskforce Agrovoeding.
We weten allemaal dat iedereen die onderneemt, ieder bedrijf dat zichzelf respecteert, uiteraard een gunstig businessmodel wil. Dat geldt ook voor onze rundveebedrijven, maar we zien dat dat alsmaar moeilijker wordt. U hebt wel iets of wat geduid rond het ketenoverleg, maar ik denk toch dat we daar nog wat verbetering in kunnen brengen. Het blijft toch nog altijd een beetje een black box wat daar allemaal concreet wordt gedaan.
Voorzitter, wat dat betreft zou ik misschien eens willen aandringen of dat ook eens hier in de commissie besproken kan worden, en of dat de leden van het ketenoverleg niet eens uitgenodigd kunnen worden om een en ander te duiden, want we missen toch wel transparantie.
Minister, u zegt zelf dat er inderdaad nood is aan meer transparantie, dus mijn vraag naar u toe is: wat gaat u ondernemen om dat ketenoverleg toch aan te porren tot meer transparantie, en uiteraard ook tot resultaten? Want, ik zeg het opnieuw, als er bedrijfsvoering is zonder enig perspectief op verbetering, dan ligt de belangrijkste verantwoordelijkheid daarvoor bij het ketenoverleg. Ik denk dus dat wij ook mogen weten welke resultaten zij daaromtrent boeken.
De voorzitter
De heer Pieters heeft het woord.
Leo Pieters (Vlaams Belang)
Minister, dank u wel voor het antwoord. Wat de vraagstellers op dit moment aan het doen zijn, vind ik een beetje warm en koud blazen. In de landbouw heeft men die prijzen niet in de hand. Men moet ook reserves opbouwen om de slechte jaren met de goede jaren te compenseren. Dat is nu eenmaal het soort businessmodel dat in de landbouw gangbaar is. Als we spreken over stoppers: het is niet evident om gewoon een ander gewas te telen of met landbouwgewassen of met wat dan ook een nieuwe investering te doen. Dan kan nog de VLIF-steun helpen of eventueel de GLB-steun in de gewone reguliere veeteelt, maar waar praat men over? De landbouwers zelf hebben hun handen vol met allerlei regels. Ze hebben geen vat op de prijs. Waar praten we dan over?
Minister, mijn vraag is dan ook: in welke mate gaat u daarin mee? Hebt u er begrip voor dat er inderdaad goede en minder goede jaren zijn? Het is niet zo dat we bij goede jaren de boeren extra moeten belasten of met nog extra regels de zaak moeten bemoeilijken. We moeten de landbouw leefbaar houden. Hoe gaat u daar aan de kar trekken?
De voorzitter
De heer Callaerts heeft het woord.
Jurgen Callaerts (N-VA)
Minister, ik heb vooral een technische vraag want de cijfers komen van de FOD Economie. In welke mate worden die ontsloten met het agentschap? Er is de website landbouwcijfers.vlaanderen.be. Is daar een input van de cijfers? Of komen die van daar? Het zou natuurlijk sneu zijn dat er met dubbel krijt wordt geschreven, want dan worden er misschien in de toekomst conclusies getrokken of debatten gevoerd op basis van verschillende statistische gegevens. Hoe corresponderen die cijfers met ons Vlaams platform op dat vlak?
Bart Dochy (cd&v)
Het is inderdaad een bijzondere uitdaging als we ons specifiek op de vleesveesector focussen. Het kweken van vleesvee is een formidabele stiel. Het gebeurt door mensen die voor hun dieren leven. Dat is een engagement, vaak ook over generaties, omdat de opbouw van dat genetisch materiaal soms generaties duurt. Maar er zijn inderdaad bedreigingen. Er is hier gesproken over blauwtong. Dat heeft natuurlijk heel specifiek, bedrijf per bedrijf, een effect op de rendabiliteit. Als je getroffen bent, is het een drama: ‘miskalving’ en misvormde kalveren. Als je niet getroffen bent, ben je daar natuurlijk vrij van.
Maar er is nog een tweede bedreiging: Infectieuze Boviene Rhinotracheïtis (IBR) of de Canadese griep zoals we dat noemen, die dus straks wordt uitgefaseerd, waar men ook eventueel met opruiming wordt geconfronteerd. Als je als kweker, als vleesveehouder, je bedrijf opgeruimd ziet, dan is dat echt gedaan. Dan kun je niet meer herstarten. Dat is bijna niet meer mogelijk.
Twee, met betrekking tot het vermarkten is er een heel goed initiatief genomen door een aantal groeperingen, ik denk een stuk of drie in de praktijk, naar de oprichting van producentenorganisaties. In het regeerakkoord staat ook vermeld dat de steun voor de producentenorganisaties die in eerste instantie tijdelijk is, eventueel recurrent zou kunnen worden gemaakt. Minister, is er daar een perspectief? Is er daar reeds een initiatief genomen? Ik denk dat de meeste van de producentenorganisaties nu op het einde van de periode komen.
Drie, als we het specifiek hebben over rundsvlees, mogen we niet vergeten dat dat een sector is waar we op Europees niveau vandaag niet meer zelfvoorzienend zijn. We zijn vandaag als Europa voor rundsvlees niet zelfvoorzienend. Dat is dan ook een van de uitdagingen als we het over de landbouwvisie hebben: vinden we het belangrijk dat we daar zelfvoorzienend zijn? Als we dat belangrijk vinden, hoe gaan we daar eventueel beleid rond voeren zodat we dat kunnen worden? Ik denk dat dat elementen zijn die moeten worden meegenomen in het bepalen en het uitwerken van een langetermijnvisie.
De voorzitter
Minister Brouns heeft het woord.
Minister Jo Brouns
Dank u wel, collega’s. Het zijn belangrijke thema’s, en vandaar ook een aantal bijkomende vragen.
Ik herinner me nog goed dat ik begin januari op bezoek was bij Agriflanders, waar ik heel veel landbouwers heb kunnen spreken. Dan klampen heel veel landbouwers je ook aan. Een constante was dat je voelt dat 2024 voor de prijzen geen slecht jaar was. We kunnen verschillende sectoren noemen. Vleesvee is natuurlijk structureel een grotere uitdaging, maar er zijn tal van sectoren waar het financieel niet slecht was.
Maar dan stelt men meteen de volgende vraag: nu willen we doorpakken, nu willen we investeren. Als het goed gaat met je onderneming, dan wil je de volgende stap naar de toekomst zetten, en die toekomst voorbereiden. Collega Pieters, dat komt altijd terug. Dat heb ik hier al heel vaak gezegd en vanaf dag een ervaren. Ondernemers vragen eigenlijk geen subsidies, die vragen kansen, rechtszekerheid en vergunningen, zeker als het gaat over de land- en tuinbouwsector. Het gaat over waardering, die een stukje maatschappelijk is, maar ook over de prijs. Dat spreekt voor zich.
Wat betreft de prijs, deel ik de mening dat we daar als overheid zeer bescheiden in moeten zijn, alsof wij de prijs gaan kunnen bepalen. Maar in het ketenoverleg was het wel interessant om voor een stuk de confrontatie met de verschillende partners aan te gaan, zeggende dat ik er wel van uitga dat iedereen gelooft in het ketenoverleg en men de ambitie heeft om elkaar voldoende te versterken zodat iedereen in die keten kan leven, want anders heeft dat allemaal geen zin. Daar voel je dat dat meteen de essentie is. Ik vind het ook goed dat jullie dat gesprek met hen hier aangaan, want ik geloof wel in dat ketenoverleg en die producentenorganisaties. Maar we moeten durven benoemen waar daar de kritische en kwetsbare punten zijn en hoe de anderen daarmee omgaan. Dat is de soms ongemakkelijke waarheid die je daarin moet durven benoemen.
Federale statistieken worden meegenomen in de Vlaamse cijfers. Dat is wat mij betreft vanzelfsprekend.
Wat betreft de uitdagingen op het vlak van gezondheid en de ziektes waarmee we geconfronteerd worden: we delen dat op Vlaams niveau en we kaarten dat aan bij de federale collega’s. IBR is een federale aangelegenheid. We zijn bezig met de producentenorganisaties. Ook op het Europees niveau is men aan de slag om die continuïteit te kunnen blijven voorzien.
Dit soort vragen moeten deel kunnen zijn van een visie. Als we willen vermijden dat we meer van hetzelfde gaan doen, dan moeten we een aantal fundamentele vragen durven stellen. Ik denk dat dat voer zal zijn voor het politieke debat: welk soort landbouw wil je nog? Ik vind dat altijd de grote uitdaging. Als we echt geloven in een sterk verenigd Europa, gaan we dan overal alles hetzelfde willen doen? Neen toch. Voilà. Als we dan hier in een zeer hoogproductieve regio zitten, dan moeten we dat ook durven uitspreken, want er zijn delen in de wereld die ‘by far’ niet in aanmerking komen voor wat wij hier kunnen wat betreft hoge productiviteit binnen de land- en tuinbouw. Dat komt door omgevingsfactoren, door ons ecosysteem maar vooral door die zeer innovatieve en sterke landbouwers.
Dat betekent dus keuzes maken. Dat is iets wat we samen in het politieke debat zullen moeten doen de komende maanden en jaren, wat mij betreft. Ik vind dat alvast een van de insteken die interessant zijn bij de toekomstige landbouwvisie om dit soort debatten te voeren, als het gaat over hoe we op een duurzame manier die sector versterken, wat we hier nog zullen kunnen blijven doen op een duurzame, sterke manier en voor welke delen een andere regio binnen Europa meer zijn verantwoordelijkheid neemt. Dat is in de overtuiging dat we meer Europa worden, en meer een Europa dat een deel diversiteit erkent en niet overal dezelfde eenheidsworst wil produceren, maar op een slimme manier omgaat met die keuzes.
De voorzitter
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Jeremie Vaneeckhout (Groen)
Voorzitter, ik denk dat u samen met de minister het essentiële, fundamentele debat aanraakt dat we moeten voeren: hoe organiseren we ons Europees om autonoom onze voedselproductie op een bewuste manier te organiseren? Dat betekent dat niet iedereen alles tegelijk aan het doen is, maar dat we goed kijken wie waarin om allerlei redenen het meest effectief en efficiënt kan zijn om iets te doen.
Collega Pieters, ik snap wat u bedoelt, namelijk dat het in de landbouwsector in principe de bedoeling is om in de goede jaren te sparen voor de minder goede jaren. Maar als er zoals in de rundveesector op de duur alleen maar slechte jaren zijn, gemiddeld dan, dan is er wel een fundamenteel probleem. Dan moeten we het debat wel voeren over wat de oorzaken zijn, wat er nog wel kan en wat er rendabel kan worden gemaakt, maar ook wat op langere termijn misschien minder toekomst heeft en hoe we dan die bedrijven, die niet van de ene dag op de andere een nieuwe bedrijfsvoering kunnen hebben, kunnen ondersteunen in de transitie naar andere types landbouw, want ik wil wel graag die mensen in de voedselproductie houden. Dat vraagt inderdaad een doorgedreven debat.
Als de minister zegt dat er vorig jaar 24 aanvragen waren rond innovatieve transitieprojecten binnen landbouwbedrijven, dan is dat zeer goed en dan kunnen we daar veel uit leren, maar dat is ook niet massief veel. Heel veel bedrijven zetten die stap alsnog niet. Ik denk dat we daar nog wel wat werk hebben.
Maar ik kijk uit naar het verdere debat over welke richting eraan wordt gegeven. Ik denk dat we het niet zomaar mogen aankijken maar er als beleid meer richting aan moeten geven.
De voorzitter
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Lydia Peeters (Open Vld)
Minister, dank u voor uw aanvullende antwoorden, zeker wat het ketenoverleg betreft. Dat is heel belangrijk. We weten allemaal dat de rundveesector de zwakste schakel is. We zien ook dat de Federatie Voedingsindustrie (Fevia) zelf zegt dat er in het kader van crisissen wel meer wordt gekeken naar het ketenoverleg, maar dat het structureler moet en een andere dynamiek moet hebben.
IK denk niet dat wij zonder meer hebben gezegd dat er VLIF-middelen voor heroriëntering zijn, mijnheer Pieters. Wij gaan er niet zomaar van uit dat als het niet goed gaat, men maar moet heroriënteren naar een andere sector. Ik denk dat er nog altijd wel plaats is, ook in Vlaanderen, voor rundveebedrijven. Ik wil de mensen die daarop willen inzetten, niet hun droom afnemen en zonder meer zeggen dat ze maar moeten heroriënteren naar een andere sector. Ik weet wel dat men niet zo kort door de bocht wil gaan.
Maar ik kijk vooral naar dat ketenoverleg. Ik denk dat daar heel belangrijk is wat de minister daarnet zelf heeft gezegd, namelijk het verhaal van die 0,90 euro versus die 16 euro. Wel, ik denk dat daar veel meer transparantie moet komen. Ik hoop dat we daar straks in de regeling van de werkzaamheden iets over kunnen inplannen.
De voorzitter
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.